Boekbespreking:
Roermond, biografie van een stad en haar bewoners,
Nissen/Van der Bruggen, 2014
Willem Cartigny, juni 2014
Onderhavige
site kent meerdere boekbesprekingen,een beschouwing over de langverwachte
stadshistorie mag dan natuurlijk niet ontbreken.
Deze 'pil' (niet gemakkelijk te lezen zonder nek-of schouderkramp) is
al de nieuwe 'standaard' genoemd in de geschiedschrijving over Roermond.
Dat is wellicht wat overdreven, historie is een 'levend' vak en uitkomsten
van onderzoek worden steeds opnieuw bijgesteld, maar de grote verdienste
van het boek is dat zeer veel relevante literatuur die in de loop van
vele tientallen jaren over de stad is opgetekend, nu gebundeld is, voorzien
van vele deels ook nieuwe foto's.
Uiteraard is niet alles hier gebundeld, met name de laatste jaren is
veel archeologisch en bouwhistorisch onderzoek gedaan waar ongetwijfeld
nog een wereld aan nieuwe inzichten valt te ontdekken.
Minpunten zijn er ook.
De uitkomst is voor een deel ook teleurstellend, zeker gezien de zeer
lange incubatietijd. In feite
staat er weinig nieuws in, ook al wordt soms anders gesuggereerd. Wellicht
was het ook niet de
bedoeling met nieuwe feiten en inzichten te komen maar meer het bij
elkaar brengen van datgene
wat tot nu toe bekend is. Maar voor een 'standaardboek' over de geschiedenis
van de stad is dat toch
wat mager. De kwalificatie van de 'Biografie...' door een kennis met
de termen: 'plat en dik' is
wellicht wat overdone, maar in dit kader niet zonder betekenis.
Recente archeologische vondsten die aangeven dat Roermond een van de
oudste centra van aardewerkproductie was [1] komen niet voor het licht
in dit boek. De bijzondere glasvondsten uit 2009 op het terrein van
de Penitentiaire Inrichting dan weer wel (de zeer recente vondsten bij
de
voormalige Voogdij nog niet), maar het onderzoek daarnaar moet uiteraard
nog op gang komen.
Het grootste minpunt is wel dat er geregeld nogal vrijzinnig, om het
voorzichtig te zeggen, met
verwijzingen en overnames van elders is omgesprongen. Daar zijn meerdere
voorbeelden van. Met
name van www.historieroermond.nl, de website van Charlotte Ruys en Ton
Hensen, met een bulk
aan historische informatie, lijkt nogal eens leentjebuur te zijn gespeeld,
zonder adequate en
ondubbelzinnige bronvermelding (zie voorbeelden verderop). Ook de consistentie
in het beleid van
verwijzingen is soms ver te zoeken. Waarom bijvoorbeeld de ene keer
wél uitdrukkelijk verwijzen
naar 'Ruimtelijk' en de andere keer niet, terwijl duidelijk de info
daarvandaan komt?
Op de bewering in de 'Verantwoording': “Er zijn echter geen concessies
gedaan aan een zorgvuldige
verantwoording van de vindplaatsen van de vermelde historische gegevens
in archiefbronnen
of literatuur” valt dan ook af te dingen.
Wat voorbeelden van dit soort uitglijders.
• Dat de 80-jarige oorlog bij Roermond zou zijn begonnen in plaats
van bij Heiligerlee is door
de voormalige stadsarchivaris Hans baron van Hövell onlangs en
post mortem al op ludieke
wijze naar de prullenbak verwezen [2]. Maar bovendien is deze 'vondst'
zeker geen primeur,
alhoewel dat wel als zodanig wordt gebracht. Al veel eerder, nl. in
2000, werd het feit van
de eerste schermutselingen van de 80-jarige oorlog in de buurt van Roermond
onder de
aandacht gebracht door Charlotte Ruys via www.historieroermond.nl [3]
• Voor de nieuwe huisvesting van Campina aan de Pins Bernhardstraat
in 1957, met als
architecten Coppen en Héman (of Hémon), wordt op pagina
410 verwezen naar het
proefschrift van J.C. Dekker uit 1996, maar zijn studie beslaat de periode
1892-1950. De
namen Coppen en Héman komen in die studie dan ook volstrekt niet
voor. En al helemaal
niet op de aangegeven pagina's! Werd wellicht bedoeld te verwijzen naar
het artikel
“Wederopbouwarchitectuur/architecten te Roermond. Periode 1940-1965”?
[4]
Maar dat artikel staat helemaal niet opgenomen in de bibliografie! Foutje?
Daar komt dan bij dat er slecht gelezen is want Héman was geen
Roermonds architect,
zoals wordt beweerd.
• Op pagina 419 staat het gedicht afgedrukt dat Bloem maakte over
Gisèle van Waterschoot
van der Gracht. Dit werd voor het eerst met haar toestemming vermeld
in Ruimtelijk nr. 2
uit 1997, maar daar wordt nergens naar verwezen. [5]
De Campina fabriek uit 1957 van architecten Coppen en Héman
Naast dit soort ontsierende missers zijn er uiteraard ook de foutjes
dan wel merkwaardige stellingen
of interpretaties, onvermijdelijk bij zo'n enorme klus. Niettemin soms
toch wat verbazend omdat ze
getuigen van een zo nu en dan slordige leesstijl.
Wat voorbeelden.
T.a.v. de oprichting van het slachthuis in 1899 wordt gesteld (pagina
408) dat dit in die tweede helft
van de 19e eeuw op initiatief van de gemeente is opgestart en daarvoor
wordt dan verwezen naar
Kuylaars' beschouwing uit 1932 [6]. Maar Kuylaars was, in totaal ruim
25 jaar, directeur Publieke
Werken en niet onbevooroordeeld op dit punt, alhoewel ook bij hem al
te lezen is dat het initiatief
van de gemeente toch minstens 60 jaar duurde! Een diepgaander studie
over de ontstaansgeschiedenis van het slachthuis, die de auteurs wel
gelezen hebben, tenminste hij staat onder de bibliografie vermeld [7],
maar in deze onvermeld laten, laat zien dat het initiatief vooral uitging
van de districtsveearts L.J. Janné, die op 25 januari 1892 aan
de Gezondheidscommissie van de gemeente een nogal alarmerend rapport
uitbracht. Alhoewel burgemeester Raupp dat oppakte was de gemeente met
haar ruim 60 jaar aanlooptijd bepaald niet snel, noch inititiatiefrijk
en duurde het nog 7 jaar na het alarmerend rapport van Janné
eer het slachthuis er stond. Dat dat, uiteindelijk, een van de modernste
slachthuizen van Nederland was, was eerder te danken aan het omgekeerde
equivalent van de wet van de remmende voorsprong (de inlopende achterstand)
dan aan gemeentelijk initiatief.
Op pagina 385 wordt beweerd dat verschillende Roermondse architecten
hun sporen hebben
achtergelaten aan de overkant van het spoor, zoals in het Veld. Dat
dat geldt voor Dupont en Jos
Cuypers is duidelijk - zij ontwierpen gezamenlijk een stedenbouwkundig
plan voor 't Veld - maar
niet voor Edward Cuypers!
En dat de Abdijhof door Ed en Jos Cuypers gezamenlijk zou zijn gebouwd
(pagina 491) is wel heel
onwaarschijnlijk. [7]
Drehmanns is niet 'de enige' in Roermond geboren bisschop van het tweede
bisdom (pagina 426),
Beel was de tweede.
Voor het einde van bioscoop Royal in 2012 wordt verwezen naar studies
van Van Oort uit 2007!
(pagina 477).
'De ommekeer in het monumentenbeleid van Roermond' vanaf eind jaren
negentig, die gesignaleerd
wordt op pagina 549, is eigenaardig; tenzij daarmee bedoeld wordt een
dramatische verslechtering
in dat beleid. Niet voor niets stamt de oprichting van Stichting Ruimte
juist uit die periode. Een van
de hoofddoelen van die stichting, het behoud van het historisch gegroeide
karakter van de stad, is tien jaar na de oprichting reeds achterhaald,
op zijn minst voor een belangrijk deel; vooral door de gerealiseerde
hoogbouw in/bij het historisch centrum. Die hoogbouw was én volledig
in strijd met de eigen hoogbouwnota van de gemeente (geen solitaire
hoogbouw!) én was (is) voor het historisch stadsgezicht en het
monumentaal karakter in de omgeving van deze hoogbouw zeer aantastend.[8]
Het oude begijnhof
Juist het in 1998
-- een ijkpunt vanwege het aantreden van een nieuwe wethouder
economische zaken/monumentenzorg, op zichzelf al een bijtende combinatie,
en de aanname van
het 'beschermend' bestemmingsplan binnenstad -- ingezette beleid van
carte blanche voor
economische ontwikkelingen en ondernemers, heeft geleid tot een nieuwe
sloopgolf die in het eerste
decennium van deze eeuw reeds tientallen monumentale, en vooral ook
industriële objecten heeft
getroffen [9].
De gemeente verspreidt, inmiddels al 15 jaar na dato, nog altijd sprookjes
over door haar geredde
monumenten als het complex Cillekens-Dreessens (met het pakhuis, dat
'een van de eerste
gebouwen in Limburg (is) dat betonconstructies bevatte', pagina 408)
en de Ernst Casimir kazerne,
terwijl die objecten niet dankzij maar ondanks de gemeente zijn behouden
[10]. Zo lang dat soort
geschiedvervalsing gemeen(te)goed is moet er geen valse hoop gewekt
worden over een vermeende
omslag bij de gemeente in het denken over monumentenzorg.
De 'ommekeer' waarvan hierboven sprake is bleek vooral de inleiding
tot de derde sloopgolf van
afgelopen eeuw: in het eerste kwart van de 19e eeuw waren het gerenommeerde
middeleeuwse
relicten als Voogdij, Begijnhof en Munsterabdij die eraan moesten geloven;
in de jaren zeventig en
tachtig de grote 19e-eeuwse klooster/opleidingsinstituten (zoals Salvator,
B. College, St. Ursula,
vm. Kweekschoolgebouwen) en neogotiek in het algemeen; en in het eerste
decennium van deze
eeuw ging het vooral én om middeleeuwse relicten (vestingwerken,
Neerstraatpanden, kelders) én
industrieel erfgoed (Haagen, stroopfabriek, Grada, Baco-middendeel,
de laatste kleipijpenfabriek
van de stad) en deels ook om bijzondere wederopbouwarchitectuur.
Het regentendom van de stad heeft een eeuwenoude voedingsbodem, zoals
ook door Nissen
beschreven, en zo snel is dat niet 'omgeturnd'.
Kweekschool a/d Kapellerpoort
In de Verantwoording (pagina 579) wordt ook onderscheid gemaakt in soorten
historieschrijvers,
zoals amateur-historici, academici, archivarissen en professionals,
een heikel onderscheid. Zo wordt
Joseph Linssen gerekend tot de 'amateurs' (in de goede betekenis), terwijl
eerder, zeer terecht,
gesteld is dat zijn werk zich “....met gemak (kan) meten met het
werk van universitair geschoolde
geschiedvorsers”(pagina 485). Daarbij was Linssen opgeleid tot
notaris, niet direct een geschiedkundige basis maar hij was daardoor
wel thuis in het doorvorsen van (ambtelijke) stukken. Dat geldt zeker
ook voor archivarissen, maar of economen per definitie behoren tot de
professionals, zoals je zou moeten lezen bij de laatste categorie, is
natuurlijk de vraag.
Zo is er meer: dat de betekenis van de stad als industriestad vanaf
ca. 1860 voorbij, c.q. zieltogend
zou zijn is veel te stellig. Ten eerste waren er natuurlijk de bloeiende
kunstwerkplaatsen, waar
Nissen zelf ook op wijst. Vervolgens de opkomende chemische industrie
(waaronder Haagen) en
aan het eind van de eeuw de zuivelindustrie, waarin Roermond een belangrijke
rol speelde (zie
bijvoorbeeld de hierboven al geciteerde Dekker!).
Deze kritiekpunten nemen niet weg dat er een kloek boek ligt met een
'update' van die eerdere
fragmentarisch en verspreid opgetekende stadsgeschiedenis. In de tradities
van andere roemruchte
bundels als het Gedenkboek uit 1932, Historische Opstellen uit 1951
en de door archivaris Van
Hövell geschreven stadsgeschiedenis uit 1968, kan de stad daar
vooralsnog mee vooruit.
1 zie http://www.historieroermond.nl/paginadivers/aardewerkproductie.htm
2 zie Ruimtelijk, juni 2014
3 zie http://www.historieroermond.nl/kalendarium/kalendarium1600/kalendarium.ht
ml
4 zie http://www.historieroermond.nl/wederopbouw/Wederopbouwa rchitA.ht
ml
5 zie ook http://www.historieroermond.nl/waterschoot/waterschoot.htm
6 J.A. Kuylaars, Publieke werken in lateren tijd, 1932
7 zie http://www.historieroermond.nl/slachthuis/slachthuis.ht m
7 zie 'Luis in de pels', pagina 175
8 vooral dan de lelijke torens bij de Steenen Trappen, villa Ernst Casimir
en op de plek van vh hotel De Toerist.
9 een gedocumenteerde slooplijst van zo'n 40 objecten is beschikbaar
10 zie 'Luis in de pels', pagina 14/17 en 32/33 en http://www.historieroermond.nl/ruimte/reactie-katern.htm