Boekbespreking.
Roermond
in de (architectuur) lectuur.
Willem Cartigny, sept. 2009
Roermond figureert tamelijk prominent in literatuur over kunsthistorie
en architectuur, niet in de
laatste plaats te danken aan Cuypers en Nicolas en hun ateliers en navolgers.
Zeker de afgelopen
twintig jaar is er een reeks van studies en dissertaties verschenen
met veel aandacht voor neogotiek,
19e eeuwse architectuur in het algemeen, kunstnijverheid en monumentenzorg.
In zijn artikel 'Naar een cultuurtopografie: Monumenten in Nederland,
de serie' (KNOB-Bulletin
2006) stelt Robert Stenvert dat typometrisch onderzoek, bv. naar soorten
kerken, stadhuizen,
kloosters, kastelen etc., nog in de kinderschoenen staat. Hij komt daarbij
tot een 'relatieve cultuurmaat',
nl. de aandacht voor bepaalde steden die prominent figureren in cultuurhistorische-
dan wel
monumentenliteratuur en het aantal van hun gemeentelijke en rijksmonumenten.
Een interessante
vergelijking en volgens hem een evenwichtiger maatstaf dan enkel op
basis van het aantal
monumenten. Roermond komt in de daaruit voortspruitende lijst voor tussen
o.a. A'dam, Utrecht,
Maastricht, Den Haag, Groningen, Haarlem, Deventer, Den Bosch, Leiden,
Nijmegen, Middelburg,
Delft, Dordrecht, Breda, Amersfoort etc., in totaal 28 monumentale steden.
Er zijn gemeenten die
zeer evenwichtig eruit komen qua omvang cultuurhistorische tekst in
verhouding tot de aantallen
monumenten (bv. A'dam, Utrecht, Den Haag), en gemeenten waarin de verhouding
tekst/aantal
monumenten scheef ligt. Voor Roermond1, Maastricht, Den Bosch en Kampen
bv. ligt die
verhouding 2 : 1, voor steden als Gouda en Leiden ligt dat dan weer
precies andersom.
Laten we eens wat nader kijken naar literatuur van de afgelopen twintig
jaar over met name
architectuur en de rol van Roermond daarin. In chronologische volgorde
komen aan bod2:
1. Architektuur uit de 20e eeuw in Limburg, 1900-1985, 1985, Habets
e.a.
2. Architectuur en stedebouw in Limburg 1850-1940, 1994, J. Jansen
3. Gids Architectuur in N-en Md. Limburg 1900-2000, 2000
4. Kerkenbouw in Limburg 1850-1914, 2000, Delheij/Jacobs
5. Jongere Bouwkunst. Architectuur en stedenbouw van 1850-1940 in Limburg,
2001, Mertens,
Verpoest, Tummers
6. Ware schoonheid of louter praal; de bisschoppelijke bouwcommissie
van Roermond en de
kerkelijke kunst van Limburg in de twintigste eeuw, 2002, Jos Pouls
7. Monumenten in Nederland. Limburg, 2002, Stenvert, Kolman, Van Ginkel-Mester,
Broekhoven
en Stades-Vischer.
LLTB-gebouw uit 1939 van Jos Franssen
Ad 1. Architektuur uit de 20e eeuw in Limburg, 1900-1985,
research/teksten en fotografie:
M.J.R. Habets; assistentie: W. Groothuyzen et al.
Dit is nogal verouderd en erg toegespitst op Zd. Limburg (Peutz, Wielders)
en Venlo (Kayser). Van
Roermond wordt Dupont genoemd en Bongaerts, Jos Cuypers en Jos Franssen
kort; maar Pierre
Cuypers jr., Speetjens, Klaarenbeek, Jos Franssen, Luyten, Zollner,
Turlings, enz. komen in feite
niet aan bod, terwijl bv. Jos Franssen de belangrijkste kerkenbouwer
was van na de oorlog (althans
zeker in aantallen). Van de 137 apart behandelde objecten komen er 1
uit Venray, 2 uit Weert, 5 uit
Roermond, 12 uit Sittard, 19 uit Venlo, 27 uit Maastricht en 36 uit
Heerlen. Afgezien van de 19 uit
Venlo en enkele anderen uit N-en M Limburg komen 108 van de 137 (bijna
80 %!) objecten uit Zd.
Limburg, een zeer eenzijdig beeld dus. Met daarbij nogal wat fouten,
zoals: het voormalig stadhuis
van Echt wordt ten onrechte toegeschreven aan Kayser i.pl.v. Speetjens,
samen met Kayser; Kayser
kwam niet in 1873 vanuit Friesland naar Venlo, hij heeft eerst in Roermond
gewoond en gewerkt
(bij Cuypers), etc. Kortom, een boek om te vergeten.
Frans Dupont, hoek Steenweg/Schoenmakerstraat
Ad
2. Een ander voorbeeld van de nogal op Zuid-Limburg-gecentreerde
vooringenomenheid is
Architectuur en stedebouw in Limburg 1850-1940, 1994,
van J. Jansen. Ook dit boek is
inmiddels nogal gedateerd en met wat merkwaardige missers t.a.v. Roermond.
Zo staat bv. op p. 23
de rare zinsnede: “Roermond, Valkenburg en Sittard kampten
tussen 1800 en 1870 met een gebrek aan
economische activiteit. Soms kan men zelfs van verval spreken.”
Zoals uit G. Linssen's dissertatie (die
wel in de literatuuropgave staat vermeld!) kan worden opgemaakt was
Roermond juist booming na
1830/40, zeker vergelijkbaar met Maastricht, zowel in bedrijfsmatig
als in cultureel opzicht. In het
algemeen is de architectenvermelding erg summier, met naar verhouding
veel aandacht voor Peutz,
Wielders en Stuyt. Dupont, Speetjens, Weber en Jorna worden helemaal
niet vermeld, en Bongaerts,
Jos Cuypers en Jos Franssen slechts éénmaal. Hier geldt
opnieuw de weer erg Zuid-Limburgse
(Maastricht/Heerlen) gecentreerde aandacht. Daaraan zal wel niet vreemd
zijn dat de leden van de
MIP-begeleidingscommissie, c.q. de fotografen, hoofdzakelijk uit Zd.
Limburg afkomstig zijn. Hoe
het soort misverstanden over de gebrekkige groei van Roermond in de
19e eeuw in het leven komt
blijft gissen, maar al eerder, in 1967, werd er op een merkwaardige
manier over geschreven door J.
Philips in zijn 'Genealogieën als bron voor historisch-demografisch
onderzoek', in de bundel
'Huldeblijk Jan J.M.H. Verzijl' uit 1967. Weliswaar was toen
Linssens dissertatie nog niet
verschenen maar enkele meningen van Philips zijn zo flagrant in strijd
met de feiten dat ze
opvallen, bv:
“Na 1830 was de bevolkingsaanwas in vergelijking met andere
middelgrote steden betrekkelijk klein,
hetgeen voor een belangrijk deel de afnemende ekonomische betekenis
van Roermond weerspiegelt”
(p.182). Ten eerste was die bevolkingsaanwas in vergelijking met andere
Limburgse steden als
Venlo bepaald niet klein te noemen, maar juist groot 3. En 'afnemende
ekonomische betekenis'?
Roermond was juist sterk in ontwikkeling in deze tijd en de tweede industriestad
van Limburg. De
textielindustrie zou na 1840 naar elders wegtrekken zoals Philips op
p. 182 beweert, maar het was
juist omgekeerd. Roermond behoorde met Tilburg en Leiden zelfs tot de
3 grootste textielsteden in
Nederland rond 1860.4 Etc.
Waarom is het van belang dat het onjuiste beeld van het industrieel
verleden van de stad in de
19eeuw wordt bijgesteld? Omdat dat beeld van een vermeend onbelangrijke
industriële ontwikkeling
mede de afgelopen 20 jaar, maar vooral deze eeuw, heeft geleid tot een
uitwissing van dat
verleden op ongekende schaal. En nog steeds sneuvelen industriële
monumenten.5
Koolstraat 17, bedreigde voormalige kleipijpenbakkerij
(afb. uit desbetreffend rapport Res nova)
Ad 3. Gids Architectuur in N-en Md. Limburg 1900-2000,
2000
Deze door de BNA kring N-en Md. Limburg uitgegeven gids geeft een meer
uitgebalanceerd beeld
van de 5 regio's van N-en Md. Limburg en hun bouwstijlen in de 20e eeuw.
Voor Roermond worden zo'n 40 objecten behandeld in een korte beschrijving.
Architecten die
daarbij o.a. aan bod komen zijn Jan Bongaerts, Frans Dupont, Luijten,
Jos Cuypers, Speetjens en
Wielders; de wederopbouw in de persoon van o.a. Zollner, Wijsma en Peutz;
en voor de jaren
negentig o.a. Uytenhaak, Coenen, Engelman en Bruls; waarbij Engelman
ruim vertegenwoordigd is
(maar die zat dan ook in de redactie).
De verdeling van de aandacht over vooroorlogs, na-oorlogs en modern
is evenwichtig, waarbij de
typerende Wederopbouwarchitectuur enigszins is ondervertegenwoordigd;
net als, opnieuw, iemand
als Jos Franssen (wordt enkel genoemd als mede-ontwerper van de H. Hartkerk).
Enkele van de opgenomen objecten zijn inmiddels al weer gesloopt, bv.
het huis uit 1953 van een
typische vertegenwoordiger uit de Wederopbouw, J. (er staat: A.) Kurvers,
de architect van het
bedreigde complex 307 in het Vrijveld (de al weer lang geleden toegezegde
gemeentelijke lijst van
te beschermen Wederopbouwpanden is er nog steeds niet). De beschreven
objecten zijn allemaal
voorzien van foto's.
Ad. 4. Kerkenbouw in Limburg 1850-1914, Delheij/Jacobs,
2000
Dit zeer gedocumenteerde overzicht gaat over parochiekerken, in genoemde
periode in Limburg
gebouwd; waarin dan meteen een beperking t.o.v. de titel schuilt. Want
er zijn ook vele andere dan
parochiekerken, zoals kloosterkerken, gebouwd in deze periode. In de
Verantwoording wordt
gesteld dat daarover veel minder documentatie beschikbaar was tijdens
het schrijven van dit boek.
Dat is betrekkelijk en in ieder geval is inmiddels veel documentatie
wél beschikbaar, mede dankzij
de veel uitgebreidere website Kerkgebouwen in Limburg die zich richt
op vrijwel alle religieuze
gebouwen in Limburg.6 Overigens zijn de auteurs hierin ook niet echt
consequent, bv. de Kapel in 't
Zand te Roermond is van oorsprong geen parochiekerk. Van de ongeveer
18 architecten die aan bod
komen in het boek is de helft afkomstig uit Roermond dan wel aldaar
actief als architect. In
volgorde van aantal parochiekerken zijn de meest productieve architecten
Kayser (17 kerken),
Franssen (14), Cuypers, (13) en Weber (10).
Ondanks de gedegen documentatie ontbreken fouten niet. Enkele voorbeelden
zijn de weergave van
de gegevens over bv. Corbey en Jorna, die niet erg adequaat zijn. Van
Jorna worden verkeerde
gegevens over zijn komst naar Roermond gehanteerd 7 en wordt enerzijds
(p. 185) gesteld dat hij
een leerling was van Cuypers en anderzijds dat dan weer tegengesproken
(p. 200). Belangrijke
werken van Jorna als Camillianenklooster en Karmel te Roermond (die
laatste samen met Kayser),
Ursulinenkloosters te Eijsden en Roermond worden niet genoemd; maar
dat hangt samen met de
opdracht die de auteurs zich hebben gesteld: alleen parochiekerken.
Niettemin kan gesteld worden dat dankzij deze studie een aantal architecten
die voorheen vrijwel
onbekend waren voor het voetlicht is gehaald. Daarbij kan gedacht worden
aan Van Schoubrouck,
Bolsius, Van Groenendael, Von Fisenne en Keuller.
Jos Franssen, Aloysiusschool, gesloopt begin 21e
eeuw
Ad. 5. Jongere Bouwkunst. Architectuur en stedenbouw van 1850-1940
in Limburg, uit 2001,
Mertens, Verpoest en Tummers. Een zeer leesbare bundel met veel informatie,
o.a. over het proces
van de totstandkoming van het Monumenten Selectie Project (MSP) in Limburg
en het overzicht
van MSP-panden (op p.47/66). Daaruit blijkt o.a. dat in Limburg rijksmonumenten
zijn
aangewezen, buiten Roermond zelf, van de volgende Roermondse architecten:
C. Franssen (in totaal 18 aanwijzingen), P. Cuypers (13), Jos Cuypers
(4), Jan Jorna (3), Jan
Bongaerts (2), en verder nog ontwerpen van Pieter Cuypers jr, Karel
Weber, Frans Dupont, Jean
Speetjens, Fr. van Schoubrouck, Antonius Bolsius en Klaas van der Schuit.
Overigens staan er ook enkele curieuze contradicties en fouten in deze
bundel, zoals o.a.:
- op p. 22 waar het voormalig raadhuis van Echt wordt toedicht aan Joh.
Kayser uit 1895 (idem op
p. 114), en op p. 59 het correcte verhaal dat dit raadhuis dateert uit
1887/88 en van de combinatie
Kayser/Speetjens is.
- p.22: het atelier Cuypers-Stoltzenberg werd niet in 1849 maar in 1852
opgericht
- op p.115 wordt iets als het stadhuis van Swalmen voorgesteld wat het
niet is (of het zou de
voorganger van het door Franssen ontworpen stadhuis moeten zijn, maar
dan had dat er wel bij
mogen staan).
- p. 137, het ECI-complex dateert niet uit de periode 1870/1920, maar
uit 1830 tot de jaren
vijftig/zestig 20e eeuw.
Verder op p. 35 een aardige opmerking in het artikel van Nic. Tummers
'Beton Betoond' over
Iterson:
“De carrière van een van deze twee Delftse hoogleraren,
de in Roermond geboren werktuigbouwkundige
ingenieur Frederik van Iterson, bracht deze man al in 1910 in de directie
van Staatsmijnen in Limburg” (...)
Van Iterson heeft Staatsmijnen een enorme impuls gegeven en daarmee
sterk bijgedragen aan de moderniteit
van Nederland. Dit heeft in het algemeen gegolden, maar zeker in het
bijzonder voor het bouwen in beton”.
Deel van het in 2005 gesloopte Tuindorp van Dupont/Cuypers
in 't Veld
Ad. 5. En dan Jos Pouls' gedegen proefschrift Ware schoonheid
of louter praal; de bisschoppelijke
bouwcommissie van Roermond en de kerkelijke kunst van Limburg in de
twintigste
eeuw, 2002.
Met als hoofdonderwerp de in 1919 opgerichte en in 1970 opgeheven BBC
van Roermond, ‘de
eerste diocesane kunstcommissie van Nederland' en de ‘belangrijkste
Limburgse kerkbouwers van
het interbellum’, te weten Wielders, Boosten, Peutz, Jules Kayser,
Jos Cuypers en Jos Franssen. (p.
55). En met name ook interessant juist vanwege die documentatie over
de belangrijkste Limburgse
architecten uit interbellum en Wederopbouwperiode. In 1920 werd de Alg.
Kath. Kunstenaars Ver.
(AKKV) opgericht, met als voorzitter Jos Cuypers; in
1921 de diocesane Limburgse afdeling in
Roermond. De wat later ‘Limburgse school’
in de (schilder)kunst werd genoemd, met vertegenwoordigers
als Eyck, Nicolas, Jonas, Engelman,Vos, Schoonbrood, Levigne, etc. ontstond
in de
jaren twintig. Op p. 243 stelt Pouls dat er na de oorlog, en naast de
‘oudere’ groep (Eyck, Vos,
Schoonbrood en Levigne) een nieuwe generatie aantrad als vervolg op
de Limburgse school en
noemt daarbij o.a. Max Weiss en Gisèle van Waterschoot van der
Gracht. Maar dezen waren als
leerlingen van Joep Nicolas al uitdrukkelijk actief in de jaren dertig.
De productiefste kerkenbouwers
in de eerste periode van de BBC (1919-1940) waren: Groenendaal (5 kerken),
Boosten (9) J.
Cuypers (5), Wielders (8), Kayser (5) en C&J Franssen (17!), waarmee
het Roermondse trio maar
liefst ruim een kwart van het totaal van 93 kerken uit deze periode
voor zijn rekening nam. “In het
decennium 1947-1956 werden in het bisdom Roermond in totaal 75 nieuwe
kerken, gebouwd, aanzienlijk
meer dan tijdens het interbellum. (...) Van de 75 nieuwe kerken werden
er acht ontworpen door het zeer
productieve, maar architectonisch weinig gewaardeerde bureau van J.
Franssen in Roermond, …” 8, tien
door Alphons Boosten en opvolger (Theo Boosten), vijf door Peutz en
vier door Weegels. De BBC
fungeerde in de praktijk ook als monumentenzorger in het bisdom. Niet
altijd met succes. Vooral
rijksfunctionaris Kalf en archivaris Goossens kwamen op voor de oude
middeleeuwse dorpskerkjes,
die vaak bedreigd werden door bouwpastoors die er neogotische kathedralen
van wilden maken.
Volgens Kalf waren met name Jos Cuypers en Jos Klijnen goede restauratiearchi-tecten.
Vanaf 1951
fungeerde de BBC als het bestuur van het op te richten Bisschoppelijk
Museum te Maastricht;
waarvoor Roermond overigens ook in de picture was en het gemeentebestuur
het voormalig
woonhuis Cuypers ter beschikking had gesteld.
Een van de vele door Pouls beschreven casussen betreft de medio jaren
zestig voorgenomen
verplaatsing van het mausoleum van de stichters van de Munsterkerk en
de ophef daaromtrent.
Van een architect als Jo Turlings (1916-1981), die een vrij prominente
rol speelt in het boek
(onbegrijpelijk dat enige jaren terug zijn archief is vernietigd, terwijl
nota bene kort daarvoor de
inventarisatie daarvan was afgerond! 9) wordt opgetekend dat hij in
1951 in de vakgroep bouwkunst
van de AKKV kwam en er in 1959 voorzitter van werd. In 1959 telde de
vakgroep als Limburgse
leden o.a. J. Bongaerts, P. Coppen, J. Fransen, J. Turlings, J. Zollner,
J. Huysmans, J. Kayser, P.
Lerou, Fr. Peutz, W. Sandhövel, F. Stoks en A. Swinkels.
In 1966 werd Turlings secretaris van de WGA en vanaf 1963 was hij bisschoppelijk
bouwinspecteur;
vanaf 1945 docent aan de Academie voor Bouwkunst (die hij samen met
Zollner had
opgericht; zie elders op deze site het artikel Wederopbouwarchitecten).
Ook had hij zitting in de
Welstandscommissie van Tilburg.
Ook dit informatieve werk is niet ontbloot van enkele, deels gebruikelijke
schoonheidsfoutjes, zoals
de situering van architect Corbey in Weert, terwijl zijn belangrijkste
productie plaatsvond tijdens
zijn Roermondse periode; de situering van Ed Cuypers in Limburg (in
feite: Amsterdam) en Jos
Cuypers in A'dam (in feite Roermond in 1923); de verwisseling van vader
Johan met zoon Jules
Kayser; en nogal wat dubieuze info over architect Reijnders uit Horn.
Voormalige Land-en Tuinbouwschool/Ursulinenklooster
-1923- met de inmiddels verdwenen parkaanleg en
ingangspartij, maar wel met de typische uitbouw aan de westkant
Ad 6. Om terug te keren tot het begin van deze beschouwing:
Monumenten in Nederland.
Limburg, 2002 (Stenvert, Kolman, Van Ginkel-Mester, Broekhoven
en Stades-Vischer).
Over dit standaardwerk schrijft Stenvert, een van de samenstellers uit
2002 in het artikel in het
KNOB-Bulletin uit 2006 (zie de inleiding hierboven) onder meer: “De
afsluiting van deze serie
[bedoeld is de serie Monumenten in Ned.], die in omvang, tempo, gedegenheid
en veelomvattendheid zijns
gelijke niet kent, is aanleiding om, hieronder kort stil te staan bij
de wordingsgeschiedenis...” (p. 203).
Het boek bevat inderdaad zeer veel ter zake doende informatie, maar
helaas ook nogal wat fouten
en onnauwkeurigheden, zodat de geroemde gedegenheid hier en daar vragen
oproept. Enkele van
de vele voorbeelden daarvan t.a.v. Roermond zijn:
- niet de oostelijke, maar de westelijke gevel van het voormalig Ursulinenklooster
kent de
neoromaanse uitbouw
- het bisschoppelijk paleis a/d Paredisstraat is niet ‘voormalig’
- de bewering dat er 'vrijwel geen laat-ME woonhuizen bewaard (zijn)
gebleven' is nergens op
gebaseerd en dan ook onjuist
- Stoomwasserij Giesbers is reeds in 2002 gesloopt; net als de meubelfabriek
Schoolpad en
het oudste deel van de Baco
- De Mouterij is niet verbouwd in 2002 maar in 2006/7
- Het Redemptoristenklooster is niet van Cuypers maar van Weber
- Het processiepark-ontwerp is niet van Jos maar nog van P. Cuypers
- Het oudste joodse deel op OK dateert van (voor)1828, niet van 1860
(dat is het nieuwe deel)
- Van Ravesteyns stationsontwerpen (viaduct, seinhuis e.d.) worden genoemd
maar niet de
watertoren van hem aan het emplacement in Roermond; etc.
De aandacht die diverse architecten alhier krijgen zegt iets omtrent
het aan hun toegekende belang:
zo komt Pierre Cuypers op 61 pagina's aan bod (inclusief atelier Cuypers/Stoltzenberg
zelfs op 80
p.'s), Alphons Boosten op 47, Caspar Franssen op 45, Jos Franssen op
44, Johan Kayser op 40,
Frits Peutz op 38, Jos Wielders op 34, Jos Cuypers op 30, Jan Stuyt
op 26 en Jules Kayser op 26
pagina's.
Ten slotte:
Van de meest genoemde Roermondse architecten geldt dat de eigen gemeente
doorgaans weinig
kennis van zaken en interesse aan de dag legt inzake het rijke architectenpalet
van de eigen stad
(met uitzondering dan uiteraard van Pierre Cuypers). Een saillant en
actueel voorbeeld daarvan is de
stedenbouwkundige miskleun rond Huize Ernst Casimir, waarbij deze belangrijkste
schepping van
Ed Cuypers in de stad ernstig is aangetast, om niet te zeggen voorgoed
verknald door de pal ernaast
neergeplempte hoogbouw. Ook van andere architecten van eigen bodem staat
werk onder druk, dan
wel wordt bedreigd, of is in het recente verleden reeds vernietigd.
Het LLTB-gebouw uit 1939 van
Jos Franssen moet heringericht worden om het Limburgse Ondernemershuis
te kunnen ontvangen,
maar daarbij lijkt het parkeren belangrijker te worden dan een verantwoorde
herinrichting. Bij de
herbestemming van het voormalige gerechtsgebouw/Penitentiaire Inrichting
aan de Pollartstraat
wordt een substantieel deel van het werk van justitie-architect W.C.
Metzelaar (1848-1918)
tenietgedaan/gesloopt. Zijn Huis van Bewaring aldaar is het laatste
(periode 1913/1916) uit een
serie Huizen van Bewaring van zijn hand. Andere voorbeelden zijn Luyten
(OLS), Klaarenbeek
(Roerdelta), Peutz, (H.Geestkerk) en Coppen (voormalig Campina).
Voormalig Campina van Coppen/Héman uit 1956,
een bijzonder voorbeeld van Wederopbouwarchitectuur
1 Zeer terecht gaat Stenvert uit van het reële aantal
monumenten (ong. 250 rijks- en 200 gem.) en niet van het door de
gemeente ten onrechte gehanteerde aantal van 750, waarbij elk pand apart
geteld is; iets wat not done is in monumentenland,
waar complexen als bv. Vrijveld en Veld als één monument
staan geregistreerd in het rijksregister.
Nominaal mag gelden dat Roermond de 'tweede monumentenstad' van Limburg
is, zoals de gemeente zelf graag
roept, feitelijk is ze al lang niet meer de tweede monumentengemeente.
Niet als het gaat om het aantal (rijks)monumenten,
maar zeker niet als gekeken wordt naar het gem. monumentenbeleid en
(het gebrek aan) effectuering
daarvan. Zo heeft de 'tweede mon. Stad' van Limburg bv. geen gem. archeoloog
(waar de ROB al vele jaren geleden
op aandrong), zelfs geen archeoloog in de gem.mon.commissie; terwijl
daar alle aanleiding voor is.
2 De selectie is beperkt, er zijn tientallen boeken en geschriften verschenen
waarin Roermond (Cuypers/Nicolas)
figureren, maar hier is vooral geselecteerd op architectuur in Limburg
en de positie van Roermond daarin.
3 Conform ‘Limburgs Verval. 1840-1890’, pamflet uit 1892,
waren de inwonercijfers van Roermond en Venlo over
1840 en 1889 resp. 5.722 versus 6.465 en 12.039 versus 11.327. Vijf
jaar later telde Roermond al bijna 13.000 inw.
(MAR 02.09.1895)
4 Kennelijk is dat nog steeds erg onbekend: In het hoofdstuk over de
textielnijverheid van Jacques van Gerwen uit
“Venter, Fabriqueur, Fabrikant; joodse ondernemingen in Nederland
1796-1940”, JHM, 1994 blijkt die onwetendheid
opnieuw: als textielcentra worden opgevoerd Twente, de Achterhoek, Eindhoven/Helmond
(katoen), Leiden en
Tilburg (wol) en “Daarnaast waren er geïsoleerde kernen
van textielproductie in Deventer, Haarlem, Hilversum,
Vaals en Veenendaal”(p. 61).
5 Zo zal binnenkort het nog bestaande en cultuurhistorisch van belang
zijnde pand van de vm. kleipijpenbakkerij uit
de eerste helft van de 19e eeuw in de Koolstraat (zie ook het art. 'Roermond
en zijn Kleipijpenfabrieken' van Jos
Engelen op deze site) worden wegbestemd; het belang van het industrieel
verleden wordt door de gemeente
onvoldoende onderkend.
6 De site www.reliwiki.nl die sedert vorig jaar verschijnt, is helaas
nogal prematuur gelanceerd en bevat vele, om niet
te zeggen structurele, fouten.
7 Delheij/Jacobs gaan ervan uit dat hij in 1888 vanuit Beesel naar Roermond
verhuist naar de Godsweerdersingel. Dat
kan niet juist zijn, want Jorna, die waarschijnlijk in Reuver woonde,
adverteert zelf driftig (ruim veertig keer in
MAR) als ‘architect te Roermond’ vanaf november 1882 tot
eind ‘84. Hij heeft zich dan aldaar gevestigd aan de
Schoenmakerstraat, en pas aan het eind van de eeuw verhuist hij naar
de Godsweerdersingel, terwijl hij tussendoor
ook nog aan het Munsterplein woont.
8 Zie over de ondergewaardeerde rol van Jos Franssen o.a. het artikel
'Roermond als bakermat van architectuur?
Roermondse architecten in de periode 1850-1940', in de bundel 'De Luis
in de pels' uit 2007
9 Zie: 'Inventaris van de archieven van JJM Turlings architect te Roermond
1916-1981; met ged. Archieven van JJ
Turlings sr. en MHC Turlings-Manders, 1923-1980', door PAAB Arnold en
C.Lit, SHCL,2000.