Overkwartier
Beeselse
Landschap
Ongeschreven
Geschiedenis
Bestuur
en
Organisatie
Bezit
Verpanding
en Overdracht
Toezicht
en
onderhoud
wegen |
BESTUUR EN ORGANISATIE
Op 17 augustus 1275 verklaarden diverse plaatsen langs de beide oevers
van de Maas op verzoek van graaf Reinald van Gelre en Zutphen en van
Willem van Horne dat zij zich konden verenigen met een regeling over
de rechten van Rutger van Assel op een gedeelte van de Maas en maasoever
bij Asselt. Deze verklaring, afgelegd door richter en schepenen van
Roermond, van de gemeenten de Assel, de Swalmen et de Beessel enerzijds,
en richter en schepenen van Wessem, Beegden, Haelen, Horn, Buggenum
en Neer anderzijds, is de oudste akte waarin Beesel met zekerheid wordt
vermeld. Beesel moest de afbakening van de rechten van Rutger van Assel
goedkeuren omdat deze reikten tot aan de Hansummerbeek onder Neer tegenover
Rijkel. Rutger bezat hier het lijnpad aan beide zijden van de Maas,
tot aan de Lingen bij Asselt. Door middel van paarde- en mankracht werden
de schepen langs dit pad stroomopwaarts getrokken. De strook waarop
Rutger recht had, was aan beide zijden 60 voet breed of zover een man,
met een voet op de oever, met een ploegschaar kon werpen.
De plaatsen aan de westoever van de Maas ressorteerden onder het graafschap
Horn. Of het feit dat de Beeselnaren hun verklaring aflegden op verzoek
van de graaf van Gelder, ook automatisch inhield dat Beesel op dat moment
Gelders gebied was, lijkt op het eerste gezicht waarschijnlijk maar
hoeft dit bij nadere beschouwing niet te zijn. Aangezien de graaf van
Gelder nog geen beroep deed op (door hem aangestelde) schepenen uit
Beesel, is het helemaal niet uitgesloten dat deze plaats net als Belfeld
en Swalmen eerst na 1275 Gelders gebied werd. In de rekeningen van het
graafschap Gelre uit 1294-'95 komen zowel Besel als Sualmen voor. Swalmen
werd rond 1313 met toestemming van leenheer Willem van Cranendonck door
Seger Vosken van Swalmen verkocht aan de graaf van Gelre maar voldeed
in 1275 toch al aan het verzoek van de graaf. Volgens het 'Alt Herkommen'
van de stad Roermond maakte het gebied van Venlo (stroom) opwairt deel
uit van het ambt Roermond, zoals ook wordt bevestigd uit een rekening
van ontvangen bedegelden uit 1340, waarin Roermond samen met Swalmen
en Beesel wordt genoemd. Hieruit volgt dat de gemeente mogelijk in het
laatste kwart van de 13e eeuw Gelders gebied werd.
Kort na 1340 ging Beesel behoren tot het nieuwe ambt Montfort. Dit ambt
maakte op zijn beurt deel uit van het Gelders Overkwartier. Deze benaming
werd gebruikt voor een van de vier delen of 'kwartieren' waaruit het
graafschap en later hertogdom Gelder bestond. In het midden van de 14e
eeuw behoorden verder Nieuwstad, Roosteren, Echt, Ohé en Laak,
Maasbracht, Linne, Montfort, St.-Odiliënberg, Posterholt, Vlodorp,
Roermond, Asselt, Swalmen en Belfeld tot het ambt Montfort.
Het ambt Montfort was verdeeld in schepenbanken, die zowel met de rechtspraak
als met de administratie belast waren. Zo vormde Beesel samen met Belfeld
één schepenbank, bestaande uit vier schepenen van Beesel
en drie uit Belfeld. De voorzitter van de schepenbank was de schout
of scholtis, in diverse stukken ook wel richter genoemd. Tevens was
hij voorzitter van de andere schepenbanken in het ambt Montfort. Van
een zekere Derick van Offenbeek weten we dat hij van 1632 tot 1637 schout
is geweest.
De taak van de schout bestond ondermeer in het uitspreken van de vonnissen,
die in normale gevallen geveld werden door de schepenen. Het kwam herhaaldelijk
voor dat de schepenbank geen beslissing kon of durfde te nemen. In deze
gevallen werden alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgebracht
naar het Hoofdgerecht in Roermond. Was zo'n zaak op deze manier 'ter
hoofdvaart' gebracht en kwam het Hoofdgerecht wel tot een oordeel, dan
werd dit 'wijsenis' meegedeeld aan de schepenbank. De eindverantwoordelijkheid
bleef hiermee bij de Beeselse schepenen berusten en zij moesten dan
ook het vonnis uitspreken. Het archief van de schepenbank van Roermond,
die in het Overkwartier de rol van het Hoofdgerecht vervulde, bevat
diverse zaken vanaf de late middeleeuwen die op Beeselse gerechtszaken
betrekking hebben.
Nadat een schepen overleed of aftrad, moesten de overige schepenen een
voordracht maken met de namen van díe personen die volgens hun
mening bekwaam genoeg waren om in de schepenbank te worden opgenomen.
De schout vroeg dan advies aan de drossaard van het ambt Montfort en
aan de pastoors van de dorpen die tot de schepenbank behoorden. Als
voorwaarde werd gesteld, dat de aanstaande schepen ingezeten moest zijn,
een onberispelijk gedrag moest hebben, minstens 30 jaar oud moest zijn
en redelijk moest kunnen lezen en schrijven. De drossaard nam degene
die het beste bevonden was de eed van trouw en eerlijkheid af in bijzijn
van twee schepenen. De officiële bekrachtiging van een akte door
de schepenbank vond plaats door middel van het schepenbankzegel, dat
met een stempel en warme lak op de akte werd gedrukt. Er waren diverse
perioden waarin de schepenbank niet over zo'n zegel beschikte; in dat
geval werd iemand die wel over een stempel beschikte, vaak een van de
adellijke inwoners of geerfden, gevraagd om namens de schepenen te zegelen.
In sommige gevallen reisden enkele schepenen naar elders om daar op
'verleende aarde' zaken te bekrachtigen die Beeselse rechten of goederen
aangingen.
Tot 1543 bleven Beesel en Belfeld onder het gezag van de hertogen van
Gelre. In dat jaar werd het gewest Gelre, en dus ook het ambt Montfort,
bij het zogenaamde Verdrag van Venlo als 17e provincie bij de Verenigde
Nederlanden van Karel de Vijfde gevoegd. In de Tachtigjarige Oorlog
(1568-1648) had het hele ambt Montfort veel te lijden van de oorlogvoerende
legers, zowel Hollandse als Spaanse. In deze oorlog werd het zuidelijkst
gelegen Overkwartier in 1579 gescheiden van de kwartieren Veluwe, Zutphen
en Nijmegen en was hiermee niet langer geografisch verbonden. Deze scheiding
zorgde er ook voor dat de bevoegdheden van het Hof van Gelder, vanuit
Arnhem overgebracht naar Roermond, zich beperkten tot het Overkwartier.
In het begin van de 17e eeuw was het ambt Montfort verpand aan Hendrik
van den Berg. Tot dan toe hadden soevereiniteit (hoogste staatsgezag)
en heerlijke rechten berust bij de koning van Spanje als hertog van
Gelre. In 1647 sloten Philips IV en Frederik Hendrik een overeenkomst
waarbij laatstgenoemde de heerlijke rechten en goederen van het ambt
ontving als vergoeding voor de verloren gegane goederen van de Oranje
Nassaus tijdens de Tachtigjarige Oorlog. Na deze scheiding tussen souvereiniteit
en de heerlijke rechten (met de daaraan verbonden financiële voordelen)
bleef de Hollandse tak van de Oranje Nassaus eigenaar van de heerlijke
rechten, terwijl de koning van Spanje de souvereiniteit behield. Bij
het Verdrag van Munster, gesloten in 1648, bleef het Overkwartier van
Gelre Spaans gebied.
In 1701 overleed de Spaanse koning Karel II. De strijd om de troonopvolging
was aanleiding voor de zogenaamde Spaanse Successieoorlog (1701-1713)
tussen Engeland, de Republiek en de Duitse keizer enerzijds en Frankrijk
en Spanje anderzijds. In 1702 overleed bovendien stadhouder Willem III
(tevens koning van Groot Brittanië en Ierland) zonder kinderen
na te laten. De heerlijke rechten werden opgeëist door twee partijen:
de Friese tak van de Oranje Nassaus en de koning van Pruisen. Bij de
Vrede van Utrecht werd in 1713 bepaald dat de zuidelijke Nederlanden
verdeeld zouden worden onder de overwinnaars: Oostenrijk, Pruisen en
de Republiek der Verenigde Nederlanden. Ook het Gelders Overkwartier
werd verdeeld tussen de overwinnaars. Het ambt Montfort kwam bij het
Barrièretraktaat van 1715 grotendeels toe aan de Republiek. Roermond,
Asselt en Swalmen werden echter Oostenrijks, waardoor de grens tussen
Beesel en Swalmen tevens rijksgrens werd. De Rijksweg liep dan ook tussen
Venlo en Roermond door maar liefst drie landen: Pruisen (Tegelen), de
Staatse Nederlanden en de Oostenrijkse Nederlanden. De grenssteen bij
het Grietjens Gericht was nu een heus drielandenpunt. Het Hof van Gelder
in Roermond behandelde nog slechts Oostenrijkse zaken, en in Venlo werd
een Hof opgericht voor het Staatse gedeelte van het Overkwartier. Deze
situatie bleef zo tot de Franse Tijd.
In 1792 hadden de Fransen het ambt Montfort reeds enige tijd bezet en
brachten ze de hele streek veel schade toe. Ze werden verdreven, maar
kwamen in 1794 terug, ditmaal voor langer. Hun verblijf zou twintig
jaar duren. Drie jaar na de inlijving bij Frankrijk werden schout en
schepenen bij besluit van 23 januari 1798 (4 pluviose An VI) vervangen
door een 'agent municipal' met naast zich een 'adjoint'. Deze maatregel
gold voor gemeenten met minder dan 5000 inwoners en hield ook verlies
van zelfstandigheid voor deze gemeenten in. Tijdens de Franse Tijd vormde
Beesel samen met Venlo het kanton Venlo, dat op zijn beurt weer een
onderdeel was van het Departement van de Nedermaas. Als agent municipal
van Beesel vinden we achtereenvolgens L. Janssen (13-1-1796 tot 11-6-1796),
N. Lamers (11-6-1796 tot 22-9-1796), M. Giessen (1 april 1797), F. Quicken
(4 juli 1799). Adjoint van Beesel in deze periode waren F.J. Meuter
(13-1-1796 tot 11-6-1796), G. van den Broek (8-7-1796 tot 24-10-1796),
L. Trines (1-4-1797 tot 4-4-1798) en P.F. Meuter (21-4-1798).
Nauwelijks twee jaar later, op 17 februari 1800 (21 pluviose An VIII),
mochten plaatsen met minder dan 5.000 inwoners weer een eigen bestuur
hebben. Belfeld, tot dan toe bestuurlijk één geheel vormend
met Beesel, werd bij deze gelegenheid zelfstandig. Tevens werd de agent
municipal vervangen door een maire (burgemeester), die benoemd werd
door de 'conseil' (raad), die door hetzelfde besluit werd ingesteld.
Bij de oprichting van het Koninkrijk der Nederlanden (Nederland en België
verenigd) ging Beesel horen tot een provincie gevormd uit het vroegere
Departement van de Nedermaas en deels uit het vroegere Departement van
de Roer. Deze provincie, toen hertogdom geheten, kreeg de naam Limburg.
Bij de overgang in 1815 werd de maire voortaan burgemeester genoemd.
Een Koninklijk Besluit van 14 februari 1818 bepaalde dat het gemeentelijk
bestuur in het vervolg zou bestaan uit een door de koning te benoemen
schout, twee schepenen en de gemeenteraad. De schepenen kwamen voort
uit de gemeenteraad en werden door Gedeputeerde Staten benoemd, evenals
de gemeenteraad zelf. De secretaris werd benoemd door de koning, en
de ontvanger door Gedeputeerde Staten, beiden op voordracht van de gemeenteraad.
Een plan om de gemeenten Beesel, Belfeld en Tegelen samen te voegen
tot één nieuwe gemeente ging in 1818 niet door.
Na de afscheiding van België in 1830 koos Limburg de Belgische
zijde. Het gemeentebestuur bestond nu uit een burgemeester, schepenen,
assessoren (wethouders) en raadsleden. Deze werden gekozen uit en door
de notabelen van de gemeente. Een en ander gebeurde volgens bepalingen
van het Gouvernement Provisoire (voorlopige regering) van 8 oktober
1830. De secretaris werd benoemd door de gemeenteraad, de ontvanger
door de gouverneur van de provincie op voordracht van drie raadsleden.
Vanaf 1836 bestond het gemeentebestuur uit burgemeester en schepenen
en de raadsleden. Deze werden gekozen door de kiesgerechtigden, terwijl
burgemeester en schepenen benoemd werden door de koning maar moesten
voortkomen uit de raad. Secretaris en ontvanger werden benoemd door
de raad.
Op 19 april 1839 werd Beesel weer Nederlands. Nieuwe plannen in 1847
om Beesel en Belfeld als vanouds samen te voegen, vonden opnieuw geen
doorgang. Bij de invoering van de gemeentewet in 1851 kreeg het gemeentebestuur
de huidige vorm. De nieuwe wet vormde de zoveelste aanleiding voor een
poging Beesel en Belfeld te herenigen. Een 'compromis' om alleen Reuver
bij Belfeld te voegen leidde eveneens tot niets. Bij koninklijk besluit
van 17 september 1852 werd de burgemeester verplicht een onderscheidingsteken
te dragen bestaande uit een zilveren penning met aan een zijde het wapen
van het Rijk en aan de andere kant het gemeentewapen of, als dit er
niet was, de naam van de gemeente. Omdat de herindelingsplannen in april
1853 definitief op een dood spoor zaten, was dit voor de gemeente aanleiding
om een gemeentewapen aan te vragen. Opmerkelijk genoeg werd niet de
beeltenis van de H. Gertrudis van Nijvel gekozen, die het schepenbankzegel
vele eeuwen had gesierd, maar de Beeselse draak, omdat sedert talrijke
jaren eene schutterij bestaat onder de Patroonschap of benaming van
Sint Joris Schutterij dewelke om zekere jaren, bij het kermisfeest eenen
draak steken en overwinnen, gelijk in 1850 nog al plegtig heeft plaats
gehad. Het wapen werd bij Koninklijk Besluit van 27 juli 1853 goedgekeurd.
Tussen ca. 1870 en 1880 haalden de respektivelijke Commissarissen der
Koningin in Limburg opnieuw de oude plannen voor samenvoeging met Belfeld
uit de motteballen. En opnieuw strandden deze, hoewel een ontwerpbesluit
van Gedeputeerde Staten d.d. 5 december 1879 ditmaal verder ging dan
alle voorgaande keren.
Op 10 mei 1940 werd ook de gemeente Beesel opgeschrikt door de Tweede
Wereldoorlog. Pogingen om de Keulseweg met behulp van omgevallen bomen
onbegaanbaar te maken, haalden weinig uit tegen de grote overmacht.
Bijna 5 jaar lang zou deze oorlog duren. In de eerste week van februari
1945 werden de inwoners zelfs geëvacueerd, omdat alles er op wees
dat de gemeente frontgebied zou worden. Net als in de Successie-oorlog
in het begin van de 18e eeuw waren de meeste huizen verlaten en werden
vele woningen geplunderd door inwoners van buurgemeenten die buiten
het 'Sperrgebiet' lagen. De bevrijding liet echter niet lang meer op
zich wachten, en op 1 maart 1945 konden Beesel en Reuver tussen de puinhopen
beginnen aan de wederopbouw.
In de jaren na deze oorlog, voor de gemeente de zoveelste in een lange
rij, veranderde er bestuurlijk niet zoveel. Het aanzien van de gemeente
daarentegen des te meer. De groei van Reuver zette zich voort op de
vooroorlogse lijn, en in 1955 achtte men de tijd rijp om de naam van
de gemeente te herzien en deze te wijzigen in Beesel-Reuver en het gemeentewapen
eventueel te combineren met de drie molenijzers van de familie De Reuver.
In de pers werd de voorgestelde naam al lang gebruikt en ook bij gemeentelijke
berichtgeving werd deze veelvuldig gehanteerd. Industrieel Laumans stelde
op economische gronden zelfs voor om de naam dan maar meteen te veranderen
in Reuver-Beesel, maar dit idee om 'het kind in de plaats van de vader
te stellen' werd niet gedeeld. De vraag bleef echter of de gemeenteraad
hier zelf over mocht beslissen. Een verzoek aan de Vereniging van Nederlandse
Gemeenten om een advies leverde niets op en op 21 maart 1955 werd ook
Gedeputeerde Staten om advies gevraagd. Dit college noemde het voornemen
logisch en verantwoord en op 19 augustus 1955 besloot de Raad unaniem
de nieuwe gemeentenaam vast te stellen als Beesel-Reuver. Het besluit
werd door Gedeputeerde Staten toegestuurd aan de Minister van Binnenlandse
Zaken voor bekrachtiging. Deze was echter van mening dat een dergelijke
wijziging alleen in zeer bijzondere gevallen gerechtvaardigd was en
gaf de gemeenteraad in overweging het besluit in te trekken, omdat hij
het anders zou vernietigen. Zonder hoofdelijke stemming werd de naamswijziging
op 19 december 1955 weer ongedaan gemaakt.
|