Inleiding
|
November:
Slachtmaand |
1. |
Geeft
Allerheiligen zonneschijn, dan zal 't spoedig winter zijn.
Met Allerheiligen vochtig weer, volgen sneeuwbuien keer op keer. |
2.
|
Als
Allerzielen zacht begint, volgen veel regen en veel wind. |
11. |
Sint Maarten zet zich met veel dank, bij het haardvuur op de bank.
Als op St. Merten de ganzen op 't ijs staan, moeten ze met Kerstmis
door 't slijk gaan.
Nevels in St. Maartensnacht brengen winters kort en zacht.
Zo het loof niet valt voor St. Martijn zo zal 't een harde winter
zijn.
Brengt Sint Maarten zonneschijn, 't zal een koude winter zijn. |
19. |
Sinte Elisabeth doet verstaan, hoe de winter zal vergaan. |
22.
|
De
dag aan Sint Cecilia gewijd, is de maatstaf voor wintertijd. |
23.
|
Wintert
't op Sint Clemens fel, wordt de lente klaar en fel. |
25.
|
Sint
Katrien, in het wit gekleed, zeven weken sneeuw ons leed.
Sint Katrien heeft dikwijls een witte rok.
Sint Katrien duit de verkes pien. |
30.
|
Sint
Andries, brengt de vries.
Sint Andrees, sjtank op en vrees. |
|