Boekbespreking:
de Roermondse Kartuis
Willem Cartigny, dec. 2009
Dit jaar zijn er rond dit thema twee boekwerken verschenen, De
Martelaren van Roermond, en de
catalogus inzake de gelijknamige tentoonstelling Het geheim
van de stilte.
De Martelaren van Roermond, B. Hartmann, 2009
Dit is een nauwgezette beschrijving van de moord op 12 kartuizers in
1572 door de troepen van
Willem van Oranje, en de achtergronden daarvan, mede n.a.v. het verslag
van Havensius uit 1608
(en enige andere verslagen; veel van de feiten over het bloedbad waren
ook al bekend uit eerdere
studies, zoals bv. die van Meerbergen en Vermaseren uit 1951). De opvatting
dat het wel degelijk
om geloofsmartelaren ging, net als de martelaren van Gorcum, wordt aannemelijk
gemaakt (ook al
deelt niet iedereen dat standpunt), ook in het licht van de aantallen
vermoorde priesters versus
burgers. Ook wordt gewezen op de, vergeefse, pogingen uit het verleden
om niet alleen de 12
martelaren-kartuizers zalig te laten verklaren maar ook Dionysius van
Rijkel. Een klein deel van
diens relieken bevindt zich ook in het moederklooster, de Grande Chartreuse.
Er is hier en daar wat interne tegenspraak. Zo is op p. 23 sprake van
het feit dat in 1572 de
Roermondse Kartuizercommuniteit 24 leden telde, op p. 28 is sprake van
19.[ 1 ]
Op p. 66 staat een verschrijving: waar sprake is van 'de studie
van Estius over de Martelaren van
Roermond', moet uiteraard staan Gorcum, want Estius is dé
beschrijver van de situatie in Gorcum.
Over de relieken(kasten) in de Caroluskapel is enige onduidelijkheid.
Hartmann gaat uit van één
kast die in 1911 is vervaardigd en één uit 1934 (p.91/92),
toen de nieuwe lambrisering in de kapel
werd aangebracht. In de Catalogus 'Het geheim van de stilte' wordt gesuggereerd
dat beide kasten
dateren uit 1934 (p. 213).
Over de odyssee van de relieken van de monniken-martelaren en Dionusius
lopen de lezingen van
Hartmann en Peter Nissen in het 'Geheim v.d. Stilte' nogal uiteen. Beiden
gaan ervan uit dat de
relieken via pastoor Clocquet uit de Roermondse apothekerfamilie in
Swalmen terecht zijn
gekomen. Volgens Hartmann zijn ze vervolgens in 1902 (p.112) vanuit
de kerk van Swalmen
teruggekeerd in het Groot Seminarie in Roermond. Volgens Nissen (Geheim
v.d. Stilte, p. 76)
geschiedde dat evenwel reeds in 1858, nadat ze in 1825 aan de kathedraal
waren overgedragen.[ 2 ]
Het verslag van Havensius uit 1608 is integraal, vertaald, in het boek
opgenomen.
Reliekenkast (foto GAR-collectie)
Vogelvluchtperspectief van de kartuis uit ca. 1740 (foto GAR-collectie)
Het geheim van de stilte, 2009, 11 auteurs
In januari zou de catalogus uitkomen voor de bijzondere tentoonstelling
die vanaf eind maart 2009
in de voormalige Kartuis werd gehouden. Bij de opening van de tentoonstelling
was de catalogus
helaas nog niet voorhanden. Zo iets kan gebeuren, maar ik kan me niet
aan de indruk onttrekken dat
dat tentoonstellingsbezoekers heeft gekost. Zeker voor zo'n soort bijzondere
tentoonstelling wil je
toch graag aan de hand van een catalogus rondstruinen (of je van te
voren oriënteren). Nu is 'catalogus'
een ietwat bescheiden begrip voor een boekwerk van zo'n 300 pagina's,
waarin niet enkel de
tentoongestelde objecten staan beschreven, maar ook een 11-tal artikelen
over uiteenlopende onderwerpen
als de kartuizerorde, de kunst en theologie der kartuizers, de geschiedenis
van de orde in
Nederland en de geschiedenis van het Roermondse klooster, de bouwgeschiedenis,
de bibliotheek
en geschriften ervan, enz.
Een wat strakkere overkoepelende redactie ten aanzien van de diverse
bijdragen aan deze bundel
had niet misstaan om de tegenspraken in die variëteit te kunnen
'kortsluiten'. Zo wordt aan Dionysius
van Rijkel op diverse plekken een in aantal verschillend oeuvre toegeschreven.
[ 3 ] Een van die
tegenspraken betreft de, o.a. door Zuidema geconstateerde, contradictie
tussen de beleden eenvoudige,
om niet te zeggen sobere, gestrengheid van de orde en de vele kunstvoorwerpen
die aan de
Kartuizers werden geschonken. Ook al hadden die kunstvoorwerpen voor
de Kartuizers zelf vooral
een devotionele betekenis, enkel contemplatief waren de kloosters nu
ook weer niet. Dat wordt nog
eens onderschreven door het verhaal van Peter Nissen waarin de grote
economische rol van de
Roermondse Kartuis uit de doeken wordt gedaan: “De positie
van de Kartuis als machtig grootgrondbezitter
en belangrijk speler in de locale en regionale economie bracht de nodige
conflicten
met zich mee”. [ 4 ] Zij had vele goederen in het gebied
van het Overkwartier.
Een strakke redactie had wellicht ook de overlappingen in de diverse
artikelen kunnen stroomlijnen.
Zo geeft Nissen bij zijn verhaal over de geschiedenis van de Roermondse
Kartuis ook de lijst met
de tijdelijke bestuurders, de rectores en opvolgende priors; dat was
al eerder beschreven door
Scholtens in zijn artikel in de Publications in 1950 [ 5 ], beide versies
wijken op ondergeschikte
punten van elkaar af. Maar ook in volgende artikelen in de bundel, met
name van James Hogg en
Harald Goder wordt e.e.a. nog eens uit de doeken gedaan met vele nieuwe
afwijkingen [ 6 ]. Er
circuleren zodoende inmiddels zeker drie van elkaar afwijkende lijsten
met priors, wat wel wat veel
van het goede is.
Het artikel van Birgit Dukers behandelt de bouwgeschiedenis van het
complex [ 7 ], en leest zoals
vaak bij dit soort onderzoek als een detective, ook al is het voor een
deel een reprise. Reeds in 1995
werd een bouwhistorisch onderzoek uitgevoerd door bureau Satijn, met
het oog op de verbouw van
het voormalig Groot Seminarie tot appartementencomplex. Dukers maakt
weliswaar melding van
eerder bouwhistorisch onderzoek, o.a. van Gijsen (1957/1968) en Den
Hartog/Meffert (1985/6),
maar is kennelijk niet op de hoogte van het onderzoek van bureau Satijn.[
8 ] Er blijken nog
aanzienlijk wat resten uit de 14e eeuw over te zijn gebleven, zo wordt
door Dukers (alsook eerder
door Satijn) geconstateerd. Een groot deel heeft de woelingen des tijds
(stadsbranden, de moordpartij
uit 1572, uitbreidingen, etc.) in essentie doorstaan. Dukers beperkt
zich begrijpelijkerwijs
hoofdzakelijk tot de periode 1370-1783, de kloosterperiode dus. Na de
Kartuizers heeft het complex
bij minstens vijf gelegenheden nog diverse veranderingen ondergaan.
De eerste maal was dat bij de
herinrichting van het voormalige klooster tot Groot Seminarie door apostolisch
vicaris Paredis in
1841. Hierbij werd ook het gebouw dwars op de Swalmerstraat opgericht,
als een van de weinige
nieuwbouwpanden in de bisschopsstad zelf tengevolge van het herstel
van de bisschoppelijke
hiërarchie. Vervolgens werden eind 19e eeuw, in 1887/88, de vleugels
aan de Swalmerstraat en
Bethlehemstraat vervangen (zie ook de bijgevoegde afbeeldingen), opmerkelijk
genoeg niet in de
heersende neogotische stijl maar neo-classicistisch.[ 9 ] Dat de neogotiek
even werd verlaten
gebeurde in exact dezelfde tijd, 1887/88, ook elders in de stad, nl.
bij de bouw van de kloosterkerk
voor de zusters van de Steenen Trappen. Er verscheen een neobarokkapel,
en dat in de stad waar de
neogotiek zowat was uitgevonden. Daarna werden diezelfde vleugels aan
de Swalmerstraat
nogmaals vervangen rond 1922 door nieuwbouw van Jos (en Caspar) Franssen
en ontstond in 1936
het zustershuis, gelegen binnen de pandhof ter hoogte van het voormalige
Washuis. Het
dwarsgebouw uit 1841, met latere verhoging uit 1874/1887, ontsprong
de dans, maar werd alsnog
gesloopt in het begin van de huidige eeuw bij de herinrichting van het
deel aan de Swalmerstraat tot
appartementencomplex, ook al was het gemeentelijk monument! Dat was
niet alleen onnodig - het
gebouw had ook hergebruikt kunnen worden, net als de delen aan de Swalmerstraat
- het was ook
jammer vanwege de bouwgeschiedenis.[ 10 ]
Al met al een boeiende bundel/catalogus, maar ook een met bijdragen
van nogal uiteenlopend
karakter en met ook nogal wat onderlinge tegenstrijdigheden.
Roermond mag zich wel eens wat vaker realiseren dat men met de restanten
van dit klooster - te
weten kerk en broederkapel, kapittelzaal, refter, keukengebouw, pandhof
en ommuring - een uniek
monument in huis heeft, zoals Dukers ook in haar bijdrage benadrukt.
De bijlage bij het artikel van
Gaens en Hendrickx laat zien dat van de 21 of 22 [ 11 ] stichtingen
van de orde in de Nederlanden
slechts in beperkte mate restanten bewaard gebleven zijn. Het Roermondse
klooster, alhoewel zeker
niet compleet, is wel de Kartuis die van alle Nederlandse stichtingen
het meest behouden is gebleven.
En ook in de stad zelf, die haar karakter voor een belangrijk deel ontleent
aan de kloosterstichtingen
uit het verleden, is de Kartuis van al deze, middeleeuwse, kloosters
eigenlijk degene die het
meest compleet bewaard is gebleven.
Afb. van de Kartuis/Groot Seminarie, inclusief nieuwbouw, uit Neerlandia
Catholica, 1888
foto van de situatie a/d Swalmerstraat 1888-1922 (foto GAR-collectie)
PS: In mijn vorige boekbespreking op deze site (begin
november) besprak ik o.a. het artikel van Dorothea
Schulz en Bert van Bommel over het grafmonument in de Munsterkerk.
In het blad 'Ruimtelijk' van deze maand (december 2009, nr.4) staat
een volgende bespreking van dit artikel,
van de hand van Chris Roemen, met als bijgaand commentaar:“Het
boekje [van Schulz en Van Bommel]
werd voor zover wij weten geheel over het hoofd gezien door de regionale
pers, heemkundeverenigingen en
LGOG”.
Chris weet echter wel beter. Hij is door mij gewezen op het artikel
van Schulz en Van Bommel en kende de
bespreking op deze site ook. Wie negeert nu wie zou je je kunnen afvragen.
1 Het verschil kan zitten in het onderscheid tussen koormonniken en
lekenbroeders, maar dat verklaart niet alles. Als
lekenbroeders worden op p. 30 nl. 6 broeders met naam en toenaam genoemd,
waardoor het totaal op 25 (6 + 19)
i.pl.v. 24 zou komen. In de bijdrage van Dukers in 'Het geheim van de
stilte' is dan weer sprake van 15 a 16
monniken en 8 lekenbroeders (gebaseerd op Scholtens, die weer teruggrijpt
op Havensius' 'Historica Relatio').
2 Het kan zijn dat Nissen hier in de war is met de schedel van Dionysius
die, cf. Hartmann (p. 97), in 1785 door
bisschop Damiaan van Hoensbroeck naar Roermond werd teruggehaald en
tot 1986 in de kathedraal bewaard;
waarna deze in de Caroluskapel bij de relicten van de martelaren werd
gevoegd.
3 Variërend van 42 via 44 tot 45 (in)quarto's op resp. p. 7, 23
en 246; en op p. 242 zijn het '42 delen in 44 banden'.
4 p. 70
5 H. Scholtens, 'Het Roermondsche Kartuizerconvent vóór
de 16e eeuw', Publications 86/87,1950/5; zie ook
Scholtens, 'Het Roermondsche Kartuizerconvent in de 16e eeuw', Publications
76, 1940
6 Afwijkingen in zowel de regeerperioden van de diverse priors alsook
in de namen ervan (alsook in het aantal
vermoorde kloosterlingen in 1572). Het artikel van Hogg telt overigens
zo'n 300, vooral in het Latijn gestelde noten
die als zodanig al bijna 20 pagina's uitmaken, twee maal zoveel als
het artikel zelf. Een schifting tot de belangrijkste
gebeurtenissen uit de charters had het opsomkarakter van dit deel wat
kunnen verminderen. De lijst van Goder in het
artikel 'De Roermondse kartuis en haar betrekkingen met andere vestigingen
in de Provincia Rheini' (p. 96) wijkt
weer op vele andere punten af van de eerdere lijsten.
7 In de inleiding bij dat artikel wordt aangegeven dat de gebouwen van
het complex altijd een religieuze functie hebben
gehad, ook na de opheffing van het klooster in 1783. Dat is niet helemaal
correct. Na de opheffing van het Groot
Seminarie in 1968 hebben enkele tientallen jaren Ministeries (Landbouw
en Justitie) gebruik gemaakt van het complex.
In de, nogal onderkomen, kruisgang waren bv. de archieven opgeslagen.
8 Satijn, 'Stedenbouwkundig en bouwhistorisch onderzoek voormalige Groot
Seminarie en omgeving te Roermond'
(dat mogelijk weer teruggaat op eerdere publicaties, maar daarover geen
opheldering biedt, aangezien er geen
bronvermelding is opgenomen), 1995/97. Overigens werd ook reeds in 1986
een beperkte bouwhistorie opgenomen
in het boekje van P. Janssen, 'Sporen van Roermondse kartuizers', t.g.v.
de opgraving door Rura.
9 Het is mogelijk, en wellicht aannemelijk, dat toen reeds de oude kloosterbebouwing
voor een flink deel gesloopt
werd (m.u.v. de funderingen) en niet eerst in 1923, zoals Dukers stelt.
10 Het rapport Satijn is hier dubbelzinnig in: enerzijds wordt dit deel
gerekend tot de behoudenswaardige onderdelen,
anderzijds wordt het eventueel als vervangbaar gekarakteriseerd. Gezien
de weinig sprekende nieuwbouw was het
oude deel uit 1841 interessanter geweest. De onnodige, c.q. onwenselijke
sloop van het deel uit 1841 (dat ook deel
uitmaakte van het gemeentelijk monument) was voor de Stg. Ruimte in
2000 aanleiding bezwaar aan te tekenen
tegen de herinrichtingsplannen. Uiteindelijk zag men af van beroep,
ook al was daar alle aanleiding toe, om te voorkomen
dat het hele herinrichtingsproject stagneerde Het is overigens niet
het enige (gemeentelijk) monument dat in
deze 21e eeuw is gesloopt.
11 In deze bijlage is sprake van 22 Kartuizerstichtingen in de Nederlanden,
het overzicht op p. 36 komt tot 21. Het
verschil wordt kennelijk uitgemaakt door de doorstart van de Engelse
Kartuis van Sheen in Nieuwpoort