Startpagina

Boekbespreking

De levensloop van Adriaan van der Willigen (1766-1841).
Een autobiografie uit een tijdperk van overgang.

'Sterrenstof.
Honderd jaar mythologie
in de Ned. Architectuur',
Auke v.d. Woud,
2008


'Onverstoorbare stromen'
('Des fleuves impassibles',
1997), Alain van Crugten.

Roermond
in de
(architectuur)
lectuur.

Nogmaals het grafmonument
in de
Munsterkerk

de Roermondse Kartuis

Kluizenaars in de stad

Roermond, biografie van een stad en haar bewoners

‘DOOD, MAAR NIET VERGETEN’

 

 

 


Boekbespreking. Nogmaals het grafmonument in de Munsterkerk
Willem Cartigny, nov. 2009


Recent zijn er twee studies verschenen over het mausoleum in de Munsterkerk, te weten:
Het grafmonument van Gelre: het praalgraf Gerard II van Gelre en Margaretha van Brabant
in de Munsterkerk te Roermond en de jongste restauratie ervan, van D. Schulz en B. van
Bommel uit 2007; en Het praalgraf van Gerard van Gelre en Margaretha van Brabant in de
Munsterkerk te Roermond
van H. Tummers, A. Truyen en G. Venner in 2008.[ 1]
Is het op zichzelf al opmerkelijk dat vlak na elkaar twee studies uitkomen die minutieus de
restauratie van een zelfde object volgen, je zou verwachten dat in het tweede werk uit 2008
verwezen zou worden naar het eerste uit 2007; dat gebeurt evenwel niet, enkel bedekt of indicatief.


In Grafmonument van Gelre/jongste restauratie, van D. Schulz en B. van Bommel komen de
twee auteurs tot opmerkelijke vaststellingen.
Naast een uitgebreide beschrijving van de restauratie uit 2006 wijzen ze in een uitvoerige
beschouwing op de inconsequenties en anomalieën die het grafmonument kenmerken: de kleding
van het grafelijk paar, hoofden en houding, de stand van de handen, gezichtsuitdrukking, ogen, etc.,
wijken te zeer af van datgene wat gebruikelijk was in de 13e eeuw. Op grond daarvan komen ze,
kort samengevat, tot o.a. de volgende vaststellingen:
– het betreft mogelijk geen 13e eeuws monument
– het is zeker niet het oudste Europese dubbelgraf; mogelijk wel samen met twee andere
grafmonumenten
– er zijn uitdrukkelijke aanwijzingen dat het een 16/17e eeuwse kopie betreft van het oorspronkelijke
graf; vaststaat dat in die periode een drastische restauratie dan wel vernieuwing
plaatshad [ 2]
– reeds eerder, nl. in de jaren twintig, kwam Schippers tot soortgelijke conclusies, die weliswaar
in de serieuze literatuur worden genoemd, zonder evenwel afdoende te zijn weerlegd
– concluderend komen de auteurs tot hun mening dat het graf waarschijnlijk niet origineel 13e
eeuws is, “...maar een 16e eeuwse vervanging van het oorspronkelijke 13e eeuwse
monument.”

Overigens stellen ze uitdrukkelijk dat de restauratie in 2006 uitstekend is geweest en dat Roermond
nog steeds een topmonument in huis heeft, ook al zou het niet 13e eeuws zijn. Het monument lijkt
daarmee weliswaar minder uniek, het blijft “... echter een buitengewoon belangwekkend en
zeldzaam voorbeeld van funeraire kunst. Ook internationaal verdient het nog steeds de aandacht

(p. 62) .
Ondanks deze relativering van het statusverlies tengevolge van een mogelijke conclusie van nietauthenticiteit,
lijkt het er toch op dat de bevindingen van beide auteurs worden genegeerd. Terwijl
het doel uiteindelijk toch zou moeten zijn de waarheidsvinding omtrent de historische feiten, of
zoals men het zelf formuleert:
“Begrijpelijk is uiteraard dat men in Roermond niet graag wil horen dat het monument minder oud
is dan meestal wordt verteld. Waar zich wetenschappers met deze materie bezighouden mag dat
echter geen rol spelen”
(p.60)
Iconografisch en via archiefonderzoek is tot nu toe geen zekerheid verkregen. Ook de auteurs
stellen dat het wachten is op verdere archiefonderzoek (van o.a. Venner), maar dat uiteindelijk
slechts natuurwetenschappelijk (materiaal-)onderzoek het raadsel definitief kan oplossen. De eerder
uitgesproken hoop dat de restauratie definitief uitsluitsel zou opleveren omtrent de ouderdom van
het monument [3] is daarmee voorlopig van de baan.
Verder roemen ze zeer de muurschilderingen in het priesterkoor: “meesterwerken!“


En dan Het praalgraf van Gerard van Gelre en Marg. van Brabant in de Munsterkerk te
Roermond
, dat is onderverdeeld in twee hoofdstukken; ten eerste 'De stichting van de Munsterabdij
en het grafmonument van de stichters' van Gerard Venner; en 'De restauratie van het praalgraf in
2006' van H. Tummers en A.Truyen
In het deel van Venner gaat hij o.a. in op de stadsstichting en de préstedelijke kernen te Buitenop en
bij de hof te Zwartbroek.[ 4]
Ook stelt hij: “De stichting van de Munsterabdij en de stadswording waren twee synchroon
verlopende processen
” (p. 52)
Venner gaat – opmerkelijk - niet in op het artikel van Schulz en Van Bommel met zijn opvallende
conclusies. Wél noemt hij op pagina 45 het artikel van A. Schippers uit 1922 ('Dat Stiftergrabdenkmal
der Liebfrauenkirche in Roermond') en de bevindingen van Bauch uit 1976, net zoals in zijn
eerdere boek 'De grafmonumenten van de graven van Gelder' uit 1989. Maar erg diep wordt er niet
op in gegaan.[ 5] Venner houdt wel de optie open dat het grafmonument pas later in de 13e eeuw is
geplaatst, maar gaat niet nader in op de discussie die Schippers/Bauch en in hun voetsporen Schulz/
Van Bommel aanzwengelen, namelijk: niet origineel maar 16e of 17e eeuws.
Wel wordt in de conclusies op pagina 52/53 enige twijfel toegelaten over de werkelijke ouderdom
van het monument.
Datzelfde geldt voor het tweede hoofdstuk van Tummers en Truyen waarin op pagina 93, overigens
wat explicieter, de mogelijkheid van een 16e eeuwse kopie wordt aangekaart.
Zij geven de volgende opties:
– tombe daterend uit tweede kwart 13 eeuw
– tombe die in de 16e/17e eeuw diepgaand is gerestaureerd
– 16e eeuwse kopie
De vierde optie, een tombe uit het derde kwart van de 13e eeuw, die Venner geeft op grond van de
bevindingen van Körner (p. 45/46), wordt hierbij overgeslagen, terwijl die toch niet oninteressant is;
al was het maar vanwege het statusverlies als oudste dubbelgraf van West-Europa.
Ook Tummers en Truyen gaan evenwel uit van een authentiek 13e eeuws monument (met een latere
ingrijpende restauratie), maar ook hier zonder enige directe verwijzing naar Schulz en Van Bommel
en hun argumentatie.
In dit tweede deel, dat de ingrijpende restauratie in 2006 minutieus uit de doeken doet, staat dan
weer een merkwaardige contradictio met deel een, bij de vermelding van de bijzetting in 1699 van
Johan van Nassau-Siegen, 'hertog van Gelre' (p.79). De auteurs verwijzen daarbij naar het
hoofdstuk van Venner (p.30). Maar Venner spreekt uitdrukkelijk over een tijdelijke bijzetting in
1699, niet van de hertog zelf maar van zijn stadhouder: “.... teneinde er tijdelijk het stoffelijk
overschot neer te leggen van de stadhouder van het Overkwartier, Johan Frans Desideratus, vorst
van Nassau-Siegen, vóór zijn begrafenis in Leuven
”.[6 ]
Die 'hertog' moet dus wel een verschrijving zijn, maar dan wel een opmerkelijke. Ware het juist dat
er naast de graaf en gravin nog een Gelders landheer in de persoon van een latere hertog was
bijgezet dan zou het praalgraf eerst werkelijk een dynastieëngraf genoemd kunnen worden. Maar
dat is het niet, omdat het is gebleven bij het grafelijke paar. Tummers en Truyen suggereren bepaald
geen tijdelijke bijzetting met hun opmerking: “Na de laatste restauratie is komen vast te staan dat
de resten van Johan Nassau-Siegen niet in de bovengrondse tombe zijn bijgezet zoals wel eens
wordt beweerd, maar in het graf daaronder
” (p. 79).
Hoe dat ook zij, het graf kan er weer tegen voor de komende decennia.


De discussie evenwel omtrent de authenticiteit zal voorlopig nog wel niet verstommen, totdat met
hard wetenschappelijk onderzoek ook harde feiten gepresenteerd kunnen worden omtrent de
feitelijke ouderdom. Die vraag van Schulz/Van Bommel is overigens niet zo simpel te beantwoorden
als wellicht lijkt.
Met dendrochronologisch onderzoek is bijvoorbeeld tamelijk exact de ouderdom van hout te
bepalen. Bij steen is dat veel lastiger, maar er kan wel iets.[7 ] Zo kun je aan de hand van de
vaststelling welke steensoort is gebruikt iets verklaren omtrent de tijd waaruit een en ander dateert.
Er werd, mede op basis van eerder onderzoek van A. Slinger uit 1965, zonder meer van uitgegaan
dat het materiaal waaruit de beelden zelf zijn gemaakt van Baumberger kalksteen is. De Baumberger
kalksteen en de toepassing daarvan, in deze streken, dateert doorgaans van na de 15 eeuw en
gebruik in de 13 eeuw is dan weliswaar niet strikt onmogelijk maar wel heel opmerkelijk. Ook nondestructief
onderzoek is mogelijk, nl. via een XRF-apparaat, een soort scan.
Inmiddels blijft het kennelijk niet bij het mausoleum, maar is nu ook de authenticiteit van de kerk
zelf in het geding, als we tenminste de gemeente Roermond mogen geloven. In een opmerkelijk
bericht in DDL van 14 juli 2009 kondigt de gemeente bouwhistorisch (promotie-)onderzoek aan
naar de Munsterkerk, waarbij er vraagtekens worden gezet bij de authenticiteit van de kerk zelf,
omdat er in plaats van tufsteen mergel gebruikt is.[8 ]
Wordt ongetwijfeld vervolgd.


1 Hoewel er vele studies zijn gewijd aan grafmonument en kerk beperken we ons hier tot de twee meest recente.
2 De argumentatie hiertegen van G. Venner noemen beide auteurs 'zwak' (p. 36 en noot 74), met name omdat Venner
slechts op onderdelen van eerder aangevoerde argumenten tegen authenticiteit ingaat, maar andere argumenten
onbesproken/onweersproken zou laten.
3 Zie art. 'Ouderdom bepalen tijdens restauratie', van Chris Roemen in 'Ruimtelijk', juni 2006.
4 De door G. v.d. Garde in de Spiegel van Roermond 2002 veronderstelde derde préstedelijke kern tussen Swalmerstraat
en Pastoorswal - zie ook elders op deze site - acht Venner onvoldoende gebaseerd, evenals uiteindelijk de
door Flink, Thissen e.a. veronderstelde kern ter hoogte van de Munsterkerk (noot 23 p. 15 en p. 25). “De conclusie
is derhalve dat er vooralsnog geen sterke argumenten zijn die pleiten voor een woonkern in de vorm van een
grafelijke hof als voorloper van de Munsterabdij”.
5 Zijn conclusie in 1989 blijft dan ook: “Er zijn vooralsnog geen dwingende redenen om een datering van het
Roermondse praalgraf omstreeks 1240 te verlaten”, 'De grafmonumenten van de graven van Gelder', 1989, p. 38.
'Vooralsnog', maar ook niet n.a.v. de bevindingen van Dorothea Schulz en Bert van Bommel in 2007?
6 Mogelijk is de passage van Tummers over de 'hertog' gebaseerd op het 'Advies inzake de Munsterkerk' uit 2003 van
Tolboom. Wat betreft de definitieve begraafplaats van de stadhouder: ook Frank Slenders ('Waar het koepeldragend
Munster rijst', 1984) heeft het over de tijdelijke bijzetting van de stadhouder, in afwachting van zijn definitieve
begrafenis te 'Luik' (p. 79). Schulz/Van Bommel hebben het eveneens over Luik i.pl.v. Leuven (p. 18, noot 28).
7 Navolgende recente informatie is afkomstig van dhr. H.J. Tolboom van RCE, die zelf bij de restauratie van het graf
was betrokken. Hij is niet bij voorbaat (meer) overtuigd dat de steensoort Baumberger is, Avesnes-le-Sec is een
andere optie. En Schulz /van Bommel wijzen nog op de Leidse hoogleraar D.J. de Vries: diens ”.... gesuggereerde
(maar helaas niet uitgevoerde) wetenschappelijke determinatie van de toegepaste natuursteensoorten zou aan al
deze verwarring een einde hebben kunnen maken.”(p. 43).
8 De gemeente stelt dat dergelijk onderzoek naar de authenticiteit goed zou zijn voor het toerisme; een wat merkwaardige
opvatting.