Een fantastische
geschiedenis
Zoektocht naar de ware Sint-Christoffel
Gerard van
de Garde
Sneu voor alle
Roermondenaren die Tof of Sjtuf heten, maar Christoffel is geen echte
naam. Het Griekse woord christophoros is een omschrijving en betekent
‘hij die Christus draagt’. De echte naam van de martelaar
die onder zijn bijnaam Christophorus beroemd zou worden, is onbekend.
De bijnaam verwees naar zijn bekering en doop: hij die Christus in zijn
hart draagt. Maar in later tijd werd christophoros letterlijk opgevat.
In de fantasie van de gelovigen groeide de martelaar uit tot een reus
die het Christuskind op zijn schouders veilig de rivier over zette,
en vervolgens tot de beschermer van veerlieden en reizigers. Deze Christoffel
had weinig meer te maken met de anonieme historische martelaar. Daarom
heeft het Vaticaan hem in 1969 van de algemene heiligenkalender afgevoerd.
Christoffel
was en is een zeer bekende en geliefde heilige. Toch heeft de Kerk zijn
verering op een laag pitje gezet, net als de verering van nog 187 heiligen
met een al te fantastisch levensverhaal. Hij was trouwens al eerder
kritisch langs de theologische meetlat gelegd, bijvoorbeeld door Erasmus,
Luther en het concilie van Trente (1545-1563). Sinds 1969 mag hij alleen
nog als plaatselijke heilige vereerd worden, bijvoorbeeld in kerken
die aan hem zijn gewijd.
Die degradatie is te danken aan de Bollandisten, zes geleerde paters
in Brussel die zich bezighouden met het antecedentenonderzoek inzake
heiligen. Dit zeer selecte gezelschap werd in de zeventiende eeuw gevormd
door enkele Zuid-Nederlandse jezuïeten, en tot de dag van vandaag
zijn de leden doorgaans Belg en jezuïet.
Het werk van de Bollandisten komt voort uit de contrareformatie, het
katholieke antwoord op de kritiek en het succes van de protestanten.
De protestanten hadden niet alleen het machtsmisbruik en financieel
gerommel binnen de kerk ter discussie gesteld, maar ook de heiligheid
en onaantastbaarheid van de hele kerkelijke traditie behalve Gods woord
zelf. Ze hadden dus alles van tafel geveegd wat niet direct of indirect
in de bijbel terug te vinden was, inclusief de heiligenverering. Daarbij
beriepen ze zich op recente wetenschappelijke inzichten. Katholieke
intellectuelen, de jezuïeten voorop, zagen in dat ze niet wegkwamen
met het simpelweg verketteren van de protestanten. De protestantse kritiek
moest worden gepareerd indien mogelijk en geaccepteerd indien nodig.
Meer dan vijftien eeuwen lang had de kerk van Rome de nadruk gelegd
op de spirituele waarheid en minder gelet op de feitelijke waarheid.
Dat had onder meer geleid tot steeds fantastischer en onwaarschijnlijker
levensbeschrijvingen van heiligen. Ook ieder weldenkend katholiek moest
zich over die verhalen op zijn minst verbazen, om geen andere woorden
te gebruiken.
Daarom stelde de voorloper van de Bollandisten, pater Heribert Rosweyde,
in 1603 voor kritische uitgaven te verzorgen van originele manuscripten
met informatie over heiligenlevens. Het plan werd goedgekeurd en zou
Rosweydes levenswerk worden. Na zijn dood werd het project voortgezet
door Jean Bolland, voormalig docent aan de Latijnse school in Roermond.
Hij koos een andere opzet: de informatie moest gepubliceerd worden in
een serie Acta Sanctorum. Deze serie zou twaalf delen omvatten, één
deel voor elke kalendermaand waarin de naamdagen van de betreffende
heiligen vielen. In 1635 stelde Bolland een assistent aan, Godfried
Henskens uit Venray. Samen publiceerden ze de delen januari (1643) en
februari (1658) van de Acta Sanctorum. Na Bollands dood volgden gaandeweg
de andere delen, het afsluitende decemberdeel pas in 1940. Daarmee was
het werk van de Bollandisten overigens niet klaar. Inmiddels publiceren
ze ook andere studies over heiligenlevens, onder meer in hun kwartaalblad
Analecta Bollandiana.
Maar terug naar Christoffel.
Ontstaan van de Christoffelverering
Christoffel werd
en wordt herdacht op verschillende data.
In de rooms-katholieke kerk werd zijn sterfdag eeuwenlang gevierd op
25 juli. Omdat Jacobus de Meerdere zijn naamdag op dezelfde datum heeft,
is dat in 1962 met één dag vervroegd naar 24 juli.
Maar in de oosters-christelijke kerken wordt Christoffels dood herdacht
op andere data. ] Die verschillende sterfdata zeggen iets over het ontstaan
van de Christoffelverering. In de eerste plaats moet Christoffel al
als martelaar bekend zijn geweest voordat de verschillende oosterse
en westerse kerken ruziënd uit elkaar gingen. Dat gebeurde in 451
na Christus, tijdens het concilie van Chalcedon (de huidige stad Kadiköy,
tegenover Istanbul aan de Bosporus gelegen). Maar het betekent ook dat
hij toen nog geen algemeen gevierde feestdag had.
Het oudste directe
bewijs voor de Christoffelverering dateert juist uit de periode van
de scheuring tussen het oosters en westers christendom. Volgens een
inscriptie werden de resten van Christoffel in 452 bijgezet in een kerk
in de al genoemde stad Chalcedon. ] Het volgende bewijs is van ruwweg
een eeuw later: het beroemde Catharinaklooster in het Sinaïgebergte
bezit een afbeelding van de heilige uit de tijd van keizer Justinianus
(527-565). ]. In diezelfde zesde eeuw was er in Constantinopel een Christoffelkerk.
] De levensbeschrijving van Theodorus van Sykeon (overleden 613) vermeldt
een nonnenklooster en een kapel (behorend bij dit klooster?) even ten
oosten van het dorp Sykeon in het tegenwoordige Noord-Turkije. ] Inde
achtste eeuw schreef Theodoros, abt van het klooster Studion in Constantinopel,
een gedicht ter ere van de heilige. Daarin had hij het over een aan
Christoffel gewijde geneeskrachtige bron, niet ver van zijn klooster.
]
Intussen had de Christoffelverering zich vanuit het oosters-christelijke,
Griekstalige Oost-Romeinse rijk verbreid naar het westers-christelijke,
Latijnstalige gebied van het West-Romeinse rijk, dat inmiddels te gronde
was gegaan. Die verbreiding naar het westen lijkt een gevolg te zijn
van de herovering van Italië door de Oost-Romeinse keizer Justinianus
in de jaren 535-540. Aan het eind van de zesde eeuw waren daar een klooster
(bij Tauromenium, Sicilië) ] en een kerk (in het huidige Colombarone
bij Pesaro) ] aan de oorspronkelijk oosterse heilige gewijd. Vanaf diezelfde
tijd werd Christoffel standaard aangeroepen tijdens missen van de mozarabische
ritus in Spanje en in de zevende eeuw bezat een kerk in Toledo relieken
van de heilige. ] Volgens oudere historici zou een deel van die relieken
in 640 vanuit Toledo zijn overgebracht naar de abdij van Saint-Denis
bij Parijs, maar het is onduidelijk waarop ze dit baseerden. Net zo
schimmig is het verhaal dat het hospitaal van Parijs, gesticht in 651,
gebouwd zou zijn op ‘het graf’ (lees: een aantal relieken)
van Christoffel. Wel betrouwbaar is het gegeven dat er in 689 in Parijs
een nonnenklooster bestond dat gewijd was aan ‘Christivilus’,
een naam die later wordt weergegeven als Christofilus en Christoforus.
]
De martelaars Christophoros
Niet alleen de
verering van Christoffel vond zijn oorsprong in het oosten van het Romeinse
rijk. Ook het verhaal over zijn martelaarschap moet daar zijn ontstaan.
Het
oudste schriftelijke bericht over een martelaar met de naam Christoffel
is te vinden in het zogenaamde Martyrologium van Hiëronymus, een
martelarenoverzicht uit de vroege middeleeuwen. Dit geschrift is overgeleverd
in het Latijn. Het Latijn werd gesproken en geschreven in het westen
van het Romeinse rijk en daarna binnen het westerse christendom. Maar
men neemt aan dat de vermelding van Christophorus gebaseerd is op een
oudere oosters-christelijke martyrologie in het Grieks, die verloren
is gegaan. ] De naam Christophorus is de Latijnse vorm van de Griekse
naam Christophoros. Het woord christophoros, letterlijk ‘hij die
Christus draagt’, betekende aanvankelijk niets anders dan ‘aanhanger
van Christus’ of ‘christen’. ] De stad waar Christoffel
geleefd zou hebben, Antiochië, is ook een aanwijzing in oostelijke
richting, want die lag in het oosten van het Romeinse rijk. Antiochië
is het tegenwoordige Antakya in Zuidoost-Turkije.
Volgens het Martyrologium van Hiëronymus werd Christophorus gedoopt
door bisschop Babylas van Antiochië en kwam hij als martelaar aan
zijn eind op 25 juli. Verder wordt over zijn leven niets gezegd. Van
Babylas is bekend dat hij in 250 na Christus overleed, ook als martelaar.
In dat jaar zette keizer Decius (249-251) de eerste grootscheepse christenvervolging
in het Romeinse rijk in gang. Christophorus is dus uiterlijk in 250
gedoopt en in datzelfde jaar of kort daarna ter dood gebracht.
Een ander oud martelarenoverzicht is het zogenaamde Griekse Menologium
dat in het Latijn vertaald werd door Guglielmo Sirleto (1514-1585) en
in 1602 in druk verscheen. Hierin wordt bij de datum 9 mei over de grote
martelaar Christophorus beknopt medegedeeld: ‘Deze, die onder
keizer Decius in Antiochië door de heilige Babylas gedoopt was,
is samen met Callinice en Aquilia, die hij bekeerd had, onthoofd omdat
hij het christelijk geloof beleed.’ ]
Behalve
deze Christophoros zijn er mogelijk meer martelaars met dezelfde (bij)naam
geweest. Daarvan schemert althans iets door in de oudste versies van
de Christoffel-Passio, die vanaf de achtste eeuw op schrift zijn gesteld
(waarover later meer). Hierin duikt de latere heilige op in Antiochië
nadat hij als krijgsgevangene is ingelijfd bij de legereenheid van de
Marmarieten, een Berbervolk uit de Libische woestijn.
Vrij recent is bekend geworden dat er inderdaad een legereenheid van
Marmarieten gediend heeft in Syria, de provincie waarvan Antiochië
de hoofdstad was. Deze eenheid, een cohort, was opgericht door keizer
Diocletianus (284-305). Bisschop Peter van Alexandrië (300-311)
heeft tijdens de doortocht van gevangengenomen Marmarieten door zijn
stad kunnen regelen dat een deel van hen werd vrijgelaten en naar Marmarica
teruggestuurd. Diocletianus bezocht eind 301, begin 302 Egypte en kwam
in de herfst van 302 aan in Antiochië. ] Het is dus denkbaar dat
Christophoros een krijgsgevangen Marmariet was die niet tot de vrijgelatenen
behoorde, maar met zijn cohort in het gevolg van Diocletianus in Antiochië
terechtkwam. Hij zou dan zijn overleden als slachtoffer van de christenvervolgingen
die in 303 losbarstten.
Een Romeinse soldaat
Christophoros die in 303 voor zijn geloof stierf, komt ook voor in de
legende van Sint-Joris. Deze heilige, in het Grieks Georgios, was afkomstig
uit een christelijke familie in de provincie Syria. Als officier van
de keizerlijke garde van Diocletianus weigerde hij gehoor te geven aan
een edict dat alle christelijke soldaten verplichtte tot offeren aan
de Romeinse goden. De keizer trachtte zijn lijfwacht eerst met geld
en goede woorden te overreden, probeerde het vervolgens met een reeks
martelingen – die Georgios vreemd genoeg ongeschonden doorstond
– en liet hem uiteindelijk in 303 onthoofden voor de stadsmuren
van Nicomedia (het huidige Izmit in Noordwest-Turkije). Negen collega-lijfwachten
die getuige van de terechtstelling waren, bekeerden zich daarop tot
het christendom. Zij werden direct gearresteerd en stierven eveneens
als martelaren. Een van hen was een zekere Christophoros. ] Elementen
uit het lijdensverhaal van Georgios lijken later vermengd te zijn geraakt
met het lijdensverhaal van Christoffel, die net als Georgios op wonderbaarlijke
wijze allerlei martelingen overleefde tot hij uiteindelijk werd onthoofd.
De twee heiligen worden soms ook samen afgebeeld.
Er zijn dus drie
verhalen over martelaars met de naam Christophoros: een prediker die
in of kort na 250 in Antiochië stierf, een soldaat uit Marmarica
die in of kort na 303 in Antiochië overleed en een soldaat van
de keizerlijke garde die in 303 in Nicomedia aan zijn eind kwam.
Christianus de hondskoppige kannibaal
Het
apocriefe Bijbelboek Acta Bartholomæi vertelt een heel ander verhaal.
Het origineel van dit geschrift is mogelijk eind vijfde eeuw ontstaan
en daarna verloren gegaan, maar de inhoud kan uit verschillende bronnen
worden gereconstrueerd. Het verhaalt hoe de apostel Bartholomeüs
en zijn metgezel Andreas in het land van de kannibalen bij een stad
komen. Uit die stad komt een reusachtige kannibaal met een hondenkop
naar hen toe. Hij heet Reprobus. Bartholomeüs bekeert Reprobus
tot het christendom en geeft hem de naam Christianus. (De Grieken en
Romeinen duidden lager beschaafde buurvolkeren aan als kannibalen, hondskoppigen
en erger. De schrijver van de Acta Bartholomæi heeft deze oude
scheldnamen letterlijk opgevat, waarschijnlijk omdat hij de oorspronkelijke
betekenis – ‘barbaar’ – niet meer kende. Het
Latijnse woord reprobus betekent ‘ongeschikt’ of ‘verworpen’,
met een negatieve bijklank. Het woord christianus betekent ‘aanhanger
van Christus’ of ‘christen’ en is synoniem met christophoros.
Ook hier heeft de schrijver enkele gewone Griekse of Latijnse woorden
niet begrepen. Deze keer heeft hij er eigennamen van gemaakt. In het
oorspronkelijke verhaal werd een verworpene christen, maar de schrijver
van de Acta maakte daarvan: Reprobus heette voortaan Christianus.)
Vervolgens gaan Bartholomeüs, Andreas en Christianus de stad binnen.
Ze verbergen Christianus’ hondenkop onder een doek. Als de inwoners
hen aanvallen en wilde dieren op hen afsturen, trekken ze de doek weg
en krijgt Christianus zijn dierlijke wildheid terug. De inwoners schrikken
zich wezenloos en proberen te vluchten, maar worden gehinderd door een
muur van vuur waarmee God de stad omgeeft na een gebed van Andreas.
Christianus gaat tekeer als een wilde en doodt ieder die zich niet tot
het christendom bekeert.
Later in het verhaal dwingt een heidense koning Bartholomeüs om
te offeren aan de goden van het land. Bartholomeüs doet net alsof
hij zal gehoorzamen. De koning, verheugd over zijn succes, organiseert
een groot feest rond deze plechtigheid. Maar eenmaal in de tempel aangekomen
slaat Bartholomeüs de godenbeelden aan stukken. De koning onderwerpt
hem aan allerlei martelingen die hij op wonderbaarlijke wijze overleeft,
tot hij uiteindelijk sterft door onthoofding. ] (Hij komt dus op dezelfde
manier aan zijn eind als de heilige Georgios.)
Versmelting van verhaaltradities in de Passio
Op zeker moment
versmelten de verhalen over de martelaars Christophoros, de hondskoppige
kannibaal Christianus en zijn bekeerder Bartholomeüs tot één
legende. Wanneer dat precies gebeurt, weten we niet. De Acta Bartholomæi
zijn ontstaan binnen een theologische stroming die al in 431 uit de
kerk is gezet, het nestorianisme. De bekendheid van een nestoriaans
verhaal binnen andere christelijke geloofsgemeenschappen kan betekenen
dat dit verhaal al voor 431 circuleerde. Hoe dan ook, de versmelting
van de verhalen over de martelaars en de hondskoppige kannibaal is zichtbaar
op zeven identieke tegels die vermoedelijk dienden ter versiering van
een gebouw bij Vinica (Macedonië). Ze worden gedateerd in de vijfde
of zesde eeuw, en in ieder geval vóór 733. ] Op de tegels
zijn twee soldaat-heiligen afgebeeld: Sint-Christoffel (met hondenkop)
en Sint-Joris.
De gecombineerde legende werd uiterlijk in de achtste eeuw op schrift
gesteld in een zogenoemde Passio. Van deze vroegmiddeleeuwse Christoffel-Passio
zijn versies bekend in het Grieks, het Iers, het Engels, het Latijn
en het Frans, en er schijnen ook een Armeense en een Syrische versie
te bestaan.
Het ontstaan van al deze varianten van de Passio beslaat een periode
van ten minste zeven eeuwen: vanaf begin achtste eeuw (of eerder) tot
begin vijftiende eeuw. Van de meeste versies is maar één
handschrift bewaard gebleven, van andere bestaan meer exemplaren. Uiteraard
leveren al die exemplaren van al die varianten samen geen eenduidig
verhaal op. Ook bevatten de teksten soms onlogische elementen, mogelijk
verminkingen van een niet meer bestaand origineel. Van sommige versies
bestaat nog geen wetenschappelijke tekstuitgave. De geleerden kunnen
nog jaren puzzelen met de Christoffel-Passio.
Oudste
versies van de Passio
De oudste Passio-versies verschillen alleen op onderdelen. ] De gemeenschappelijke
kern kan als volgt worden samengevat.
Op zeker moment vaardigde de Romeinse keizer Decius een edict uit dat
alle inwoners, en dus ook alle christenen, verplichtte tot verering
van de Romeinse goden. In die tijd bevond zich in Antiochië een
buitenlander die als krijgsgevangene was ingelijfd bij de legereenheid
van de Marmarieten. Hij sprak onze taal niet. Hij was een kannibaal,
groter dan de meeste mensen, met een afzichtelijke hondenkop en lang
haar. Zijn naam was Reprobos (in sommige versies: Reprebos of Rebrebos).
God schonk Reprobus door een wonder het vermogen om onze taal te spreken
en droeg hem op het geloof te verkondigen. En God verrichte nog een
tweede wonder: toen hij zijn staf in de grond stak kreeg die nieuwe
blaadjes, alsof het een levend boompje was. (Dit herinnert aan het bijbelverhaal
waarin Aärons staf nieuwe blaadjes kreeg. ] Door dit wonder werd
Aärons gezag als priester bevestigd.) Op zeker moment liet hij
zich dopen en kreeg hij de naam Christoffel (Christophoros).
Christoffel begon zijn prediking met een campagne tegen het offeren
aan de Romeinse goden. Bij zijn optreden in het openbaar probeerde hij
zijn afzichtelijke hoofd te verbergen in zijn mantel. Op een dag viel
een heiden hem aan en trok de mantel voor zijn gezicht weg. De man schrok
van de hondenkop en rapporteerde het voorval aan de koning, die zijn
soldaten opdroeg Christoffel te arresteren. (In de handschriften zijn
deze ‘koning’, een plaatselijk heerser, en keizer Decius
tot één personage versmolten.) De koning was een wreed
heerser die onder meer de christenen met harde hand onderdrukte. Maar
toen de soldaten Christoffel gevonden hadden en hem gevangen wilden
nemen, bekeerde hij hen tot christenen. Vervolgens liet hij zich vrijwillig
naar de koning brengen.
Toen Decius de grote man met de hondenkop zag, viel hij van schrik van
zijn zetel. Hij vroeg de gevangene wie hij was en waar hij vandaan kwam.
‘Ik ben een christen’, antwoordde deze, ‘voor mijn
doop heette ik Reprobus maar nu Christoffel, en u kunt aan mijn gezicht
wel zien waar ik vandaan kom.’ De koning verlangde van hem dat
hij aan de Romeinse goden zou offeren, maar Christoffel weigerde in
beledigende, uitdagende bewoordingen. Daarmee was de toon gezet. Er
zou een hele reeks van zulke confrontaties volgen waarbij de koning
de prediker steeds meer onder druk zette om de officiële goden
te aanbidden, terwijl deze halsstarrig bleef weigeren.
Omdat dwang niet hielp, gaf Decius twee prostituees opdracht Christoffel
te verleiden, Kallinikè en haar zuster Aquilina. De twee vrouwen
kwamen de gevangenis binnen terwijl hij zat te bidden. Ze schrokken
zo van zijn uiterlijk, dat ze voor hun leven vreesden als ze zich niet
zouden onderwerpen aan de god tot wie hij bad. Ze lieten zich door Christoffel
bekeren en van het verleidingsplan kwam niets terecht. De koning ontstak
in woede en liet Aquilina ophangen met zware stenen aan haar ledematen,
waardoor haar lichaam uit elkaar scheurde. Zo stierf ze als martelaar,
terwijl Christoffel voor haar ziel bad. Kallinikè verklaarde
zich zogenaamd bereid om aan de Romeinse goden te offeren. De koning
organiseerde dezelfde dag nog een groot feest rond deze offerceremonie,
maar dat had hij beter niet kunnen doen. Voor het massaal opgekomen
publiek maakte Kallinikè de godenbeelden belachelijk. Vervolgens
deed ze haar gordel af, trok daarmee de beelden omver en sloeg ze aan
stukken. De woedende koning liet haar op gruwelijke wijze ter dood brengen:
niet alleen met zware stenen, zoals haar zuster, maar ook met ijzeren
pinnen die via haar voeten en benen dwars door haar lichaam werden geslagen.
Ze vroeg Christoffel voor haar te bidden en gaf de geest. De koning
verbood de lichamen van de vrouwen te begraven.
Onder de soldaten die door Christoffel waren bekeerd, brak muiterij
uit. De koning probeerde de muiters te paaien door hen een betere verzorging
te beloven. Toen dat niet hielp, liet hij hen onthoofden.
Vervolgens
liet de koning Christoffel folteren. Hij werd vastgenageld op een manshoog
bronzen bed waaronder met hout en olijfolie een enorm vuur werd gestookt,
zodat het gloeiend heet werd. Maar door een wonder bleef hij ongedeerd.
Daarop kondigde Decius een groot offerritueel af, waaraan iedereen verplicht
moest deelnemen. De bevolking weigerde massaal. De koning en zijn dienaren
straften dit opstandige gedrag met een niemand ontziende moordpartij.
Tot het uiterste getergd omdat Christoffel nog steeds weigerde aan de
goden te offeren, liet de koning hem ter dood brengen. Vlak voor de
martelaar werd onthoofd vroeg hij God in een laatste gebed of deze beschermende
krachten wilde verlenen aan zijn stoffelijke resten.
Christoffels lichaam werd later door een zekere bisschop Peter van de
stad Attalia (Antalya, Turkije) overgebracht naar ‘zijn eigen’
stad (de stad van de bisschop of de stad waar Christoffel vandaan kwam?)
Zijn graf zorgde ervoor dat een plaatselijke rivier, die de stad af
en toe onder water zette, werd omgeleid zodat er een eind kwam aan de
overstromingen.
De
populairste Passio-versie: BHL 1766
De jongere, Latijnse Passio-versies wijken in mindere of meerdere mate
af van de oudste groep. De belangrijkste hiervan wordt door wetenschappers
aangeduid als BHL 1766. BHL 1766 wijkt op de volgende punten af van
de oudere versies:
- Christoffel is maar liefst twaalf el lang (ongeveer 5,5 meter); in
de eerdere versies was hij alleen groter dan de meeste mensen. (Mogelijk
kwam dit doordat men de mededeling dat Christoffel een groot martelaar
was in letterlijke zin heeft opgevat.)
- Als koning wordt niet Decius vermeld, maar een verder onbekende Dagnus.
- De plaats van handeling is niet langer Antiochië, maar een stad
genaamd Samon.
- De prostituee Kallinikè (‘schone overwinning’)
heet nu Nicæa (‘zij die overwint’) en slaat de godenbeelden
samen met haar zuster kapot. Ze overleeft de brandstapel, maar wordt
uiteindelijk onthoofd.
- Christoffel wordt niet op een bronzen bed geplaatst, maar op een ijzeren
bank die door het vuur zacht wordt (‘gaar als voedsel’).
De olie die bij deze foltering gebruikt wordt, dient niet om het vuur
te voeden maar wordt kokend heet over de martelaar heen gegoten.
- Vervolgens schieten de koninklijke boogschutters een regen van pijlen
op hem af, die hem niet raken. De koning krijgt zelf wel een pijl in
zijn oog. Christoffel verkondigt dat ook de koning zich uiteindelijk
zal bekeren en raadt hem aan, na zijn terechtstelling wat van zijn bloed
met aarde te vermengen en dat op het oog te doen, waardoor dit zal genezen.
De koning volgt Christoffels raad op, bekeert zich tot het christendom
en dreigt nu met straffen tegen iedereen die de god van de christenen
beledigt.
- Sommige elementen uit eerdere versies ontbreken, zoals de wegvoering
van Christoffels lijk en het feit dat hij aanvankelijk onze taal niet
kan spreken.
BHL 1766 is in maar liefst 40 handschriften overgeleverd. Door haar
wijde verbreiding heeft deze versie van de Passio een grote invloed
gehad op de verdere ontwikkeling van de Christoffellegende.
Christophorus de Christusdrager
In
het westerse christendom werden nog tot in de vijftiende eeuw steeds
nieuwe afschriften gemaakt van de Passio, maar tegelijkertijd ontwikkelde
de Christoffellegende zich na de achtste eeuw verder.
Al snel ontstond er twijfel aan Christoffels hondenkop en zijn kannibalisme.
In een handschrift van rond 800 heette het opeens dat hij van afkomst
Kanaäniet was. (Het Latijnse woord canineus – hondskoppige
– is hier verbasterd tot Chananeus – Kanaäniet. ] Misschien
is dat gebeurd omdat het land Kanaän volgens de Bijbel deels bewoond
werd door een reuzenvolk. ] Een echte Kanaäniet kan hij nauwelijks
geweest zijn; de oorspronkelijke inwoners van Kanaän waren sinds
het begin van onze jaartelling geheel geassimileerd en niet meer als
apart volk te onderscheiden.) Uiterlijk in de tiende eeuw werd in Spanje
een loflied geschreven dat de fijne bouw en het stralende gelaat van
de martelaar roemde. ] Rond dezelfde tijd, in 983/984, schreef een Duitse
dichter een Christoffelbiografie die zes boeken omvatte. Daarin uitte
hij zich terughoudend over het afwijkende uiterlijk van de heilige.
Christoffel ‘had het scherpe gezicht van een hondskoppige, zoals
men zegt’ en het ras van de hondskoppigen omschreef hij tamelijk
abstract als ‘een volk dat in taal en uiterlijk afwijkt van andere’.
Dat de heilige een kannibaal zou zijn geweest, vermeldt hij al helemaal
niet. ]
Ook aan afbeeldingen
is te zien dat de westerse christenen in de hoge middeleeuwen niet goed
wisten hoe ze zich die Christoffel nu moesten voorstellen. De hondenkop
komt alleen bij hoge uitzondering voor. Het bekendste voorbeeld is een
pentekening uit het klooster Zwiefalten in Zuid-Duitsland (figuur 9).
] Vaker is hij te zien als een vrij jonge man, bijvoorbeeld op fresco’s
in de kerk van Santa Maria Antiqua in Rome (tiende eeuw) ] en het baptisterium
van San Giovanni Battista in Galliano (figuur 10). ] Soms is hij duidelijk
groter van gestalte dan anderen, zoals in het ‘stripverhaal’
uit de Vitæ et passiones apostolorum (figuur 8).
Na verloop van tijd gingen de gelovigen de naam Christophorus (Christusdrager)
letterlijk opvatten. Vanaf midden twaalfde eeuw verschijnen er in het
Alpengebied afbeeldingen van de heilige die met één hand
zijn ontspruitende staf vasthoudt en met de andere hand Christus draagt
– eerst nog de volwassen Christus, later het Christuskind. ] Ruim
een eeuw later wordt de legende van de Christusdrager voor het eerst
op schrift gesteld. In de eeuwen daarna raakt het verhaal bekend in
heel West-Europa, en uiteindelijk ook in de oosters-christelijke wereld.
Het
Christoffelverhaal in de Legenda Aurea
Tussen
1260 en uiterlijk 1275 stelde de Italiaan Jacobus de Voragine (Jacopo
da Varazze) een verzameling legendes over heiligen samen die bekend
zou worden onder de naam Legenda Aurea. Hierin is de oudste schriftelijke
neerslag van het verhaal van de Christusdrager te vinden. De Legenda
Aurea werd op slag een bestseller. Er zijn meer dan achthonderd middeleeuwse
handschriften van bekend. De legende van de Christusdrager verbreidde
zich in korte tijd over Europa. Er doken afgeleide versies op, zoals
het loflied op Christoffel in het Liber Officiorum van een andere Italiaan,
Origo Scaccabarozzi (overleden 1293). Na de uitvinding van de boekdrukkunst
verschenen er in eerste instantie tot 1500 van de Legenda Aurea meer
edities in druk dan van de Bijbel, waaronder een groot aantal uitgaven
in de Nederlanden. Daardoor bereikte Christoffel aan het eind van de
middeleeuwen het toppunt van zijn populariteit.
In Roermond was de legende van de Christusdrager mogelijk al heel vroeg
doorgedrongen, namelijk in de periode dat de Legenda Aurea verscheen.
De oorspronkelijke Roermondse parochiekerk, voor het eerst vermeld in
1224 en gesloopt in 1388, was gelegen aan Buitenop, bij het vroegere
pontveer over de Roer en de Oude Maas. In 1272 werd expliciet vermeld
dat dit kerkje aan Christoffel was gewijd. Dat kan gebeurd zijn omdat
Christoffel toen al beschouwd werd als beschermheilige van de veerlieden.
] Hij was ook de patroon van de reizigers (en pelgrims) in bredere zin.
Daarnaast behoorde hij als pestheilige tot de zogenaamde veertien noodhelpers,
die werden aangeroepen voor bescherming tegen allerlei ziektes en aandoeningen.
In
de Legenda Aurea is Christoffel een Kanaäniet van twaalf el lang
en ziet hij er afschrikwekkend uit. Over kannibalisme wordt niets meer
gezegd en ook niet over een hondenkop.
Hij wil de grootste heerser van de wereld dienen en komt zo aan het
hof van een machtige christelijke koning. Als een minstreel een keer
een lied voor deze koning zingt, valt het Christoffel op dat de koning
steeds een kruisteken maakt wanneer de duivel in het lied voorkomt.
Christoffel vraagt waarom hij dat doet en de koning antwoordt dat hij
zich zo tegen de macht van de duivel wil beschermen. Teleurgesteld verlaat
Christoffel het hof om op zoek te gaan naar deze duivel, die kennelijk
nog machtiger is dan de koning. Hij vindt hem in de woestijn en sluit
zich aan bij zijn gevolg. Maar op een dag komt hij erachter waarom ze
soms de hoofdweg verlaten en omwegen door de barre woestijn maken: om
de wegkruisen te vermijden die het teken van Christus zijn, een man
voor wie de duivel als de dood is. Dus weer verlaat Christoffel zijn
heer en gaat hij op zoek naar deze Christus.
Na lang zoeken komt hij terecht bij een kluizenaar die hem tot het christendom
bekeert. ] Deze zegt hem dat hij als goed christen veel moet vasten.
Dat kan Christoffel niet opbrengen en hij vraagt om een andere taak.
‘Je kunt ook wakker blijven en veel bidden’, zegt de kluizenaar.
Maar ook dat wil Christoffel niet doen. Daarop vraagt de kluizenaar:
‘Weet je een gevaarlijke rivier waarin veel mensen zouden kunnen
verdrinken? Jij bent edel, groot en sterk. Ga bij die rivier wonen en
breng de mensen veilig naar de overkant. Dat is een waardige manier
om Christus te dienen.’
Christoffel doet wat de kluizenaar hem gezegd heeft. Hij gebruikt een
grote paal als staf om steun te zoeken in het water en draagt continu
mensen de rivier over. Op een keer ligt hij te slapen in zijn hut en
wordt hij wakker van een kinderstem, die roept: ‘Kom naar buiten
en draag me naar de overkant!’ Christoffel gaat kijken maar ziet
niemand. Hij gaat terug naar binnen en hoort de stem opnieuw. Pas bij
de derde keer vindt hij een kind. Hij zet het op zijn schouders en loopt
de rivier in. De stroom zwelt meer en meer aan, het kind wordt zwaarder
en zwaarder en Christoffel vreest te zullen verdrinken. Als hij met
grote inspanning de overkant bereikt, zegt hij: ‘Kind, je hebt
me in groot gevaar gebracht. Het leek wel alsof ik de hele wereld moest
dragen.’ Het kind antwoordt: ‘Je hebt niet alleen de hele
wereld gedragen, maar ook degene die de wereld geschapen heeft. Ik ben
Jezus Christus, en je dient Mij door het werk dat je doet.’ Ten
teken dat Hij de waarheid spreekt, zegt Hij dat Christoffel zijn staf
in de grond moet planten, en dat daaraan de volgende dag bloemen en
vruchten zullen groeien. Plotseling is het Kind verdwenen. En inderdaad,
de volgende dag is de staf veranderd in een palm met bloemen, bladeren
en dadels.
Daarna gaat Christoffel naar de stad Samos ‘in Lycië’.
(Het eiland Samos en zijn gelijknamige hoofdstad hebben nooit tot Lycië
behoord. Samos ligt voor de Turkse westkust. Lycië is het gebied
rond Fethiye en Demre aan de Turkse zuidkust.) En vanaf dat punt biedt
de legende een beknopte samenvatting van Passio-versie BHL 1766. Hij
bekeert de soldaten van het arrestatieteam van koning Dagnus, die later
worden onthoofd. Hij bekeert de prostituees Nicæa en Aquilina,
die de Romeinse godenbeelden vernielen en daarvoor ter dood gebracht
worden. Zelf wordt hij gemarteld op een heet gestookte ijzeren stoel,
die smelt als was, en blijft hij ongedeerd onder een regen van pijlen,
waarvan er één in het oog van de koning terechtkomt. Hij
adviseert de koning die wond te behandelen met wat aarde en wat van
zijn bloed, de koning volgt dat advies op en bekeert zich uiteindelijk
ook.
Christoffel
als avontuurlijke held in de Sanct Christophorus
Naast
de Legenda Aurea verschenen er nog andere versies van de legende van
de Christusdrager. Een opmerkelijk voorbeeld is een Zuid-Duits avonturenverhaal
in dichtvorm met de titel Sanct Christophorus. De ontstaanstijd is omstreden:
de overgeleverde handschriften stammen uit de veertiende eeuw, maar
naar de taal en de stijl te oordelen is de tekst misschien gebaseerd
op een onbekend voorbeeld uit de twaalfde eeuw. ] Hoe dan ook, inhoudelijk
staat dit verhaal verder af van de Passio dan de Legenda Aurea.
In de Sanct Christophorus heet de heilige oorspronkelijk Offorus. Zijn
vader is koning in Perzië en Arabië en vereert de afgoden
Machmet (= Mohammed, de stichter van de islam) en Apollo. Zijn moeder,
ook een heiden, kan eerst geen kinderen krijgen, maar wordt zwanger
van Offorus nadat ze zich tot de maagd Maria heeft gewend.
Het kind is binnen een jaar zo groot als een volwassen man en moet door
tien voedsters gezoogd worden. Op zijn twintigste leert hij worstelen,
boogschieten, springen en steenslingeren, waarbij zijn enorme kracht
blijkt. Als zijn vader ter ere van hem een feest geeft, gaat Offorus
de feestgasten lopend tegemoet omdat geen paard hem kan dragen. Een
ruiter te paard reikt tot aan zijn middel en boven zijn middel is hij
nog eens twaalf vadem (21,5 meter!) lang.
Tijdens het feest neemt hij een besluit: hij wil een man dienen die
voor niemand bang is. Maar zijn vader geeft hem geen toestemming het
hof te verlaten, en daarom gaat hij er op een dag stiekem vandoor.
Na een dag ontmoet hij een troep jagers. Een van de jagers geeft hoog
op van zijn heer. Offorus denkt dat dit de man is die hij zoekt, laat
zich naar hem toe brengen en neemt direct dienst bij hem. Nadat hij
de jachtbuit is gaan ophalen (twee herten, een groot everzwijn en een
beer, die hij op zijn rug draagt) merkt hij dat zijn heer steeds het
kruisteken maakt uit angst voor de duivel. Offorus neemt vervolgens
dienst bij de duivel en krijgt van hem een sterk paard dat hem kan dragen.
Maar als blijkt dat de duivel bang is voor het kruis bij het graf van
een christen, neemt Offorus opnieuw ontslag en zet hij zijn zoektocht
naar de machtigste heer ter wereld weer voort.
Bij een meer ontmoet hij een kluizenaar, die hem gastvrij ontvangt maar
niet genoeg eten heeft voor zijn reuzenhonger. Offorus vraagt hem waar
hij de machtigste heer ter wereld kan vinden. Als Offorus slaapt bakt
de kluizenaar een brood, dat zich op wonderbaarlijke wijze vermeerdert;
bovendien ben je na een klein stukje ervan al verzadigd. Hij beseft
dat dit een teken is: Offorus is door God gezonden. De volgende dag
zet hij Offorus aan het werk als veerman die reizigers het meer over
draagt. Offorus neemt zijn acht eerste passagiers twee bij twee op elke
schouder en onder elke arm. Op een dag draagt hij het Christuskind over.
Als ze de overkant bereiken, zakt de bodem van het meer onder Offorus’
voeten weg en doopt het Kind hem door onderdompeling: ‘E wastu
genant Offorus, nu soltu haizzen Christ-Offorus; darumb daz ich Christus
bin, gib ich dir meinen nam zu dem deinen hin.’ (Hieruit blijkt
dat ook Offorus waarschijnlijk geen echte naam is, maar alleen een kapstok
om een woordspeling aan op te hangen.) Op datzelfde moment ontspruiten
er groene blaadjes aan de boomstam die Offorus als staf gebruikt en
verdwijnt het Kind in het niets.
Christoffel is nu klaar voor een nieuwe taak en vertrekt naar een stad
waar een hooggeboren heiden christenen laat doden als beesten. De gebeurtenissen
die dan volgen, bevatten alleen enkele vage echo’s van episodes
uit de Passio, en bovendien in een andere volgorde. Als de heiden verneemt
dat Christoffel de christenen komt helpen, vraagt hij zijn dienaren
hoe hij deze onverdraaglijke onruststoker het best kan doden. Op hun
advies wordt Christoffel met behulp van paarden vastgebonden als hij
ligt te slapen. Hij slaat van zich af met zijn staf en doodt zo menig
belager, maar moet zich gewonnen geven. Zijn bewakers brengen hem naar
de executieplaats. Ze zetten hem een gloeiend hete helm op, maar Christoffel
blijft ongedeerd; de man die hem de helm afdoet, brandt zich echter
zo dat hij nooit meer een woord kan spreken. De bewakers, die hierop
niet gerekend hebben, gooien de onverwoestbare reus in een kerker. De
heiden vraagt zijn dienaren opnieuw om raad; ze adviseren Christoffel
met speren en pijlen te doorboren. De heiden werpt de eerste speer,
maar verwondt zichzelf. Hij schiet ook de eerste pijl met zijn kruisboog,
maar schiet via zijn oog door zijn eigen hoofd en valt van zijn zetel.
Christoffel heeft nog steeds geen wonden van betekenis. Daarop probeert
de duivel in de gestalte van een vrouw Christoffel te verleiden, maar
deze geeft geen krimp en zegt dat hij zijn hart al aan Maria heeft verpand.
Uit frustratie loeit de duivel als een kalf. De volgende dag ondergaat
Christoffel een nieuwe reeks martelingen: er worden hete ringen om zijn
lichaam gesmeed, hij wordt op een bank vastgebonden waarna beulen met
grote haken het vlees van zijn lijf scheuren, hij wordt op hete scherven
gelegd, zijn benen worden afgezaagd en hij wordt door paarden heen en
weer gesleept tot al zijn ledematen gebroken zijn. En nadat hij een
lang gebed heeft uitgesproken, eindigt zijn martelaarschap met onthoofding.
Misverstanden
De min of meer
historische biografieën van drie martelaars met de naam Christoffel
hebben zich in de loop van de tijd ontwikkeld tot een onwaarschijnlijke
mythe over één bovennatuurlijk wezen. Dat komt onder meer
doordat men allerlei aanduidingen na verloop van tijd niet meer begreep.
Ze werden dan letterlijk genomen of als eigennaam beschouwd. Veel fantastische
elementen zijn zo gaandeweg in het verhaal geslopen als gevolg van misverstanden.
Hij was een groot martelaar. Dat werd op zeker moment opgevat als: een
grote martelaar, letterlijk groot van stuk – misschien wel twaalf
el, of zelfs twaalf vadem boven de gordel.
Als onbeschaafde buitenlander werd hij een hondskoppige genoemd. In
het verhaal kreeg hij daardoor letterlijk een hondenkop die de mensen
schrik aanjoeg en die hij voor hen verborg. Uiteindelijk kon men zich
bij het woord hondskoppige (canineus) niets meer voorstellen en maakte
daar maar Kanaäniet van (Chananeus); in het land Kanaän woonden
immers reuzen.
Voor zijn bekering was hij een slecht mens, iemand die niet aan de eisen
van fatsoen voldeed – een reprobus. Al gauw dacht men dat dat
zijn oorspronkelijke naam was.
Na zijn bekering werd hij een christen, een christianus (Latijn) of
een christophoros (Grieks). Die laatste aanduiding werd later opgevat
als zijn nieuwe naam, en nog later in letterlijke zin: hij die Christus
op zijn schouders draagt.
Mijn (protestantse)
vader zou zeggen: zo komen nou de praatjes in de wereld!