|
Stadsuitbreiding en stadsommuring in middeleeuws Roermond5
Muur of wal? Hoe moeten we ons de oudste verdedigingswerken voorstellen: als een aarden wal, beplant met heggen en/of palissaden, of als een stenen muur? In gebieden waar natuursteen als bouwmateriaal niet voor het grijpen lag hadden met name de kleinere en middelgrote steden tot midden 14e eeuw hoogst zelden een stenen ommuring. Pas met de opkomst van de baksteen veranderde dit. Daarna raakten aarden wallen, opgeworpen met de aarde uit een ter plaatse gegraven gracht, in toenemende mate ‘versteend’. Van Maastricht is bekend dat de eerste stadsmuur al rond 1230 in steen werd opgetrokken, maar van Sittard daarentegen wordt betwijfeld of de aarden wallen überhaupt ooit tot muren zijn uitgebouwden Waldfeucht, net over de grens bij Echt, was tot het einde van de Tweede Wereldoorlog omsloten door een aarden wal met stenen stadspoorten. Hoe was dat in Roermond? De naam Hegstraat is een aanwijzing voor een aarden wal, al kan de naam ook naar een andere heg of andere heggen verwijzen. Linssen heeft er al op gewezen dat de straatnaam Kreveltsgraaf, die in 1396 voor het eerst voorkomt en die voortleeft in de Knevelsgraafstraat, een gracht uit een ouder verdedigingssysteem lijkt aan te duiden (‘graaf’ is een variant op ‘gracht’). Hij voegde daaraan toe dat (in 1396) mogelijk een stuk van de Schoolstraat mede tot de Kreveltsgraaf werd gerekend (de Schoolstraat wordt voor het eerst genoemd op 23-12-1490 en heeft zijn naam waarschijnlijk te danken aan de school van het klooster Godsboomgaard, dat pas in 1462 gesticht werd). Als je deze twee gedachten combineert ontstaat de mogelijkheid dat het begin van de Knevelsgraafstraat en de Schoolstraat de loop van een oude stadsgracht volgen. Op de Schoolstraat sluit de Jo Hansenstraat aan, waar in 1989 de langwerpige Kanjelspoel is opgegraven. ‘Kaanjel’ betekent overigens ‘afwatering(sgoot)’. Tijdens de opgraving interpreteerde provinciaal archeoloog H. Stoepker de 15e-eeuwse constructie aanvankelijk als een stadsgracht, maar een dag later, na overleg met Venner die toen werkte aan zijn al genoemde studie over de Roermondse poelen, besloot hij dat het niet om een gracht maar om een poel moest gaan. Als de 15e-eeuwse Kanjelspoel mogelijk niettemin de opvolger is van een gracht en als de Schoolstraat inderdaad eerst tot de Kreveltsgraaf behoorde, dan wordt het aantrekkelijk om het gebied tussen Veldstraat en Schoolstraat te zien als een uitbreiding van het Roermond van 1232. Daarmee zou dan ook het op het oog onlogische stratenpatroon in dit gebied verklaard kunnen worden. Uit de tweede helft van de 16e eeuw komt verder in verschillende bronnen een ‘Scuttengraeff’ (letterlijk: schuttersgracht) voor, die moet hebben gelopen tussen de St. Janspoort en de Spoelpoort. Hij was na de stadsbrand van 1554 volgestort en werd vanaf 1569 door het stadsbestuur verkocht. Het vreemde is dat deze Schuttengraaf in die tijd kennelijk niet buiten de stadsmuur lag, maar erbinnen: van vier percelen wordt vermeld dat ze uitkwamen op de gracht (en dus niet op de muur) en één keer wordt expliciet gezegd dat de gracht tussen een perceel en de stadsmuur lag. Ik stel me dit als volgt voor: in een bepaalde periode bestonden de stedelijke verdedigingswerken ter plekke simpelweg uit de natuurlijke oeverwal langs de Roer of de Roer/Maas (zie hieronder); om de boogschutters bescherming te bieden werd daarin een loopgraaf uitgediept. In later tijd werd buiten deze loopgraaf een muur opgetrokken. Omdat de loopgraaf zijn functie daarmee verloor kon hij zonder bezwaar worden volgestort en verkocht. Mogelijk is de Schuttengraaf identiek met een gracht die in 1326 vermeld wordt. In dat jaar werd een zekere Jan Seruaes soene (Servaeszoon) van Sualmen beleend met zes bunder land, waarvan ‘tve binnen den graue te Ruremunde’ (twee binnen de gracht te Roermond). Het geeft te denken dat hier, in principe net zoals bij de Schuttengraaf, ‘binnen de gracht’ staat en niet ‘binnen de muur’ of ‘binnen de wal’. Normaliter lag een stadsgracht immers buiten de muur of de wal; als er ter plaatse van de genoemde twee bunder in 1326 zo’n muur of wal had gelegen zou men vermoedelijk niet ‘binnen de gracht’ gezegd hebben. Linssen heeft geopperd dat deze twee bunder mogelijk in de Steeg lagen en dat ze zijn geërfd door de broers Werner en Robijn van Swalmen, die ze in 1376 ter beschikking hebben gesteld van het Kartuizerklooster-in-oprichting. Deze hypothese is wel enigszins avontuurlijk. De grootte van het terrein in 1326 (twee bunder oftewel ruim 1,9 ha) komt weliswaar ruwweg overeen met die van de Kartuis (later in ieder geval ruim 2,1 ha), maar het in 1326 vermelde bezit was een leengoed en daarvan was in 1376 geen sprake. Als Linssen echter toch gelijk heeft, dan is de gracht uit 1326 dezelfde als de Schuttengraaf. Overigens bevat de tekst indirect nog andere interessante informatie. Hij duidt de omvang van het gebied binnen de gracht aan in bunders, een vlaktemaat die in principe werd gebruikt voor agrarisch land buiten de stad. Het lijkt erop dat het terrein wel binnen de stadsgracht lag, maar dat die gracht pas kort tevoren was aangelegd om een nieuw, nog agrarisch gebied bij de stad te trekken. Het door de Kreveltsgraaf omsloten gebied moet overigens, gezien de plattegrond van de stad, een eerdere uitbreiding vormen dan het gebied binnen de Schuttengraaf. De Gelderse rekening over 1343/1344 vermeldt een post voor ‘defossatis per novem fossam’ (voor de graafwerkzaamheden met het oog op de nieuwe gracht). Ook hier is geen sprake van een muur (of een wal). De vraag is wel wat voor een nieuwe gracht precies bedoeld wordt. Het kan gaan om een gracht behorend bij een wal of bij een muur, die zelf al dan niet nieuw kan zijn geweest, maar ook om een tweede gracht die buiten de eerste werd aangelegd; van de plattegrond van Jacob van Deventer weten we dat de Roermondse stadsmuur in de 16e eeuw in ieder geval door een dubbele gracht omringd was. We hebben uit archiefbronnen dus enkele aanwijzingen voor grachten en wallen, maar bij de meeste is alleen een heel ruime datering mogelijk. Wèl weten we dat er bij opgravingen 13e-eeuws muurwerk is aangetroffen: in de Rattentoren en in het torenfundament op de Pastoorswal, en als secundair verwerkt materiaal in de stadsmuur langs Buitenop. Als je het secundaire materiaal buiten beschouwing laat (we weten immers niet waarvan dat oorspronkelijk afkomstig was), dan blijkt dat er alleen bewijs bestaat dat de twee torens al in de 13e eeuw van steen waren. Dat sluit dus niet uit dat de versterkingen tussen de torens en poorten in die tijd nog geheel of gedeeltelijk uit een aarden wal bestonden. Verder zijn vrijwel alle bekende overblijfsels van de stadsmuren uit baksteen opgetrokken: het merendeel van de Rattentoren en de aangrenzende muurresten, de diverse muurfragmenten aan de noordkant van de stad, het in 2001 tevoorschijn gekomen fragment aan de Roersingel en een restant in een tuin aan de Willem II-singel ter hoogte van de Veeladingstraat. De meeste muurgedeelten zijn niet door archeologen of bouwhistorici gedateerd, maar het baksteengebruik schijnt erop te duiden dat ze waarschijnlijk pas in de 14e eeuw of later zijn ontstaan. Al met al houd ik het er op dat de 13e-eeuwse verdedigingswerken op zijn minst voor een groot deel uit grachten en eventueel aarden wallen bestonden, en nog niet uit stenen muren.
|