Inleiding

januari februari
maart april
mei juni
juli augustus
september oktober
november december

 

 

November:
Slachtmaand
1. Geeft Allerheiligen zonneschijn, dan zal 't spoedig winter zijn.
Met Allerheiligen vochtig weer, volgen sneeuwbuien keer op keer.
2. Als Allerzielen zacht begint, volgen veel regen en veel wind.
11. Sint Maarten zet zich met veel dank, bij het haardvuur op de bank.
Als op St. Merten de ganzen op 't ijs staan, moeten ze met Kerstmis door 't slijk gaan.
Nevels in St. Maartensnacht brengen winters kort en zacht.
Zo het loof niet valt voor St. Martijn zo zal 't een harde winter zijn.
Brengt Sint Maarten zonneschijn, 't zal een koude winter zijn.
19. Sinte Elisabeth doet verstaan, hoe de winter zal vergaan.
22. De dag aan Sint Cecilia gewijd, is de maatstaf voor wintertijd.
23. Wintert 't op Sint Clemens fel, wordt de lente klaar en fel.
25. Sint Katrien, in het wit gekleed, zeven weken sneeuw ons leed.
Sint Katrien heeft dikwijls een witte rok.
Sint Katrien duit de verkes pien.
30. Sint Andries, brengt de vries.
Sint Andrees, sjtank op en vrees.