4. BOUWWERKZAAMHEDEN.
Behalve van 23
april tot 31 mei 1342 verbleef Reinoud II van Gelre in 1342 en 1343
nog 19 keer op het kasteel Montfort, in lengte variërend van één
of enkele dagen tot aangesloten periodes van meerdere weken. Dit veelvuldige
verblijf bracht nieuwe eisen met zich mee voor het kasteel teneinde
Reinoud en z'n gevolg goed te kunnen huisvesten. Wellicht vormde dit
een belangrijke aanleiding voor de omvangrijke bouwwerkzaamheden, die
tussen mei 1342 en oktober 1343 onder de bouwkundige supervisie van
meester Jan van Utrecht plaatsvonden.
Van deze bouwwerkzaamheden
is op 23 april 1342 voor het eerst sprake: 'In den yrsten gaf ic, Werner,
bi gheheit mijns heren op Sente Georgis dach tot Monford ten tymer aldaer
heren Wambuys van Elmpt 375 schilde'. Ruim een week later ontving de
drossaard opnieuw geld, ditmaal 100 pond om samen met meester Steven
'steen mede te copene tot Namen' en 100 pond voor 'yzer'. Verder ontving
Diddric Baken 400 pond om stenen te kopen . Deze bedragen werden genomen
uit een grote som geld, die Reinoud enkele dagen tevoren met tussenkomst
van Johan van Ysendike kreeg van Jan de Blinde, graaf van Luxemburg
en koning van Bohemen . Opmerkelijk aan deze schenking is dat Jan de
Blinde een bondgenoot was van Frankrijk, terwijl Reinoud van Gelre in
de Engels-Franse oorlog aan de zijde stond van koning Eduard III van
Engeland. De met genoemde bedragen gekochte stenen werden per schip
over de Maas, de Vlootbeek en tenslotte het Water tot de burchtheuvel
aangevoerd, zoals uit de bouwrekening blijkt .
Steenbakkerijen
Ondanks de grote hoeveelheden natuursteen die Gerard Herwich, meester
Steven en Diddric Baken kochten, werden de bouwwerkzaamheden vooral
in baksteen uitgevoerd. De bouwrekening spreekt over 26 ovens, waarmee
het enorme aantal van 890.500 stenen werd gebakken: vervaardigde 'Symon
den Tygheler' in 1342 met negen ovens 198.000 stenen, het daaropvolgende
jaar waren hij en zijn gezel met 17 ovens goed voor 418.500 stenen en
zorgde 'Jan den Tygheler' met 9 ovens voor de resterende 274.000 . Deze
steenbakkerijen moeten in de directe omgeving van het kasteel gelegen
hebben, want voor het vervoer van de bakstenen naar de bouwplaats dienden
kruiwagens: 'crudekarre tot d'tygelerye' . Om de ovens van brandhout
te voorzien waren in 1342 drie houthakkers in dienst (Rutger, Martijn
en Kimmel), tegenover minstens zes in 1343 . In de loop van dat jaar
raakte overigens het hout in het nabijgelegen broek op ('Item doe men
burnen soude den steen op d'tygelrien konden men egheen hout uten broke
ghekregen') en moest brandhout van elders komen: uit het 'Elmptwalt'
en de 'ringler' . Dit laatste was de ruimte aan de binnenzijde van de
gracht rond het kasteel, die mogelijk met doornenstruiken beplant was
. Daarnaast waren diverse houthakkers actief voor het leveren van timmerhout,
waaronder 'Hennice Moke, Nende, Diddic en Gert van Elmpt die tymerhout
hiwe op Elmptwalt'
'Tymeringhe'
De 'tymeringhe der borch tot Monford' gingen van start in de week na
pinksteren 1342, aangezien Gerard Herwich op de zaterdag daarna voor
het eerst loon uitbetaalde. Op die 25e mei ontvingen 44 arbeiders salaris,
waaronder 5 steenmetsers, 4 steenhouwers, 30 opperknechten, 'Peter den
tymerman' en 'Henneke den portener'. Deze laatste was de poortwachter
van het kasteel, die in de eerste week assen, emmers en tobben vervaardigde
en later enkele malen als metselaar werkte . Vervolgens betaalde kapelaan
Herwich tot zaterdag 2 november wekelijks uit om 'den werc-lude te lonen',
waarna de bouwwerkzaamheden vanwege de winter stillagen. Uitzondering
hierop vormden 'meister Jan van Vlodrop en sinen broder die die korensulre
boven de zale verdreven en wert besloten', waaraan zij vanaf 13 december
36 dagen werkten . Begin maart 1343 gingen de overige arbeiders weer
aan de slag, aangezien ze op 23 maart voor 15 werkdagen loon ontvingen.
Het uitbetalen hiervan herhaalde zich vervolgens tweewekelijks tot 19
oktober. Doordat Gerard Herwich daarbij in de bouwrekening consequent
van alle arbeiders functie, naam en incidenteel een aanduiding van de
werkzaamheden noteerde, is een nadere verkenning mogelijk .
'Steenmetsers
en steenhouwers'
Allereerst laat de rekening wisselende aantallen arbeiders zien, variërend
van 17 tot 70 (zie grafiek). Gemiddeld werkten wekelijks 43 mensen op
de bouw. De dagelijkse leiding was waarschijnlijk in handen van meester
Jan van Wicrade: hij werd telkens als eerste uitbetaald, ontving het
meeste loon en kreeg in de eerste week extra geld 'want hi den andern
berict maect' . Meester Jan van Wicrade was 'steenmetser' (metselaar),
de beroepsgroep waarmee de loonadministratie telkens opent. Deze 'steenmetsers'
hadden het metselen van de vele duizenden bak- en natuurstenen tot taak.
Terwijl ze de bakstenen rechtstreeks vanuit de nabijgelegen steenbakkerij
konden verwerken, moesten natuurstenen hiervoor eerst op maat gemaakt
worden. Dit was de voornaamste taak van de 'steenhouwers', die hiervoor
veelal per honderd bewerkte stenen kregen betaald. Daarbij varieerde
het aantal bewerkte stenen tussen 600 en 1000 per week, afhankelijk
van de hardheid van het materiaal en het vakmanschap van de steenhouwer.
De metselaars en steenhouwers waren veelal niet uit de regio afkomstig,
zoals enkele achternamen doen vermoeden: Arnt van Brugge, Hencke van
Arnhem, Gobel van Venle, Symon van Dalen, Hencke van Tricht en de al
vaker genoemde Jan van Wicrade.
Opperknechten en overige arbeiders
De opperknechten vormden verreweg de grootste groep arbeiders. Hoewel
hun werkzaamheden nergens beschreven staan, kan gedacht worden aan het
graven van bouwputten, aanvoeren van materialen, opbouwen en afbreken
van steigers en tenslotte het assisteren van de metselaars, steenhouwers
en timmerlieden. Namen als Sybe van Ruermunde, Nende van Posthout, Arnt
van Lynne, Jan van Berclaer en Didde van Bracht geven aan dat een belangrijk
deel van hen uit de omgeving kwam . Ook betaalde Gerard Herwich wekelijks
loon aan de 'tymerlude', waarvan er verspreid over 1342 en 1343 negen
op het kasteel werkten.
Verder waren er
betalingen aan smeden, zagers, stucadoors en dakdekkers. 'Herman de
smit' vervaardigde bijvoorbeeld 'naghele, ghehenge, ghetraelder vinster,
saghe' en 'yserwerc tot den putte', terwijl Gerard Dregger sloten voor
onder andere de 'koke, sale, en corensolre' leverde . De 'houtsniders'
zaagden op hun beurt met behulp van een zaagkuil ('Item die die cule
greven te sniden' ) boomstammen tot balken en planken. In tegenstelling
tot de smeden kregen zij hiervoor nagenoeg altijd per gewerkte dag uitbetaald.
Slechts eenmaal werd afgerekend naar geleverde productie: 'Item den
houtsnider van 4950 voeten' . In 1342 werkte verder 'Bockart den leemplecker'
op het kasteel, terwijl op 24 augustus 1343 'Gert Leemplecker en syn
wyf' betaald kregen voor het lemen van een oven . Tenslotte waren diverse
dakdekkers werkzaam, die hiervoor veelal stro gebruikten, en vermeldt
de bouwrekening nog dat Reyneke de leiendekker 'die porte deede' .
Visvijvers
Behalve werkzaamheden aan het kasteel werden in 1343 nabij de 'diergaerde'
twee visvijvers gegraven: de 'grote en clene wyer' . Een passage uit
de hofrekening geeft aan dat het hierbij gaat om de huidige kern Diergaarde,
gemeente Echt, waar de hertog een jachtgebied had: 'Item des selven
dache aen knechte die oppen nyer wyer woent bi Echterwoudt ten Diergaerde
in der jaeght' . Met de kleine vijver waren volgens de bouwrekening
vier gravers en dragers ongeveer een maand bezig, terwijl het graven
van de grote vijver met gemiddeld 13 arbeiders ruim vier maanden duurde
. De aanleg van beide vijvers, bedoeld voor het bewaren van vis voor
de kasteelkeuken, paste bij de toegenomen residentiefunctie van het
kasteel Montfort. Verder plaatste men in 1343 een omheining rond de
boomgaard ('van den tune van den bongart'), waarin vervolgens enkele
vrouwen aardbeien plantten: 'Item wive die ertberen trunt halden ende
planten in den bongart' .