Stadsuitbreiding en stadsommuring in middeleeuws Roermond
6 De Kattentoren gebouwd in 1342-1388?
Het bouwhistorisch rapport over de Kattentoren van bureau BAAC beschrijft de eerste drie bouwfasen van deze toren als volgt:
·
fase 1: de stadsmuur aan de oostkant van de stad, opgetrokken uit mergel;
·
fase 2: een bakstenen poer onder de vloer van het huidige Heksenhuuske;
·
fase 3: de eigenlijke Kattentoren, met de trap die vanuit de toren door de oostelijke stadsmuur heen naar de weergang bovenop die muur voerde. Voor de aanleg van deze trap is een deel van de stadsmuur afgebroken en opnieuw weer opgebouwd. Aan de stadszijde werd daarbij een nieuwe spaarboog gebouwd, lager dan de andere, zodat er ruimte voor de trap ontstond. De trap, de daarmee corresponderende bouwnaad tussen de mergelblokken aan de veldzijde van de muur en de afwijkende spaarboog aan de stadszijde zijn duidelijk te zien.
De fasen worden gedateerd in achtereenvolgens de eerste helft, het midden en het laatste kwart van de 14e eeuw. Aan de andere kant wordt aangegeven dat fase 2 mogelijk deel uitmaakte van fase 1, of in ieder geval deel uitmaakte van hetzelfde bouwplan. Voor fase 1 noemt men het jaar 1342, voor fase 3 het jaar 1388; in beide gevallen verwijzen de samenstellers van het rapport naar door mij aangeleverde informatie.
De vraag naar het ontstaan van de noordoosthoek van de vestingwerken, waartoe de Kattentoren behoorde, lijkt dus beantwoord: oostelijke stadsmuur rond 1350 en/of iets daarvoor (1342), Kattentoren zelf tussen 1375 en 1400 (1388).
Toen ik indertijd gegevens aan bureau BAAC aanleverde, waren dat voorlopige onderzoeksgegevens. Inmiddels meen ik preciezer te kunnen aangeven wanneer het deel van de noordoosthoek van de stadsommuring ontstaan moet zijn: in of kort na 1388; ik zal dat in de volgende paragrafen stap voor stap uit de doeken doen. Het is overigens jammer dat de bouwhistorici van bureau BAAC niet hebben aangegeven waarop hun dateringen precies zijn gebaseerd; daardoor kan ik mijn historische en hun eventuele bouwhistorische argumenten niet tegenover elkaar plaatsen.
6.1 De Swalmerpoort
In 1343 is sprake van land ‘buten Sualmere porten’. Deze poort duikt daarna nog maar één keer op: op 12-03-1347, bij de vermelding van een perceel ‘extra portam qua itur Svalmen’ (buiten de poort waardoor men gaat naar Swalmen). De vermelding uit 1343 is niet eerder in de geschiedschrijving van Roermond opgedoken en die uit 1347 is ten onrechte steeds weer opnieuw aangemerkt als de eerste vermelding van de Moerkenspoort (zie ook hieronder).
De naam van deze Swalmerpoort geeft impliciet haar ligging aan: aan het eind van de Swalmerstraat, toegang biedend tot de weg naar Swalmen, de voorloper van de Venloseweg. Deze oude heerbaan wordt in 1343 aangeduid als een ‘steynwege’ en in 1426 als de ‘Swalmerstrate’ (een aanduiding die impliceert dat de weg bestraat was); wij zouden zeggen: de Swalmerweg. De Swalmerstraat loopt niet rechtstreeks door in deze ‘Swalmerweg’, iets wat heel onlogisch is en om een verklaring vraagt.
In 1342 kreeg de bekende verlegging van de Maas zijn beslag. De Maas werd bij Ool in een nieuw gegraven bedding geleid om bij de Voorstad St. Jacob in de Roer uit te komen. De ingreep moet onvoorziene gevolgen hebben gehad. De Maas had veel meer kracht dan de Roer en hield zich nietaan de loop van deze veel kleinere rivier. Bij scherpe buitenbochten kwam het Maaswater met zoveel geweld aanzetten dat het rechtdoor wilde in plaats van de bocht om. Gevolg: uitslijting en afkalving van de oevers. Dit verschijnsel is op kaarten sinds Jacob van Deventer te volgen voor de Roer/Maas ten noorden van de stad. Bij Van Deventer is deze al verworden tot een nevenstroom, de zogenoemde St. Jansmaas, terwijl de hoofdstroom verder noordelijk ligt. De St. Jansmaas is uiteindelijk verland en de Maas heeft nog noordelijker zijn weg gevonden.
Mede op basis van Van Deventer kunnen eerdere fasen van dit proces worden gereconstrueerd. De buitenbocht aan het oostelijke uiteinde van de St. Jansmaas, bij de Houtgriend en de Molengriend voor Broekhin en Leeuwen, moet zo ver zijn uitgesleten dat hij uiteindelijk bij Mijnheerkens een oudere bedding kruiste, waardoor de resterende stukken oeverwal een scherpe, vrijwel haakse hoek gingen vormen (zie foto ).
Verder bevindt zich ongeveer tussen de St. Janspoort en de Kattentoren bij Van Deventer een griend. De St. Jansmaas buigt hieromheen zuidoostwaarts en maakt vervolgens een bocht naar het noorden. Toen hier de hoofdstroom van de rivier noglangs kwam kan de oeverwal van de bocht oostelijk van deze griend onder grote druk hebben gestaan en zijn uitgesleten.
Er zijn enkele aanwijzingen dat er inderdaad zoiets gebeurd is:
·
Op de kaart van Van Deventer vertoont de Venloseweg een knik; vanaf die knik kun je een denkbeeldige, min of meer rechte lijn naar de Swalmerstraat trekken.
·
Op de - schaarse - historische perceelskaarten van het gebied is precies deze denkbeeldige lijn terug te vinden als een moeilijk te verklaren grens tussen twee stroken kleine percelen ten noorden van de Venloseweg.
·
Op drie weinig bekende reliëfkaarten uit de periode 1702-1706 is duidelijk te zien dat de oeverwal bijna recht voor de Moerkenspoort begint en dat de noordoosthoek van de vesting met de Kattentoren uitspringt in de lager gelegen Houtgrien.
Nu is verklaarbaar waarom de ‘Sualmere porte’ na 1347 niet meer in de bronnen voorkomt: de ‘Swalmerweg’ was enkele jaren na de Maasverlegging in 1342 en als gevolg daarvan door oeverafslag onderbroken geraakt en sloot niet meer op de Swalmerstraat aan, wat de aanleg van een omweg en een nieuwe stadspoort meer naar het zuiden - de Moerkenspoort - noodzakelijk maakte.
De vraag waar de Swalmerpoort precies lag is zonder nadere opgravingsgegevens niet te beantwoorden. Hij kan ter hoogte van de St. Jansstraat gelegen hebben, waar inderdaad oude funderingen zijn aangetroffen (zie 4.1), maar ook meer naar het oosten.
6.2 Het jaar 1388
In 1388 raakte Gelre, en speciaal Roermond, plotseling betrokken bij een grote internationale oorlog.
De 14e eeuw was een periode waarvoor de aanduiding ‘roerig’ ontoereikend is; Barbara Tuchman gaf haar boek over deze tijd de titel De waanzinnige 14de eeuw. Op de definitieve mislukking van de kruistochten (1291) volgden onder meer de ballingschap van de paus in Avignon (1309-1377), de Honderdjarige Oorlog tussen Frankrijk en Engeland (1337-1453), de Zwarte Dood die de Europese bevolking steeds opnieuw decimeerde (vanaf 1346; in 1349-1350 voor het eerst in de Lage Landen), het Westers Schisma dat Europa verdeelde in aanhangers van twee pausen (1378-1417) en een reeks opstanden van ambachtslieden in tal van Europese steden.
In Gelre was de jonge Willem van Gulik na een opvolgingsoorlog als hertog erkend. Hij beschouwde het regeren als een avontuur en stortte zich vol bravoure in ridderlijke ondernemingen. Zo liet hij zich eens voor geld verleiden tot een bondgenootschap met de Engelse koning en stuurde de Franse koning een brief waarin hij verklaarde diens vijand te zijn. Nu stond de Honderdjarige Oorlog op dat moment op een laag pitje, maar dit was ongehoord en het bleek ook ongehoord gevaarlijk. De Franse koning bracht een enorm leger bijeen om Willems impertinentie af te straffen en trok in september 1388 op naar Gelre. Na een slopende tocht door de Ardennen en erg veel regen kwamen de Fransen en hun Luikse bondgenoten in Opper-Gelre aan. In Roermond heerste intussen een ongekende activiteit. De voorstad Buitenop werd ontmanteld om te voorkomen dat de vijand zich daar kon verschansen: de voogdij en het St. Christoffelkerkje werden afgebroken en de Christoffelberg werd grotendeels afgegraven. In een andere voorstad, Op de Laak, werd de Begijnhofkerk ondergraven zodat hij in geval van nood direct gesloopt kon worden. We mogen aannemen dat er tegelijkertijd aan de verbetering van de stadsommuring gewerkt werd. Willems vader, de oude hertog van Gulik, zorgde echter dat zijn zoon excuses aanbood en alles liep met een sisser af.
Het incident had grote gevolgen voor het uiterlijk van de stad Roermond. De voogdij, de parochiekerk en het Begijnhof moesten binnen de stadsmuren worden herbouwd. Er werd een straat huizen gesloopt om plaats te maken voor een nieuwe St. Christoffelkerk. De voogdij en het Begijnhof kregen beide een plek in het uiterste oosten van de stad, vlak bij het lege terrein waar enkele jaren eerder het Kartuizerklooster gevestigd was. Hier was kennelijk nog ruimte voor grote nieuwbouwcomplexen. Lag dit gebied voor 1388 eigenlijk al wel binnen de stadsmuur?
6.3 De Steeg
Op de kaart van Van Deventer is een weg te zien die, komend vanuit het zuidoosten, ter hoogte van het huidige Wilhelminaplein de stadsgracht bereikt. Direct in het verlengde daarvan ligt de Steeg (nu Steegstraat/Puylegats), en in het verlengde van de Puylegats, buiten de Spoelpoort, voert vervolgens een pad naar de oever van de St. Jansmaas. De lijn kan vanuit het zuidoosten dus via de Steeg rechtstreeks worden doorgetrokken. Daarbij valt op dat er geen stadspoort ligt op het punt waar de weg de stadsmuur bereikt. Ik beschouw het geheel daarom als een weg die ouder is dan de stadsmuur ter plaatse en die aanvankelijk rechtdoor liep naar de rivier.
De straatnaam Steeg is in dat verband interessant. Het woord ‘steeg’ had in de middeleeuwen niet de huidige betekenis van ‘gats’, maar van ‘veldweg’ of ‘pad’. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de veldwegen Romboltssteeg, Gasthuissteeg en Molensteeg die rond Roermond voorkwamen en uit een groot aantal (voormalige) veldwegen met steeg-namen rond Weert.
Op het punt waar deze oorspronkelijke weg de stadsgracht bereikte vertoonde de oostelijke stadsmuur een flauwe knik. De noordelijke stadsmuur heeft eveneens een knik aan het eind van de Puylegats, bij de Spoelpoort. Weliswaar is het verloop van de hele noordelijke stadsmuur grillig, maar op de meeste plaatsen lijken de onregelmatigheden verklaarbaar doordat de stad langs de bochtige Roer c.q. Maas is gebouwd; dat is ten oosten van de Spoelpoort niet het geval. Het lijkt er dus op dat zowel de oostelijke als de noordelijke stadsmuur niet in één keer, maar in gedeelten zijn gebouwd, waarbij het noordoostelijke gedeelte later aangebouwd is.
De vorm en ligging van de Spoelpoort trekken ook de aandacht. Op administratieve en militaire kaarten vanaf 1632 is goed te zien dat deze bestond uit twee halfronde torens die alleen aan de veldzijde uitspringen uit de muur. Twee hele torens met daartussen de doorgang zou normaal geweest zijn, maar een poort met twee halve torens is zeer ongebruikelijk. Deze afwijkende vorm is verklaarbaar als de Spoelpoort oorspronkelijk een halfronde hoektoren was (zoals later de Kattentoren), die men tot een poort heeft uitgebouwd door hem simpelweg te verdubbelen. Daarbij valt op dat de poort niet precies in het verlengde van de huidige Puylegats lag, maar iets opzij daarvan naar het westen.
Het komt mij voor dat de oorspronkelijke veldweg precies oostelijk langs een toenmalige stadsmuur of stadswal (c.q. stadsgracht) liep. Die stadsmuur werd op de noordoosthoek bekroond met een halfronde hoektoren die later is opgegaan in de Spoelpoort.
Een verdere aanwijzing hiervoor dateert van 1400. Toen verklaarde de voogd dat de stad Roermond hem toestemming had gegeven voor de bouw van een muur van de voogdij tot aan de stadsmuur en voor het gebruik van de stadswal. Het moet daarbij gaan om de muur rond de nieuwe voogdij waardoor het zuidoostelijkste, inmiddels doodlopende stukje van de Steeg binnen de stad bij het voogdijcomplex getrokken werd. In dit verband is de bekende kaart van Herman Janssens uit 1671 interessant. Hierop zijn de toen nog bestaande poelen afgebeeld. Behalve de al genoemde publieke poelen zijn er ook twee poelen te zien op de binnenterreinen van de Munsterabdij en de voogdij; die van de voogdij ligt precies in het verlengde van de Steegstraat. En zoals gezegd kunnen poelen het overblijfsel zijn van een verdwenen stadsgracht.
6.4 Twee opeenvolgende uitbreidingen naar het oosten
Met dit alles in aannemelijk gemaakt dat het stadsgedeelte oostelijk van de huidige Steegstraat/Puylegats inclusief de Kattentoren en de Moerkenspoort (later Venlosepoort genoemd) een late middeleeuwse stadsuitleg vormen. Deze uitleg dateert in ieder geval van voor 1400, zoals we net zagen.
Het terrein waarop in 1376 de Kartuis werd gesticht moet een groot, nog onbebouwd stuk land zijn geweest. Als het inderdaad het terrein was waarmee Jan Seruaes soene van Sualmen 50 jaar eerder beleend werd, dan was het kort voor 1326 agrarisch gebied geweest dat toen net bij de stad was getrokken (zie 5). Maar niet alles wijst erop dat het gebied van de Steeg (waartoe ook het oosten van de huidige Swalmerstraat, Puylegats, Venlosepoort en een deel van de Voogdijstraat gerekend werden) in het laatste kwart van de 14e eeuw onbebouwd was. Er zijn uit die tijd en zelfs van daarvoor verschillende vermeldingen van huizen in c.q. inwoners van de Steeg bekend. Verder lag het aan de Kartuizers geschonken terrein in en bij ‘vicum dictam die Steeghe’ (de ‘vicus’ genaamd de Steeg); ‘vicus’ (de oorsprong van ons woord ‘wijk’) mag vertaald worden met ‘straat’ of ‘huizenblok’, en specifiek in de context van de middeleeuwse stadsvorming ook met ‘handelsnederzetting buiten de stad’ of ‘voorstad’.
De Steeg was in 1376 dus òf een voorstad net buiten de muren, òf een nog dunbevolkte uithoek in een recentelijk ommuurd deel van de stad. Hoe dan ook, de uit het zuidoosten komende veldweg liep langs deze ‘vicus’ naar de Roer/Maas en in 1388 werd er ten westen van deze weg, ten zuiden van de Kartuis, ruimte gevonden voor het nieuwe Begijnhof en de nieuwe voogdij.
Op grond hiervan moet de uitleg ten oosten van de Steegstraat/Puylegats recenter zijn; de oudste vermelding van de Moerkenspoort dateert echter al van 25-04-1389. In de 14e eeuw zijn er dus, mogelijk kort na elkaar, twee stadsuitbreidingen in oostelijke richting geweest: één ergens voor 1376 (1326?) en één in of kort na 1388. Bij de laatste is de noordoosthoek van de stadsommuring ontstaan.
De al genoemde Schuttengraaf bevond zich tussen de St. Janspoort en de Spoelpoort, en liep dus niet door tot de Kattentoren. Ook dat is een aanwijzing dat het stadsgedeelte ten oosten van de Steegstraat/Puylegats bij een aparte uitbreiding is ontstaan. Anders dan de meeste ons bekende stadsmuurfragmenten zijn zowel de muurfundering oostelijk van de Wernerstoren als het muurgedeelte zuidelijk van de Kattentoren in mergel opgetrokken. Ik zou dat als volgt willen verklaren: de stadsuitleg tussen Wernerstoren en Spoelpoort was aanvankelijk alleen met een loopgraaf verdedigd en is in 1388 tegelijk met de uitleg oostelijk van de Steegstraat/Puylegats ommuurd.
6.5 Een uitbreiding naar het zuidoosten
Het ligt voor de hand dat in de 13e eeuw een aantal intercommunale wegen en/of heerbanen naar de stad toe liepen en dat die wegen bij latere uitbreiding bleven lopen waar ze al liepen. Op de kaart van Van Deventer zijn zulke wegen afgebeeld.
Eén weg zal oorspronkelijk vanuit het zuiden naar het Zwartbroek gevoerd hebben. Bij Van Deventer valt op dat deze weg net voor de Zwartbroekerpoort (nu Zwartbroekplein) een kromming heeft die in het verlengde ligt van de huidige Mariagardestraat en Kruisherenstraat. Deze straten stonden in de middeleeuwen samen bekend als de Nieuwstraat (in 1550 zelfs eenmaal als de Nieuwstad). Smeets en Linssen hebben al opgemerkt dat die naam een stadsuitbreiding doet vermoeden.
Een andere weg bij Van Deventer loopt vanuit het noordoosten naar de Nielderpoort (nu Stationsplein) en gaat voorbij de stadspoort over in de Hamstraat. Opvallend is dat deze weg ook binnen de stadsmuur nog even zijn richting vervolgt, tot hij via een knik overgaat in de huidige Hamstraat, die in de middeleeuwen overigens als de Nielderweg werd aangeduid. Deze knik ligt precies op het punt waar de genoemde Nieuwstraat de Hamstraat kruist en aansluit op de Kreveltsgraaf, waar zoals gezegd ooit een stadsgracht gelegen heeft. Aan het begin van de Nieuwstraat, bij het Zwartbroek, is eveneens een aanwijzing voor een verdwenen stadsgracht te vinden: de Kraaienpoel.
Met dit alles wordt aannemelijk dat de Nieuwstraat het verloop aanduidt van een oude stadsgrens en dat het gebied daarbuiten een latere uitbreiding vormt. De Zwartbroekerpoort en vooral de Nielderpoort zouden bij die uitbreiding(en) iets verplaatst kunnen zijn. Hiermee zou een deel van de grillige structuur van de Roermondse binnenstad verklaard zijn: als behalve het gebied oostelijk van de Steegstraat/Puylegats ook het gebied buiten de Nieuwstraat worden weggedacht heeft de stad een ovale vorm met een tamelijk regelmatig stratenpatroon.
In welke periode kan deze uitbreiding gedateerd worden? De eerste vermeldingen van percelen in de Nieuwstraat bieden de volgende aanknopingspunten:
·
24-01-1389: uitgave in erfpacht van een hoefstad van 6¾ roeden ‘te Halenrecampe’;
·
08-08-1389: uitgave in erfpacht van een hoefstad van ½ staal ‘op ter nuwerstraten in Halenrecampe’;
·
09-10-1389: uitgave in erfpacht van een hoefstad van 8 roeden op de hoek van de ‘nuwerstrate’.
In 1389 lag hier dus een veld, de Halenrekamp (wij zouden zeggen: het Halenderveld), langs een nieuwe straat. De percelen waren hoefsteden waarvan de omvang nog in agrarische vlaktematen (roeden en stalen) werd aangeduid. Er lijken in die periode nogal wat kavels van bezitter te zijn gewisseld. Je krijgt uit dit alles de indruk dat de Nieuwstraat kort voor 1389 is aangelegd, dus gelijktijdig met het gebied waartoe o.a. de Kattentoren behoorde.