Hoofdpagina

Het gangbare
beeld

De verwoeste
nederzetting

De 13e eeuwse
stadsommuring

Muur of wal?

De Kattentoren

De nieuwe poort

Rondelen?

Dwangburcht

Het einde van een
tijdperk

Conclusies

Cijnsregister

Illustraties,
bijschriften en afkortingen
.

 

Stadsuitbreiding en stadsommuring in middeleeuws Roermond

8 Rondelen?

Bij het archeologisch en bouwhistorisch onderzoek van de Kattentoren in 2000 is op een gegeven moment verondersteld dat de funderingsresten die deels onder het fietspad van de Wilhelminasingel liggen een zogenaamd rondeel betreffen. Deze veronderstelling omvat de volgende elementen:

·       De uiterste noordoosthoek van de stad zou als gevolg van oeverafslag door de Roer/Maas opgegeven, en de stadsommuring ter plekke iets ingekort zijn.

·       De Kattentoren zou oorspronkelijk een half uitspringend muurtorentje direct ten noorden van de Moerkenspoort geweest zijn. Na de inkorting van de noordoosthoek van de stadsommuring zou dit torentje de functie van hoektoren hebben gekregen.

·       Vervolgens zou de toren verlaagd en in een rondeel veranderd zijn.

In de 14e eeuw werden bij belegeringen nog nauwelijks vuurwapens gebruikt, maar in de 15e eeuw kwamen de kanonnen sterk op. Rond 1500 legde men daarom rondelen aan om het kanonvuur van belegeraars te weerstaan en om dit te beantwoorden met vuur van eigen, zo mogelijk zwaardere kanonnen. Deze rondelen vormen het afsluitende hoofdstuk van de geschiedenis van de middeleeuwse vestingbouw. Hun muren waren enkele meters dik en de erin opgestelde kanonnen moesten vanwege hun gewicht een stevige ondergrond hebben. Vloeren van houten balken en planken volstonden niet: de kanonnen werden geplaatst op stenen vloeren die op gemetselde gewelven rustten, vaak in verschillende verdiepingen boven elkaar. Zo kregen de rondelen kanonkelders oftewel kazematten. Twee goed bewaarde voorbeelden zijn de rondelen De Vijf Koppen en Haet ende Nijt in Maastricht.

De van de Kattentoren aangetroffen funderingsresten zijn weliswaar vrij dik (ongeveer 1,20 meter), maar voor een rondeel toch aan de magere kant, van gewelven is niets zichtbaar, het muurwerk is door de bouwhistorici van BAAC gedateerd op eind 14e eeuw en het aangetroffen schietgat wordt door hen beschreven als een taps toelopend schietgat voor boogschutters, niet als een breed schietgat voor kanonnen. Anders gezegd: de veronderstelling dat de Kattentoren kort na 1550 in een rondeel is veranderd, is niet gebaseerd op wat totnogtoe van de funderingsresten in het zicht is gekomen. Men nam dit alleen aan omdat men een verbouwing van de toren na Jacob van Deventer veronderstelt (zie hieronder) en omdat in de 16e eeuw nu eenmaal overal in Noordwest-Europa rondelen verrezen voor stadspoorten en op de kwestbare hoeken van stadsmuren.

Laten we dat laatste gegeven eens nader bekijken. Onze context is die van het hertogdom Gelre, waarvan Roermond één van de vier hoofdsteden was. De voorlaatste heerser over het onafhankelijke Gelre, Karel van Egmond (1492-1538), voerde vrijwel zijn hele leven oorlog met de Bourgondiërs en de Habsburgers. Hij was decennialang de belangrijkste hinderpaal voor Maximiliaan van Habsburg, zijn zoon Filips de Schone van Bourgondië en zijn kleinzoon Karel V in hun streven naar onderwerping van alle Nederlandse gewesten. In die periode zijn de vestingwerken van Gelderse steden herhaaldelijk gemoderniseerd. Bij die moderniseringen ging het er uiteraard met name om dat de middeleeuwse stadsmuren, -torens en -poorten werden beveiligd tegen kanonvuur. Je mag aannemen dat Roermond ook deel heeft gehad aan die ontwikkeling, ook al wordt dat niet of nauwelijks door schriftelijke bronnen bevestigd.

In het licht van wat er bekend is over de modernisering van de verdedigingswerken van andere Gelderse steden tijdens Karel van Egmond ligt een stenen rondeel ter hoogte van de 14e-eeuwse Kattentoren minder voor de hand. Eén van de weinige Gelderse steden, zo niet de enige, waar de stadsmuur rond 1500 van stenen rondelen werd voorzien is Nijmegen. Een in Gelre echter veel gebruikelijker (zij het in de geschiedschrijving nauwelijks gesignaleerde) manier om in te spelen op het gebruik van kanonnen was de aanleg van een aarden middenwal tussen de eerste en de tweede stadsgracht, waarna deze aarden wal werd versterkt met geschutsplatforms die als ‘rondelen’ werden aangeduid. Deze ‘rondelen’ waren iets anders dan de rondelen zoals hierboven bedoeld. Ze waren ňf geheel uit aarde opgetrokken, ňf hadden alleen een stenen onderbouw. De ter verdediging opgestelde kanonnen werden niet in, maar op deze ‘rondelen’ geplaatst. In veel gevallen was al van oudsher een tweede stadsgracht aanwezig, in andere gevallen werd die nu speciaal aangelegd. Zulke constructies zijn bekend van twee van de vier Gelderse hoofdsteden (Arnhem en Zutphen) en bovendien van Venlo, Geldern, ’s-Heerenberg, Zaltbommel, Tiel, Grave, Wageningen, Harderwijk en Elburg. Van de hoofdstad Roermond, waarvan zoals bekend weinig schriftelijke bronnen van voor 1554 bewaard zijn gebleven, weten we dat de stad een dubbele gracht had en dat in de jaren 1552-1555 een aarden wal buiten de stad werd afgegraven om een kanonnenwal aan de binnenkant van de stadsmuur aan te leggen. Ŕls Roermond in de eerste helft van de 16e eeuw al rondelen heeft gehad, dan zullen dat aan de oost- en de zuidkant van de stad vermoedelijk geen stenen rondelen in de stadsmuur zijn geweest maar eerder aarden ‘rondelen’ in de wal tussen de twee stadsgrachten.

De belangrijkste aanleiding tot de rondeelhypothese is de kaart van Jacob van Deventer. Hierop is tussen de Venlosepoort en de noordoostelijke hoektoren een kleine muurtoren te zien die op alle latere kaarten (dus vanaf de in 1581 verschenen kaart van Braun en Hogenberg) ontbreekt. Van Deventer geldt als betrouwbaar, dus dit torentje moet in principe bestaan hebben. Verder steekt de noordoosthoek van de stad op zijn kaart naar buiten uit, meer dan op latere nauwkeurige kaarten (zie figuur 2). Bij de kaart van Van Deventer zijn echter enkele opmerkingen te maken.

Het is zeker denkbaar dat de Roer/Maas in een bepaalde periode stukken van de oeverwal aan de noordkant van Roermond heeft weggeslagen (zie 6.1), maar het is onwaarschijnlijk dat dat gebeurd is nádat Van Deventer zijn kaart tekende. Op die kaart immers loopt de hoofdstroom van de Roer/Maas al niet meer langs de stad; de St. Jansmaas, dan al verschrompeld tot een nevenstroom en later geheel verland, zal niet voldoende kracht hebben gehad om een complete hoek van de stad met stadsmuur en al weg te slaan.

Verder moeten we ons misschien niet blindstaren op alleen Van Deventers zogenaamde netkaart. Hierop is de noordoosthoek van de stad inderdaad scherper, verder uitspringend getekend dan op latere kaarten - naar mijn smaak overigens slechts een fractie scherper en uitspringender. Op het zogenaamde bijkaartje dat vastzit aan de netkaart (een globale weergave van de stadsplattegrond met de straten in stippellijnen, de belangrijkste gebouwen en een aantal inschriften) is de noordoosthoek echter iets minder scherp en geheel in overeenstemming met latere kaarten weergegeven.

Ten slotte moeten we letten op de ontstaanstijd van de kaart. Meestal plaatst men Van Deventers stadsplattegronden in de periode 1562-1569 (of 1558-1570); voor de kaart van Roermond nemen sommigen aan dat hij voor de stadsbrand van 1554 ontstaan moet zijn. Hoe dit ook moge zitten, een feit is dat Van Deventer werkte in opdracht van Karel V, Filips II en de door hen geregeerde gewesten. Dat betekent: onder een bewind dat de vestingen in de Nederlanden vanaf ca. 1540 liet moderniseren door Italiaanse vestingbouwkundigen. In die moderne aanpak paste de aanleg van rondelen niet meer. De ín de stadsmuur geplaatste rondelen vormen het eindstadium van de middeleeuwse vestingbouw en tevens de overgang naar de nieuwe tijd. De Italiaanse, in de renaissance wortelende vestingbouwkunde introduceerde de bastions: vóór de stadsmuur geplaatste spade- of lindenbladvormige geschutsplatforms die via een smalle toegang vanaf de stadsmuur te bereiken waren. De bastions boden betere mogelijkheden om vijanden die tot bij de stadsmuur genaderd waren van opzij te bestoken en maakten rondelen overbodig. Als we aannemen dat er ná de kaart van Van Deventer inderdaad een hoek van de stadsommuring opgegeven en een voormalige muurtoren tot hoektoren ingericht is, dan kunnen we moeilijk gelijktijdig aannemen dat deze hoektoren tot een rondeel is uitgebouwd.

Al met al zie ik voor de veronderstelling dat Roermond met rondelen versterkt is geweest op dit moment geen enkele grond.