Hoofdstuk 1 Het
ontstaan van Roermond
De naam Roermond
komt van het Latijnse mundium, dat versterking of versterkte plaats
betekent. Roermond wil zeggen: stad aan de Roer (dus niet zoals vaak
wordt gedacht: uitmonding van de rivier de Roer in de Maas).
In de Middeleeuwen schreef men Ruremunde of Roremunde. Hier kan men
het word mundium nog goed in herkennen.
De plek waar Roermond
nu ligt is al eeuwenlang een belangrijk kruispunt. Al rond het jaar
1200 liep hier een weg van het Rijnland naar Brabant en Vlaanderen over
de Roer en enkele kilometers verder naar het westen over de Maas.
Vlak langs de Roer was op een lage heuvel, Buiten Op genaamd, een versterking
gebouwd, waar ene Dirk, die zich de voogd van Roermond noemde, tegen
het jaar 1200 water- en wegtol vroeg van mensen die daar langs wilden.
In ruil voor tol kregen de mensen bescherming tegen mensen die vervelend
waren.
Om tol te betalen moesten de mensen even stoppen om aan te leggen en
al gauw kwam er een herberg om te eten, wat voorraad in te slaan en
na een tijdje ook om wat te verhandelen.
Bij Buiten Op begint na 1200 de bebouwing zich uit te breiden. Hier
vestigden zich kooplieden en kleine handelaren, vissers en ambachtslui.
De voogd van Roermond
hief de tol niet voor zichzelf, maar droeg die af aan de graaf van Gelre,
die het tolrecht van de Duitse keizer had ontvangen.
In 1213 werd Roermond verwoest door Otto van Brunswijk, die in strijd
was met Frederik van Hohenstaufen om het Duitse Rijk. Roermond stond
toen aan de kant van Frederik.
In 1214 leed Otto van Brunswijk een zware nederlaag tegen zijn rivaal
Frederik. Dat gaf de graaf van Gelre de kans om het steunpunt Roermond
aan de rivier te herstellen. Daartoe nam hij, niet zonder eigen belang,
enkele maatregelen. Zo werd de stad in oppervlakte belangrijk vergroot,
vooral in de oostelijke richting. Er kwam ook een markt, en om de stad
nog verder te laten groeien, bouwde de graaf een waag, een zoutmaat
en een lakenhal en aan de rand van de stad stichtte hij een abdij. Een
abdij betekende in de Middeleeuwen een centrum van organisatie en deskundigheid
op alle gebied, dus dit maakt veel uit voor de uitbreiding van de stad.
Het grondgebied van Roermond was eerst heel klein. Het omvatte het gebied
van de stad in enge zin. In 1372 werd het uitgebreid met het gebied
van de schepenbank Zwartbroek ten zuiden en oosten van de stad en in
1425 met een deel van de schepenbank Hoembergen ten westen van de stad.
Roermond kreeg toen de stadsgrenzen die het tot 1939 zou houden.
Rond 1500 had Roermond
ongeveer 6000 inwoners. Na Nijmegen was het de grootste stad in het
hertogdom Gelre.
De meeste gebouwen waren van hout, zogenaamde vakwerkhuizen met lemen
wanden. Er waren maar een paar stenen huizen, alleen de grotere kerken
en kloosters waren helemaal uit steen opgetrokken. Als dakbedekking
gebruikte men voornamelijk riet of stro. De straten waren geheel dichtgebouwd,
zodat men niet of zeer moeilijk achterom kwam als er brand uitbrak,
zoals in de maand juli in 1544. Toen hebben drie vandalen door middel
van brandende stropoppen driekwart van stad afgebrand, wat na een poos
weer hersteld werd.