Hoofdpagina

Kroniek van
het heksenjaar
1613-1614

Balans van het ‘heksenjaar'
1613-1614

 

 

 

 

Kroniek van het ‘heksenjaar’ 1613-1614

© Gerard van de Garde en Charlotte Ruijs-Janssen

bijschrift:
Zo stelden Zuid-Nederlanders zich in de zeventiende eeuw heksen voor. Een jonge vrouw wordt ’s nachts, temidden van allerlei duiveltjes, geholpen met toveren door een oude vrouw (haar moeder?). Op de achtergrond vertrekken een naakte heks en een heks die zich in een dier heeft veranderd op bezemstelen door de schoorsteen naar een heksensabbat.
David Teniers de Jonge, Inwijding van een heks (1647-1649), Akademie der bildenden Künste, Wenen.

Roermond staat bekend als de stad van de heksenverbrandingen. Tot in hedendaagse schoolboeken is het verhaal doorgedrongen dat er in 1613 in Roermond 70 heksen ter dood zijn gebracht. Vaak wordt daarbij over het hoofd gezien dat het gaat om heksenprocessen in 1613 én 1614. De procesreeks begon in oktober 1613 en eindigde een dik jaar later in november 1614. Ook wordt vergeten dat de processen plaatsvonden in de stad Roermond én het daaromheen gelegen Overkwartier van Gelre (het zuidelijke deel van het hertogdom Gelre dat tijdens de Tachtigjarige Oorlog Spaans was gebleven), en bovendien in de aangrenzende heerlijkheid Dalenbroek.
Historici hebben al veel geschreven over de processen van 1613-1614. Maar toch is tot nu toe nooit serieus geprobeerd om een overzicht te geven van wat er toen precies gebeurd is. In dit artikel trachten wij alle bekende feiten op een rijtje te zetten. In een volgend artikel willen we uit deze verzamelde feiten een aantal conclusies trekken. We willen dan meer licht werpen op de sociale achtergrond en herkomst van de slachtoffers en vooral antwoord geven op de vraag: waardoor kwam het nu juist in deze jaren en uitgerekend in dit gebied tot een massale heksenvervolging? Om een tip van de sluier op te lichten: vooral de ligging van Roermond in het Maasland en de toegepaste verhoormethoden hebben een rol gespeeld.

Bronnen
Dat de heksenprocessen van 1613-1614 nooit in detail beschreven zijn, is niet zo vreemd. Van de belangrijkste archiefbronnen, namelijk de dossiers van de strafprocessen tegen heksen, is bijna niets bewaard gebleven: welgeteld één tamelijk compleet dossier en verder alleen kleine fragmenten. In Straelen (nu Duits, toen behorend tot het Overkwartier van Gelre) zouden akten van de heksenprocessen in later tijd opzettelijk verbrand zijn. Wat er met de procesdossiers uit Roermond zelf gebeurd is, weten we niet. In 1857 schreef iemand: ‘De acten bevinden zich nog te Roermond in het rijke archief’. In 1874 zou bij de veiling van de historische collectie van Charles Guillon een verzameling processtukken van heksenprocessen verkocht zijn aan een zekere Ramakers. Anno 2013 zijn er van de strafprocessen tegen heksen voor het Hoofdgerecht van Roermond (de stedelijke rechtbank) alleen wat snippers over. Dat zijn dan voornamelijk fragmenten uit verhoren. Wel bleef er nog wat administratie rondom de strafprocessen bewaard: rekeningen van gerechtsbodes en stukken van procedures voor het Hof van Gelder (dus niet de stedelijke, maar de provinciale rechtbank), vooral over de geconfisqueerde bezittingen van terechtgestelde heksen. Vervolgens zijn er dossiers van civiele processen wegens smaad of belediging, waarbij de ene persoon de andere aanklaagde omdat deze hem of haar voor heks had uitgemaakt. Andersoortige documenten geven ons een beeld van het leven van de slachtoffers, zoals doopregisters waaruit hun families kunnen worden gereconstrueerd en akten waarin ze bezittingen kopen, verkopen, belenen of vermaken aan hun erfgenamen. En tot slot zijn er, heel belangrijk, enkele lijstjes die tegenwoordig onvindbaar zijn maar die gelukkig gekopieerd zijn door Jean Baptiste Sivré, archivaris van Roermond in de jaren 1866-1889. Zo bleef een overzicht bewaard van arrestaties en verhoren in de maand oktober 1613. Ook maakte Sivré afschriften van twee versies van een namenlijst uit ‘een oud notitieboekje naar ’t schijnt gehouden door een rentmeester eener armeninstelling te Roermond’, hierna aangeduid als lijst A en lijst B. Via een omweg kon worden achterhaald dat het originele boekje was samengesteld door Matheus Butkens of Dierick in de Maen. Het werd bij de veiling van de collectie Guillon in 1874 aangekocht door de gemeente Roermond en bevond zich in 1941 nog in het Oud Archief van de stad Roermond. Bij de inventarisatie van dit archief in de jaren tachtig van de vorige eeuw bleek het te zijn verdwenen.

Een probleem bij al deze bronnen is overigens, dat mensen en vooral vrouwen in de vroege zeventiende eeuw onder allerlei verschillende namen bekend stonden. De voornamen waren in principe eenduidig, al werden daarvan verschillende varianten door elkaar gebruikt: Maria, Merrie, Merricken, Merrij(ken); Catharina, Trijne, Trin(cken); Geertruijdt, Truij, Geert(gen); Johanna, Jan, Jen(niken) etc. Maar echte achternamen zoals wij die kennen, bestonden nog niet. Een en dezelfde persoon kon als ‘achternamen’ hebben: een bijnaam, een beroepsaanduiding, een verwijzing naar de voornaam van zijn vader, een verwijzing naar de plaats waar hijzelf vandaan kwam, de plaats waar zijn familie vandaan kwam of het adres waar hij woonde, en dat allemaal tegelijkertijd. Bij getrouwde vrouwen – en dat waren de meeste heksen – bestonden er nog meer mogelijkheden. Zij konden immers ook nog worden aangeduid met de ‘achternamen’ van hun man. Zo waren Trijne Essers, Catharina Pypers en Trijnken Pijpers opten Schuitenberg één en dezelfde persoon. In het overzicht hierna hebben we doorgaans één (willekeurig gekozen) variant van elke naam aangehouden.

Bestudering van oorspronkelijke documenten rondom heksenprocessen geeft een onwerkelijk gevoel. Normaal gesproken neem je als onderzoeker de archiefbronnen serieus. Bronnen liegen niet, dat is het uitgangspunt. De ideale reconstructie is een legpuzzel waar alle teruggevonden gegevens in passen. Dan weet je dat je de feiten dicht hebt benaderd.
Maar bij bronnen over heksenprocessen is dat anders. Je ontcijfert document na document en treedt daarmee binnen in een denkwereld met andere waarden en andere waarheden. Je leest in processen-verbaal over vrouwen, soms mannen, die dieren en mensen doodtoveren, veldgewassen laten verdorren en noodweer veroorzaken, die tijdens dansfeesten op een nabijgelegen heideveld omhangen met zilveren kettingen in een koets worden rondgereden, hun bruiloft vieren en seks hebben met een duivel of duivelin die met naam en toenaam genoemd wordt, die door die duivel of duivelin bij wijze van zalving een pad op hun voorhoofd getekend krijgen en geldstukken ontvangen die later veranderen in paardenstront, je leest over dochters die de toverkunst van hun moeder leren en over kinderlijkjes die worden verwerkt tot zalf waarmee tovenaressen ’s nachts naar zo’n dansfeest kunnen vliegen. En dat allemaal in een zakelijk-ambtelijke taal, dezelfde taal waarin dronkemansruzies of conflicten over erfenissen beschreven worden.
Rond 1613 gelooft nog bijna iedereen in heksen en hekserij. Sommigen, overtuigd van hun eigen onschuld of die van hun naasten, strijden voor hun recht. Formeel redenerende juristen waarschuwen tegen ongefundeerde verdachtmakingen en hameren op een correcte rechtsgang. Een enkeling betoogt dat marteling tijdens verhoren niet de waarheid aan het licht brengt, maar alleen allerlei op niets gebaseerde ‘bekentenissen’ oplevert waardoor onschuldigen veroordeeld worden. Maar vrijwel ieder ziet hekserij als een reëel maatschappelijk en religieus probleem. Echtgenoten van veroordeelden reageren geschokt als ze erachter komen dat ze jarenlang, zonder iets te merken, hebben samengeleefd met een vrouw die hen bedriegt met een duivel. Verdachten geven, in het zicht van de dood, hun misdaden zogenaamd eerlijk toe. Door een priester vermaand dat ze niemand ten onrechte mogen beschuldigen, herzien ze de verklaringen die ze hebben afgelegd op onderdelen, zodat ze met een schoon geweten de dood tegemoet kunnen gaan.

Ontstaan van de heksenwaan
Hekserij is iets waarin wij, westerlingen anno 2013-2014, niet geloven. In andere culturen is dat tot de dag van vandaag anders en in onze westerse wereld – de wereld van het rooms-katholicisme en het daaruit voortgekomen protestantisme – was dat eeuwenlang óók anders.
Geloof in toverij bestond al in de oudheid en was in de middeleeuwen gemeengoed. Het woord heks werd toen overigens nog niet gebruikt. Dat ontstond begin vijftiende eeuw in Zwitserland en werd pas in de loop van de zeventiende eeuw vanuit het Duits in het Nederlands overgenomen. In de middeleeuwen en ook nog in de tijd van de Roermondse heksenprocessen werd gesproken over tovenaressen en tovenaars.
In de veertiende en vijftiende eeuw groeide het geloof in toverij uit tot het geloof in een ketterse sekte van duivelaanbiddende heksen. Verschillende al langer bestaande voorstellingen versmolten met elkaar: het geloof in zwarte magie met materiële schade als gevolg; het geloof dat tovenaars zichzelf konden veranderen in dierlijke wezens zoals bokken en weerwolven; het geloof dat een leger van vrouwen over grote afstanden door de lucht naar nachtelijke bijeenkomsten reed om de Romeinse, dus heidense, godin Diana te dienen; het geloof dat ketterse sekten (Katharen, later Waldenzen) trouw zwoeren aan de duivel en hem vereerden tijdens geheime orgieën; het geloof in rituele kindermoord (abortussen, moord op ongedoopte baby’s, kannibalisme). Door toevoeging van het element duivelverering werd toverij een veel ernstiger misdrijf dan het daarvoor geweest was, het ernstigste misdrijf überhaupt.

bijschrift:
Uitgave van de Malleus Maleficarum uit 1600, eeuwenlang bewaard op het Roermondse stadhuis. Mogelijk is dit exemplaar geraadpleegd tijdens de heksenprocessen van 1613-1614.
GAR, Bibliotheek; foto: Hennie Retera.


De ontwikkeling van de heksenwaan werd sterk beïnvloed door geschriften van een aantal paters dominicanen, de orde die door de paus was belast met de inquisitie. Het belangrijkste van deze geschriften is de Malleus Maleficarum van Heinrich Krämer en Jacob Sprenger uit 1487, dat is opgezet als een praktisch handboek voor kerkelijke en wereldlijke rechtbanken. In Roermond is een editie uit 1600 bewaard gebleven, die mogelijk gebruikt is bij de processen van 1613-1614. In het Nederlands wordt het boek aangeduid als de Heksenhamer. Malleus (‘hamer’) heeft hier de betekenis van ‘wapen ter bestrijding’. Maleficarum betekent letterlijk ‘van de boosdoensters’, en het is geen toeval dat niet de neutrale vorm maleficorum (‘van de boosdoeners’) is gebruikt, maar de vrouwelijke vorm. De Malleus Maleficarum voegde aan de laatmiddeleeuwse heksenwaan nog een laatste element toe, namelijk een extremistische vrouwenhaat, waardoor vooral vrouwen het slachtoffer van de heksenvervolgingen zouden worden. Negentig procent van de slachtoffers van de Roermondse vervolgingen van 1613-1614 was vrouw, en dat komt overeen met het beeld in andere gebieden.
Rond 1500 kwam deze moderne, door de Malleus Maleficarum geïnspireerde heksenvervolging op gang. De eerste slachtoffers in het Overkwartier vielen in Viersen en Erkelenz in 1500, 1502-1510 en 1515-1523; in het ambt Kessel tussen 1513 en 1517; in het ambt Montfort in 1520 en 1545; en Roermond in 1518, 1522, 1525, 1527 en 1553. Ook in Maasniel, gelegen in de kleine heerlijkheid Dalenbroek, vond ergens rond 1577 een heksenproces plaats. In alle gevallen ging het om reguliere strafprocessen tegen één of hooguit enkele vrouwen. Ook werden er af en toe civiele processen wegens smaad of belediging aangespannen, omdat mensen elkaar (vaak in een boze of dronken bui) voor heks hadden uitgemaakt. Tot in ieder geval 1520 werd toverij bestraft met geldboetes. Maar bij de processen in Viersen en Erkelenz tussen 1500 en 1510 en tussen 1515 en 1523 vroegen de plaatselijke overheden aan de hertog of veroordeelde heksen ter dood moesten worden gebracht of moesten worden verbrand. Daarna, in ieder geval vanaf 1513-1517, stond op toverij in het Overkwartier steeds de doodstraf, die op de brandstapel werd voltrokken. Deze ontwikkeling komt overeen met wat elders in West- en Midden-Europa gebeurde. Eerder was toverij alleen bestraft vanwege de schade die tovenaars zouden hebben veroorzaakt. Nu werd toverij gezien als onderdeel van een duivelse samenzwering, als een misdrijf tegen God en de kerk. Daarbij pasten geen lichte straffen zoals boetes.

Escalatie door nieuwe rechtspraktijken
In de loop van de zestiende eeuw veranderde niet alleen de straf die op hekserij stond, maar ook de manier waarop processen werden gevoerd. In de middeleeuwen stonden procespartijen nog gelijkwaardig tegenover elkaar, ook tijdens strafprocessen. De beklaagde kon, gesteund door eedhelpers, zijn onschuld bewijzen door een plechtige reinigingseed of door godsoordelen. Dat waren procedures waarmee het oordeel van God werd vastgesteld, zoals een gerechtelijk tweegevecht (waarbij de onschuldige zou winnen), de vuurproef of heetwaterproef (waarbij de onschuldige weinig last van brandwonden zou hebben) en de waterproef. Vooral de waterproef was een populair middel om te bewijzen of iemand een heks was. Heksen konden immers door de lucht vliegen en waren dus licht, zo was de opvatting; als ze bij de waterproef geboeid in het water werden gegooid en bleven drijven, dan was dat het bewijs dat ze heksen waren.
Maar uiterlijk rond 1550 veranderde dat allemaal. De openbare aanklager kreeg een sterke positie en de verdachte werd vrijwel rechteloos. Misdrijven werden in principe behandeld in een verkort proces waarbij de verdachte geen advocaat mocht inschakelen en geen schriftelijke verdediging mocht voeren. Hiermee werd een aanbeveling uit de Malleus Maleficarum opgevolgd. Wanneer deze procespraktijk in het Overkwartier doordrong, is nog niet goed onderzocht. In 1569, kort na het begin van de Opstand, verzamelde landvoogd Alva inlichtingen over de plaatselijke regelgeving en gewoonten rond de strafrechtspraak. Daarbij bleek dat het verkorte proces in het hertogdom Gelre toen al gangbaar was. Een jaar later kondigde koning Filips II de zogenaamde Criminele Ordonnantiën af. In een preambule maakte hij brandhout van alle privileges, gewoonterecht, gebruiken en gewestelijke of plaatselijke wetgeving die afweken van zijn nieuwe regelingen. Volgens deze Criminele Ordonnantiën was de verkorte procedure de norm bij misdrijven waarop een lijfstraf of de doodstraf stond. De verdachte mocht tijdens zijn verhoor alleen met ja en nee antwoorden op de vragen van een vooraf opgestelde vragenlijst. Niet de griffiers, maar de rechters bepaalden hoe de antwoorden werden genotuleerd. Wel mocht de verdachte achteraf nog iets laten toevoegen aan het proces-verbaal van zijn verhoor, maar daarmee hield het ook wel zo’n beetje op. De Noord- en Zuid-Nederlandse gewesten stelden deze Criminele Ordonnantiën bij de Pacificatie van Gent in 1576 alweer buiten werking, maar het lijkt erop dat ze nog lang een zekere invloed hebben gehad op de rechtspraktijk.

bijschrift:
Verhoor van een verdachte onder tortuur. Deze wijze van ophangen met een gewicht aan de voeten (de zogenoemde wipgalg) was heel gebruikelijk. Hierbij ontstonden vaak inwendige bloedingen. De man die hier gefolterd wordt, wordt overigens niet van hekserij verdacht maar van de moord op zijn vrouw.
Diebold Schilling de jongere, De foltering van Hans Spiess (1513), Luzerner Chronik.


Maar belangrijker nog dan de zwakkere positie van de verdachte was de ruimere toepassing van foltering als verhoormethode, de zogenaamde tortuur of scherpe examinatie. Hoewel de Criminele Ordonnantiën op dit punt onduidelijk waren, werden ze meestal zo geïnterpreteerd dat verdachten alleen ter dood mochten worden veroordeeld nadat ze hadden bekend. Die opvatting was trouwens ook te vinden in de Malleus Maleficarum. Nu werd hekserij gezien als de ergste misdaad die er zo ongeveer bestond, en bovendien als een groot gevaar voor de samenleving zolang mogelijke schuldigen ongestraft rondliepen en konden doorgaan met hun duivelse praktijken. Daarom grepen rechters bij hekserijprocessen al snel naar het middel van de foltering. (Ook daarin volgden ze de aanbevelingen in de Malleus Maleficarum. ) Weliswaar was er één beperking. Een bekentenis die onder tortuur verkregen was, telde alleen als de verdachte zijn verklaring binnen een dag ongeboeid en zonder foltering bevestigde. Dit bevestigingsverhoor heette de recollectie. ‘Maar als hij het herroept’, zo luidde een van de bepalingen uit 1570, ‘zal hij wederom op de pijnbank gelegd worden, als de rechters dat nodig achten’. Mogelijk was dit alles ook Gelders gewoonterecht, want toen het recht van het Overkwartier in 1618 op schrift werd gesteld, werden bepalingen van die strekking opgenomen.
De tortuur werd overigens niet alleen op de pijnbank uitgevoerd. Er werden verschillende martelingen toegepast. Vaak werd de zogenaamde wipgalg toegepast. Daarbij werd de verdachte langdurig opgehangen aan beide armen die achter zijn rug waren vastgebonden, al dan niet met een gewicht aan zijn voeten. Hierbij ontstonden vaak inwendige bloedingen.
In 1592 zette Filips II nog wat extra druk op de ketel. In een rondschrijven gaf hij de provinciale gerechtshoven opdracht om toverij scherp te vervolgen en schreef hij dat de geestelijken hun parochianen hiervoor moesten waarschuwen. Dit rondschrijven ging overigens niet alleen over toverij, maar over allerlei vormen van goddeloos gedrag zoals ketterij, atheïsme, pseudowetenschappelijkheid, waarzeggerij (astrologie, handlezen, kaartlezen), ‘vuile liefde’ (homoseksualiteit, bestialiteit, incest en andere ‘tegennatuurlijke’ vormen van seksualiteit), spiritisme en goochelarij.
De heksenideologie van de dominicanen en de nieuwe rechtsgewoonten vormden samen een dodelijke mix. Aanklagers gingen doorzetten tijdens hun verhoren. Een onderzoek naar een duivelse samenzwering was immers pas een succes als de verdachten de namen prijsgaven van ‘medeplichtigen’ die met hen op nachtelijke heksenbijeenkomsten waren geweest. Er werd dus doorgefolterd tot de verdachten namen noemden. Zo leidde het ene heksenproces tot het andere.

Escalatie door volkswoede
Toch werden de eerste massale heksenvervolgingen niet op gang gebracht van bovenaf, dus door de overheid, maar van onderaf, door de bevolking. Europa beleefde rond 1580 (volgens sommige onderzoekers) of 1590 (volgens anderen) het dieptepunt van de zogenaamde Kleine IJstijd. Het waren jaren met extreem strenge winters, koude lentes, natte zomers, overstromingen, hagelbuien en ander ‘onnatuurlijk’ weer. Het gevolg was een ernstige ecologische en economische crisis: mislukte oogsten, overcultivatie en overbegrazing, erosie en bodemuitputting, tekort aan veevoer en hongersnood, stijgende voedselprijzen en inflatie. Vooral in dichtbevolkte plattelandsregio’s ontstond sociale onrust. De bevolking schreef het noodweer, de misoogsten en de veesterfte toe aan toverij, organiseerde op eigen houtje heksenjachten en eiste dat de overheid ingreep.

bijschrift:
Uitgave van het Tractatus de confessionibus maleficorum et sagarum van Peter Binsfeld uit 1605, bewaard op het Roermondse stadhuis. De verschijning van dit boek in 1589 vormde het startsignaal voor een intensivering van de heksenvervolging. De Roermondse schepenen gebruikten het in 1614 als richtsnoer.
GAR, Bibliotheek; foto: Johan Vermeij.


Dat gebeurde onder meer in het staatkundig versnipperde overgangsgebied tussen Duitsland en Frankrijk. In het hertogdom Lotharingen (vanaf 1582), het aartsbisdom Trier (vanaf 1587) en het bisdom Metz (uiterlijk vanaf 1588) dwong het roerige volk de eerste processen af. Maar al gauw namen hoogwaardigheidsbekleders het initiatief over. In Lotharingen was rechter Nicolas Rémy verantwoordelijk voor de terechtstelling van meer dan 800 heksen, in Trier bracht hulpbisschop Peter Binsfeld zo’n 360 vrouwen en mannen op de brandstapel, en dat alles binnen een paar jaar. Beide heksenjagers schreven een invloedrijk boek over hekserij. Binsfeld publiceerde zijn Tractatus de confessionibus maleficorum et sagarum in 1589, Rémy gaf zijn Daemonolatria uit in 1595. Rond die tijd verschenen er nog meer verhandelingen over de bestrijding van hekserij. In de Zuidelijke Nederlanden was onder meer het boek Disquitionum magicarum libri sex van de jezuïet Martin Delrio uit 1599 populair. Een editie van Binsfelds boek uit 1605 bevindt zich in de bibliotheek van het Roermondse gemeentearchief en was mogelijk in 1613-1614 al in het bezit van de magistraat; in enkele stukken uit 1614 wordt naar dit boek verwezen. Een exemplaar van Delrio’s boek maakte in de achttiende eeuw nog deel uit van de bibliotheek van de Roermondse magistraat, maar is niet bewaard gebleven.
Precies in de periode van de door crisisomstandigheden geïnspireerde heksenjachten, in 1581, werden drie vermeende heksen in Roermond het slachtoffer van een volksgericht. Eén vrouw werd, nadat ze ondanks beschuldigingen vanuit de bevolking was vrijgesproken, door een troep soldaten en jongens gemolesteerd en in de Maas verdronken. Twee anderen werden dezelfde dag door een mensenmenigte de Maas in gedreven en verdronken ook.

bijschrift:
Ook in 1594 vond in Roermond een reeks heksenprocessen plaats. De vragen die hierbij aan de verdachten gesteld werden, zijn in onze ogen suggestief, sturend en vooringenomen: ‘Van wie heeft ze toveren geleerd? Om welke reden? En hoe lang is het geleden dat ze het geleerd heeft? Heeft de duivel haar niet daartoe aangezet? (...) Waar heeft hij haar dat duivelsteken op het lichaam gezet? Is ze niet onkwetsbaar aan dat teken, zodat men haar daar noch met scherpe messen, noch met priemen, elsen, spelden of met enig ander scherp voorwerp pijn kan doen?’ enzovoort.
GAR; foto: Obie Oberholzer.


De massale heksenjachten sloegen vanuit Lotharingen en Trier via het aangrenzende hertogdom Luxemburg over naar de Nederlanden. Vooral de zuidelijke, Spaans en katholiek gebleven provincies beleefden in de periode 1587-1599 een stortvloed aan heksenprocessen. Ook in Roermond werden, na beschuldigingen tegen zes vrouwen met onbekende afloop in 1587, in de jaren 1592-1595 twee vrouwen beschuldigd van gebedsgenezing respectievelijk toverij. Minstens drie anderen werden als heks terechtgesteld.

Opmaat tot de processen van 1613-1614
Na 1599 volgden tien jaren van betrekkelijke rust met alleen af en toe een heksenproces in de Zuidelijke Nederlanden, al was het jaar 1601 in het Maasland nog wel een uitschieter met zeven of acht zaken. De opvolgers van Filips II, de aartshertogen Albrecht en Isabella, brachten in 1606 het rondschrijven uit 1592 nog eens onder de aandacht van de stedelijke rechtbanken. Dat luidde vanaf 1609 opnieuw een golf van processen in, onder meer in datzelfde Maasland. Ook in verschillende plaatsen in het Overkwartier kwam het weer tot processen. In Echt werden twee heksen verbrand en een derde, zoals vaker gebeurde, dood in de gevangenis aangetroffen (1609-1610). In Montfort werd een vrouw die niet wilde bekennen verbannen; toen ze toch naar huis terugkeerde, werd ze alsnog verbrand (1610). In Vlodrop werd een vrouw aangeklaagd omdat ze een andere vrouw en haar overleden moeder beschuldigd had van hekserij (mogelijk in 1612). In Straelen werd een vrouw aangeklaagd die ontkende, waarop de scholtis (de openbaar aanklager en tevens technisch voorzitter van de plaatselijke rechtbank) haar onder tortuur wilde verhoren. Hij kreeg hiervoor echter geen toestemming en het proces bloedde dood (1612). In Roermond werd een man aangeklaagd als weerwolf (1609), klaagden twee vrouwen enkele personen aan die hen hadden uitgemaakt voor heks (1610), werd een vrouw uit Heythuysen wegens een vermeende betovering aangeklaagd maar vrijgesproken (1611) en klaagde opnieuw een vrouw (Naele Mussen, zie hierna nr. 19) iemand aan die haar had beticht van hekserij (voorjaar 1613).

bijschrift:
In ’s-Heerenberg staat sinds 2004 een standbeeld voor Mechteld ten Ham, die daar in 1605 als heks is terechtgesteld.
Patrick Beverlo, Mechteld ten Ham, brons (2004).


In die tijd behoorden ook de Spaans gebleven gedeelten van de Achterhoek en Twente tot het rechtsgebied van het Hof van Gelder. Daar en in enkele direct aangrenzende gebieden kwam het ook tot processen: in ’s-Heerenberg (Spaans, 1605), Bredevoort (Staats, 1610), de heerlijkheid Borculo (Munsters, 1611-1613) en Groenlo (Spaans, 1612-1613). Bij de processen in ’s-Heerenberg en Groenlo was het Hof van Gelder te Roermond betrokken.

Hierna beschrijven we de heksenprocessen van 1613-1614 zoveel mogelijk in chronologische volgorde. Het gaat niet om één groot massaproces, maar steeds om losse rechtszaken tegen één persoon, al houden die zaken vaak wel verband met elkaar. Leden van één gezin die (vrijwel) tegelijkertijd zijn gearresteerd, hebben we bijeengevoegd om herhalingen in de tekst te voorkomen. Achter de naam van de verdachte of verdachten is steeds de plaats vermeld waar het proces begon.

1-2 Eva Wennemekers van Kempen en haar dochter Grijetgen (Roermond)

bijschrift:
Fragment uit de kroniek die stadsschrijver Johan van Ryckenroy bijhield in opdracht van het stadsbestuur van Roermond. Bij het jaar 1613 vermeldde hij het begin van de procesreeks tegen Eva Wennemekers en anderen: ‘In desen Iaere ende nemptlich den Iersten ende derden Octobris hebben die heeren van Ruremunde mit het examineren van Eva Wennemekers ende andere beruchte persoenen van Tooverye besich geweest.’
GAR; foto: Johan Vermeij.


Eind 1613 of begin 1614 noteerde de Roermondse stadsschrijver Johan van Ryckenroy in de kroniek die hij in opdracht van het stadsbestuur bijhield: ‘In dit jaar, en met name de eerste en derde oktober, zijn de heren (magistraten) van Roermond bezig geweest met het onderzoeken van Eva Wennemekers en andere personen die berucht waren vanwege toverij’. Het eerder genoemde, door Sivré gekopieerde overzicht van arrestaties en verhoren in de maand oktober 1613 vermeldt dat Eva Wennemekers van Kempen op 2 oktober wegens toverij wordt gearresteerd, op 3 en 4 oktober wordt ‘gepijnigd’, waarbij ze bekent veel kwaads te hebben gedaan en waarbij ze vele anderen beschuldigt onder wie haar eigen dochtertje, dat ze op 5 oktober tot de brandstapel wordt veroordeeld en op de gerichtsplaats aan de Kapel in ’t Zand wordt verbrand. Het overzicht vermeldt verder dat haar dochtertje wordt gevangengezet in het ‘ziekhuis’, waar ze dag en nacht door twee mannen bewaakt wordt. Dit ziekenhuis (niet te verwarren met de gasthuizen op de Steenweg en de Schuitenberg) lag bij de Spoelpoort, aan het eind van het steegje dat nu de Puylegats heet. De eveneens door Sivré gekopieerde lijsten A en B noemen als eerste ter dood gebrachte heks Eva Wennemekers van Kempen, op 5 oktober 1613 verbrand, en als derde haar dochter (zonder vermelding dat ze geëxecuteerd zou zijn).
Op 5 oktober 1615 schrijft scholtis Christoffel Braetz aan het Hof van Gelder dat hij precies twee jaar geleden, in opdracht van het Hoofdgerecht van Roermond, de dochter van Eva Wennemekers genaamd Grijetgen heeft gearresteerd wegens toverij. Het meisje is door het Hoofdgerecht ondervraagd, met de tortuur bedreigd en heeft een volledige bekentenis afgelegd, maar de schepenen weigeren tot een vonnis te komen, hoewel Braetz meermalen daarom gevraagd heeft. Daardoor zit het meisje nog steeds gevangen op kosten van de overheid. Hij verzoekt het Hof van Gelder nu om een oplossing. Het Hof beveelt het Hoofdgerecht onder ede te verklaren dat het in deze zaak niet tot een vonnis kan komen. Of en hoe het proces daarna is afgerond, is niet bekend. Maar ook als het meisje daarna is vrijgelaten, moeten we haar toch zien als slachtoffer van de heksenvervolgingen. Haar leven zal hoe dan ook verwoest zijn geweest.

De brandstapel

bijschrift:
De gerichtsplaats bevond zich op het hoogste punt van de Galgenberg, daar waar nu de Kepelse Meule staat. Hier werden veroordeelde misdadigers opgehangen, onthoofd of verbrand. Tegenwoordig staat aan de voet van de Galgenberg, vlak aan de straat, een bescheiden monumentje voor de heksenverbrandingen die hier hebben plaatsgehad. De namen op het bord zijn niet helemaal juist. Kael Merrie (1581) werd niet verbrand, maar in de Maas gegooid en verdronk. In 1613 werden niet 64, maar ‘slechts’ een dertigtal heksen verbrand.
Foto: Gerard van de Garde.

 

bijschrift:
Zoals bij de meeste steden bevond zich de gerichtsplaats van Roermond aan de rand van het grondgebied van de stad. Eeuwenlang was dat de Galgenberg bij de Kapel in ’t Zand, aan de grens met Melick. Hier werden de veroordeelde heksen gewurgd en verbrand. De verkoolde lichamen werden niet opgeruimd, maar bleven zichtbaar als afschrikwekkend voorbeeld voor anderen. De gerichtsplaats is afgebeeld op de oudste stadsplattegrond van Roermond.
Jacob van Deventer, Ruermond, manuscriptkaart (midden zestiende eeuw), detail, Archivo General de Simancas, Spanje.


Op 25 oktober 1613, twintig dagen na de executie van Eva Wennemekers en tien dagen voor de volgende terechtstelling, verzoekt scholtis Braetz het Hof van Gelder om een oplossing voor iets wat hij als een nijpend probleem ervaart. In Roermond is alleen beukenhout te krijgen en dat is ten enenmale ongeschikt voor de verbranding van tovenaars. Beukenhout verbrandt namelijk geheel tot as. Er blijft van beukenhouten palen geen kern over waaraan de resten van een verbrande misdadiger kunnen blijven hangen, zodat voorbijgangers kunnen zien dat er een terechtstelling heeft plaatsgehad. Hij vraagt of het Hof door de inwoners van Elmpt in het Elmpterbos vier of vijf oude eikenbomen wil laten halen en bij het ‘belatenhuis’ wil laten afleveren. De scholtis verwacht dus kennelijk nog vier of vijf terechtstellingen. Behalve Grijetgen Wennemekers zitten op dat moment nog twee verdachten gevangen: Merrie Duyven (nr. 3) en Truij van Kirckhoven (nr. 4). Het lijkt erop dat de scholtis het liefst wat executiehout op voorraad heeft.
Het ‘belatenhuis’, waar het brandhout moest worden afgeleverd, was het tehuis voor lepralijders. Het stond ter hoogte van de huidige begraafplaats Nabij Kapel in ’t Zand, beter bekend als het Oude Kerkhof. Vlak daarbij lag de Galgenberg, de gerichtsplaats waar in die tijd misdadigers werden terechtgesteld. In 1660 verklaarden getuigen hoe het normaliter toeging bij executies. De inwoners van de buurtschap Roer waren verplicht de galgen en raderen naar de executieplaats te brengen en op te bouwen. (De raderen waren wagenwielen waarop de lijken van de terechtgestelden ten toon werden gesteld.) Ook moesten ze de veroordeelden naar de executieplaats rijden. Een van deze getuigen, Mercken van Rour, geboren in 1592 of 1593, herinnerde zich nog dat de inwoners van Roer opgeroepen waren om de takkenbossen voor het verbranden van heksen aan te voeren. Dat zal dan wel in 1613 en 1614 zijn geweest.
Op de Galgenberg werden tweeënhalve eeuw later stukken metaal gevonden die mogelijk afkomstig waren van de heksenverbrandingen. Volgens een beschrijving in 1877 waren er enige tijd daarvoor naast de Galgenberg ‘bajonetten’ aangetroffen die, zo werd vermoed, bij de verbrandingen gebruikt waren; de vondsten zouden naar het stadhuis zijn overgebracht. En in 1897 schreef de Roermondse amateurhistoricus A.F. van Beurden: ‘Vóór eenige jaren vond men op de oude gerichtsplaats aan de Kapel in ’t Zand, met recht het “Jammer- of Richterdal” genaamd, nog de pieken en haken, waarmede men het vuur aangewakkerd had, dat loeiend en blakerend de stemmen der veroordeelden smoorde’.
Overigens staat niet vast dat de veroordeelde heksen levend verbrand werden. Er wordt alleen steeds kortweg gezegd dat ze verbrand of met het vuur geëxecuteerd zijn. Bij enkele eerdere en latere processen in Roermond en het Overkwartier zijn de beschrijvingen iets uitvoeriger. De slachtoffers uit 1522 en 1525 werden op de gerichtsplaats aan een stok gebonden en hun lichamen werden tot as verbrand. Ook twee vrouwen uit Montfort en Sevenum werden in 1610 respectievelijk 1642 levend verbrand, maar die executies hadden een speciale voorgeschiedenis. Beiden hadden hun onder tortuur afgelegde bekentenis herroepen en waren daarom tot verbanning veroordeeld, maar hadden die veroordeling genegeerd en waren weer in hun woonplaats opgedoken. Een vrouw uit Echt werd in 1609 echter eerst met een touw gewurgd en daarna verbrand. Dat patroon is bekend van heksenprocessen buiten het Overkwartier. Veroordeelden die voor hun terechtstelling te biecht gingen en penitentie deden, werden aan een paal vastgebonden, gewurgd en daarna verbrand. Alleen wie volhardde in haar of zijn trouw aan de duivel, werd levend verbrand. Maar of dit ook in Roermond gebruikelijk was?

3 Merrie Duyven (Roermond) idem 13
Zoals gezegd heeft Eva Wennemekers verschillende andere personen beschuldigd van medeplichtigheid. Behalve haar eigen dochtertje behoort daartoe in ieder geval Merrie Duyven. Zij is de vrouw van Thomas Duyven (of Douven). Het echtpaar heeft twee zoontjes van drie en één jaar oud. Merrie wordt op 5 oktober na een confrontatie met Eva gevangengezet en onder tortuur verhoord op 6, 8 en 9 oktober, maar weigert schuld te bekennen. De scherprechter (beul) van Maastricht wordt erbij gehaald. Dat was in die tijd meester Michiel Jongen. Hij verhoort haar op 12 oktober ‘met grote tormenten’, maar zonder resultaat en vertrekt weer naar Maastricht. Toch wordt ze niet vrijgelaten, maar blijft ze gevangen zitten in ‘de toren’ (waarschijnlijk de Rattentoren), dag en nacht bewaakt door twee man. Na een hechtenis van zes weken wordt ze op 16 november verbrand.
Haar weduwnaar Thomas Duyven blijft achter met de twee jongetjes. Een aantal maanden later, in mei 1614, heeft hij een woordenwisseling in het huis van Steven Rosen alias de Waal van Luik, ook genaamd Steven de metselaar. Hij flapt eruit dat Merrie gestorven is nadat Stevens vrouw Geertgen haar betoverd heeft, uit nog meer van dat soort beledigingen en roept Geertgen uiteindelijk na dat hij haar wel zal krijgen. Zie voor het verdere verloop Geertgen van Geraedt (nr. 69).
Uiterlijk in 1621 hertrouwt Thomas met Johan of Jan Schroeffs. (Johan/Jan is in die tijd ook een vrouwennaam.)

4 Truij van Kirckhoven (Roermond)

bijschrift:
De Rattentoren stond vroeger bekend als de Heksentoren en nog eerder als de Golden Toren. Van een aantal heksen uit de jaren 1613-1614 is bekend dat ze hier gevangen hebben gezeten.
Foto: Johan Vermeij.


Op 23 oktober wordt Truij van Kirckhoven gevangengezet in de Golden Toren. Ze wordt drie dagen achtereen gefolterd en bekent dan schuld.
De Golden Toren stond rond het midden van de negentiende eeuw nog bekend als de Heksentoren en tegenwoordig als de Rattentoren. Hij vormt de noordwestelijke hoek van de Roermondse stadsommuring. (Het toeval wil dat de noordoostelijke hoek van de stadsommuring bestaat uit een vierkant gebouwtje dat het Heksehuuske genoemd wordt. Dit gebouwtje heeft echter niets te maken met de heksenprocessen. Vermoedelijk is het opgetrokken uit brokstukken van de Kattentoren en de aangrenzende stadsmuur, nadat die in 1702 waren kapotgeschoten.)
Er is een fragment bewaard uit een van Truijs verhoren, waarin ze verklaart een vrouw uit Horn enkele malen te hebben gezien ‘op de dans’ (op heksensabbats) bij het bosje van de erfvoogd over de Maas (in de Weerd), op de Roversheide bij Reuver en bij de Bonenberg (aan de grens tussen Roermond en Herten).
Truij van Kirckhoven wordt verbrand op 6 november.

5 Mett van Asenraed (Roermond)
Drie dagen na Truij van Kirckhoven wordt Mett van Asenraed gearresteerd. Haar proces vindt plaats in Roermond, maar ze zal afkomstig zijn van het buurtschap Asenray, behorend tot Maasniel in de heerlijkheid Dalenbroek. De vrouw wordt de hele nacht gefolterd en de volgende dag dood in de toren aangetroffen. Men neemt aan dat de duivel haar de nek gebroken heeft en ziet dat als bewijs dat ze een heks was. Daarom wordt haar lijk op 28 oktober op een slee naar de gerichtsplaats gereden en daar begraven.
Het geval van Mett van Asenraed staat niet op zichzelf. Het gebeurt regelmatig dat verdachten van hekserij dood in hun gevangenis worden aangetroffen. Volgens de Malleus Maleficarum zet de duivel heksen in gevangenschap aan tot zelfmoord, om te voorkomen dat ze na hun bekentenis de biecht afleggen en zo in aanmerking komen voor de Goddelijke genade. Dat doet de duivel vooral bij onwillige volgelingen, maar ook wel bij heksen die hem trouw zijn, als hij besluit hen aan hun lot over te laten. Maar een meer plausibele verklaring is dat Mett is overleden aan inwendige bloedingen als gevolg van de tortuur.

6 Trincken Melers alias Giesen (Roermond) idem 11
Weer drie dagen later, op 29 oktober, wordt Trincken Melers gearresteerd. Ze staat ook bekend als Trincken Giesen of Gijskens. Ze bekent onder meer dat ze heksensabbats bij de Kitskensberg en de Kapel in ’t Zand heeft bijgewoond. Daarbij beschuldigt ze een vrouw in Haelen als medeheks. Ook zij belandt op de brandstapel, maar we weten niet op welke datum dat gebeurt.
Wel weten we enkele andere dingen over haar. In 1599 is ze een keer opgetreden als doopgetuige (meter). Enkele maanden voor haar proces heeft ze, als weduwe, een huis aan de Nielerpoort (op het huidige Stationsplein) gekocht. Na haar terechtstelling wordt dit huis geconfisqueerd en door de scholtis verkocht.
Enkele jaren later, in 1622, komt het in het graafschap Horn tot een lange reeks heksenprocessen. Een van de verdachten beschuldigt dan een twintigtal vrouwen van medeplichtigheid aan hekserij, onder wie een Trincken Gijsen. Mogelijk is dit een postume beschuldiging van ‘onze’ Trincken Melers, die in 1613 zelf een vrouw uit Haelen had beschuldigd en dus bekend was in het graafschap Horn.

7 Trincken Jegers (Roermond)
Op 30 oktober wordt Trincken Jegers gevangengezet wegens toverij. Haar terechtstelling vindt plaats op 4 november. Zij is vermoedelijk getrouwd met Willem Jegers en heeft met hem een dochtertje van acht jaar, Anna. Ze wordt tussen 1599 en 1611 driemaal vermeld als doopgetuige.

8 Syken Daggen (Roermond)
Syken Daggen wordt gearresteerd en geëxecuteerd op dezelfde data als Trincken Jegers. Vlak voor haar dood vertelt ze aan haar bewakers dat ze in haar kamer een kist met een half stel beddengoed voor een lepralijdster uit Moers bewaart. Ruim anderhalf jaar later, eind mei 1615, vragen de twee mannen het stadsbestuur wat hier nu mee moet gebeuren. Saillant detail: een van deze bewakers, Peter Leemkuyl, is dan inmiddels weduwnaar omdat ook zijn vrouw wegens hekserij is terechtgesteld; zie Alith Ruyters (nr. 36).

9 Elberte opthen Thoren van Melick (Roermond)
Tegelijk met Trincken Jegers en Syken Daggen wordt Elberte opthen Thoren van Melick verbrand. Zij is de vrouw van Cornelius van Melick en heeft met hem in 1593 een dochter Johanna gekregen.

10 Geert van Melick (Roermond)
De vierde en laatste heks die op 4 november 1613 verbrand wordt, is Geert van Melick. (Geert is een vorm van Geertruydt, dus een meisjesnaam.) Over haar is verder niets bekend.
Rond deze tijd vertelt Peter Tusschen uit Thorn in Wessem aan enkele mensen dat Geert Pelssers, wonende aan het Zwartbroek te Roermond, wegens toverij gearresteerd is en de volgende dag verbrand zal worden. Dat is niet waar, maar het verhaal blijft de vrouw achtervolgen, want het jaar daarop moet Peter Tusschen zijn bewering herroepen ten overstaan van twee schepenen van Roermond. Hij verklaart dan dat hij haar verward heeft met Geert van Melick, die inderdaad als heks verbrand is. Over deze Geert Pelssers is meer bekend dan over haar onfortuinlijke naamgenote. Zij is de weduwe van Goert Pelssers de jonge, die tussen 1600 en 1604 overleden is, en bezit het nodige onroerend goed. Op latere leeftijd, in 1624, wordt ze vermeld met haar nieuwe echtgenoot Borchardt Cornelis van Selsten. Ze overlijdt voor 5 januari 1627.

11 Trijnken Wulms (Roermond) idem 6
Op 6 november 1613 wordt een Trijnken Wulms verbrand. Ze kan niet nader worden geïdentificeerd. Er komen in die tijd in Roermond minstens drie Trijnkens voor die getrouwd zijn met een man die bekend staat onder de ‘achternaam’ Wil(le)ms of de Latijnse variant Guilielmi.

12 Hendrik Bijns van Melick, de kuiper (Roermond)
Een week later, op 13 november, wordt een man als heks terechtgesteld: de kuiper Hendrik van Melick.
Vermoedelijk is hij de Heinrich van Melick die in 1591 is ingeschreven als burger van Roermond. Hij staat ook bekend als Heinrich Bijns en is gehuwd met Enken Baertscherer alias Solemeeckers. Zij hebben in 1613 zes kinderen. Hun oudste zoon, geboren in 1592, is jong overleden. Zijn jongere broer zit bij de jezuïeten op school. De vijf anderen zijn tussen de twee en elf jaar oud. In 1595 hebben ze een groot, maar vervallen huis in de Hamstraat gekocht, dat hij daarna heeft gesloopt en herbouwd. Vanwege financiële problemen is de ‘afbehang’ (aanbouw) van dit huis sinds 1602 verpand.
Daags na Hendriks terechtstelling dient Enken een verzoekschrift in bij het Hof van Gelder. Ze vraagt het Hof Hendriks aandeel in hun gezamenlijke bezittingen niet te confisqueren. Ze moet namelijk haar zes kinderen voeden en is in verwachting van de zevende. Het Hof vraagt de scholtis van de stad en de momboir (openbaar aanklager) van het Hof om advies. De scholtis, die bij Enken twee varkens in beslag heeft genomen, moet om te beginnen het beste varken van de twee alvast teruggeven. De scholtis adviseert negatief, de momboir positief en het Hof willigt uiteindelijk (een jaar later, op 5 november 1614) Enkens verzoek in. Toch is Enken hiermee niet uit de problemen. Ze heeft weliswaar enige inkomsten uit de inkwartiering van een ruiter. Maar dat is niet genoeg. Op 30 september 1615 verkoopt ze haar huis om haar schulden te kunnen betalen en om voor haar ‘vijf naakte kleine kinderkens’ te kunnen zorgen. Kennelijk heeft het postuum geboren kindje het niet gehaald. Een van de oudere kinderen zal intussen zijn overleden of woont dan niet meer thuis (mogelijk de studerende jongen). Enken probeert daarna met de opbrengst van het huis een kleiner huis te kopen, maar dat mislukt.

13 Merrie Danen (Roermond) idem 3
Op 16 november wordt Merrie Danen verbrand. Misschien is Danen een (over)schrijffout voor Douven en is Merrie Danen dezelfde vrouw als Merrie Duyven (nr. 3), die op dezelfde datum wordt verbrand.

14 Trijnken Pijpers-Essers opten Schuitenberg (Roermond)
Op 20 november wordt Trijnken Pijpers opten Schuitenberg wegens toverij verbrand. Zij is ook bekend onder de naam Trijne Essers en sinds lang weduwe van Peter Pijpers. Met hem heeft ze twee kinderen gekregen. Hij had een huis op de Schuitenberg gekocht, maar was nog voor de feitelijke overdracht overleden. In 1594 is dit huis alsnog aan Trijnken overgedragen. Later, in 1611, heeft ze twee stukken land buiten de stad gekocht.
Trijnkens dochter Marie is gehuwd met Henrick Clousen of In de Cluijss. Na Trijnkens terechtstelling begint deze bij het Hof van Gelder een verzoekschriftprocedure over de nalatenschap van zijn schoonmoeder. In september 1614 vraagt hij het Hof een geconfisqueerd stukje land door de scholtis te laten teruggeven. Zijn schoonmoeder heeft dit weliswaar gekocht, maar voor de betaling heeft ze samen met hem leningen afgesloten waarover Henrick nu jaarlijks veel rente betaalt, onder meer aan Trijnkens broer Sieger. De beslissing van het Hof is niet bekend. Hoe het met de verbeurdverklaring van Trijnkens verdere bezittingen is afgelopen, is ook niet helemaal duidelijk. In februari 1615 blijkt Henrick Clousen eigenaar te zijn van het huis op de Schuitenberg. Hij stelt dit huis als onderpand voor de eventuele terugbetaling van geld dat hij en zijn vrouw krijgen omdat ze Trijnkens zwakzinnige zuster Barbara in de kost nemen.

15 Jan Reijnen van Melick (Roermond)
Tegelijk met Trijnken Pijpers wordt Jan Reijnen van Melick verbrand. Andere gegevens over deze persoon ontbreken. We weten zelfs niet of het gaat om een man of een vrouw; de naam Jan komt immers ook voor als vrouwennaam.

16 Trincken Passers (Roermond)
Het derde slachtoffer dat op 20 november wordt terechtgesteld is Trincken Passers. Zij is de vrouw van Arnt Passart(s) alias Pullen. Hij komt uit een welgestelde familie, waardoor hij en zijn vrouw meer sporen in de archieven hebben nagelaten dan andere heksen. Arnts grootvader Willem Passart/Pullen Goswinszoon bezat huizen Achter Kloosterwand en bij de hoek Schuitenberg/Bakkerstraat, raamsteden in de Ramen (stellages waarop lakense doeken werden geschoren in het gebied tussen de Schuitenberg en de huidige Mariagardestraat) en moestuinen en bouwland buiten de stad. Arnts ouders waren eigenaar geworden van twee grote huizen naast elkaar op de hoek van de Koolstraat en de huidige Luifelstraat. Van dit familiebezit heeft Arnt een kwart geërfd: onder meer land aan de Nielerhei en buiten de Zwartbroekpoort, huizen op de Schuitenberg en in de Beggardenstraat en één of meer raamsteden in de Ramen. Tijdens zijn huwelijk met Trincken heeft hij zijn grondbezit buiten de Zwartbroekpoort en in de Ramen nog verder uitgebreid. Ook heeft hij inkomsten uit jaarrentes verworven. Verder is hij meester van de chique Sint-Jacobsbroederschap.
Arnt en Trincken maken in 1603 hun testament op. Trincken is op dat moment ziek en houdt er rekening mee dat ze niet meer lang zal leven. Mogelijk is hun bezit dan inmiddels wat geslonken. Het testament maakt melding van het land buiten de stad en van twee raamsteden, maar huizen worden niet genoemd. Ook niet hun woning aan Onze-Lieve-Vrouweoord (op de hoek Christoffelstraat/Bakkerstraat). Dat is een ruime woning, want eind 1610 wordt er een legerkapitein bij hen ingekwartierd. Arnt, die al in 1548 als meerderjarige vermeld is, moet in 1613 rond de negentig zijn geweest. De oudste vermelding van Trincken dateert van 1558. Zij is bij haar terechtstelling dus minimaal rond de tachtig. Arnt overlijdt ergens tussen februari 1613 en november 1617.
Het echtpaar heeft een zoon Arnt en een dochter Elisabeth, die vernoemd zijn naar hun grootouders van vaderskant.

17 Greet ingen Waterschey van Melick (Roermond)
Op 23 november 1613 wordt Greet ingen Waterschey van Melick verbrand. Zij zal afkomstig zijn van het gehucht Waterschei bij Melick.

18 Peedtgen Holtsnijders van Swalmen (Roermond) idem 22
Op dezelfde dag wordt Peedtgen Holtsnijders van Swalmen terechtgesteld. Misschien gebeurt dat niet in Roermond maar in Swalmen en is zij dezelfde als Peetgen op Ray (nr. 74).

19 Naele van Kercken-Mussen (Roermond)
Ook op 27 november worden er twee heksen verbrand. Een van hen is Naele Mussen (of in die Musch), gehuwd met Jan van Kercken. Het echtpaar woont aan de Nielerpoort (op het huidige Stationsplein). In zekere zin is zij het tweede slachtoffer van de heksenvervolgingen in 1613-1614 (na Mericken Brunen uit Straelen, nr. 44). De beschuldigingen tegen haar dateren namelijk al van voorjaar 1613.
Op 19 april klaagt Jan van Kercken in een civiel proces zijn buurvrouw Trijn Budels aan. Deze heeft zijn vrouw tijdens een burenruzie indirect uitgemaakt voor heks door te zeggen: ‘Wil je weten wat jij er voor één bent? De duivel heeft het chrisma van je voorhoofd gehaald en er een pad voor in de plaats gezet!’ (Volgens het volksgeloof tekent de duivel de pootafdruk van een pad op het voorhoofd van heksen bij wijze van zalving.) Jan eist dat Trijn dit terugneemt en een lijfstraf krijgt. Uit getuigenverklaringen blijkt dat Dries van Hinsberch een verhaal heeft rondverteld uit de tijd dat Naele met haar vorige man in Heinsberg woonde. Haar man zou toen eens in een kroeg gevochten hebben met zijn knecht, die niet deugde. De knecht had zijn meester bij de hals gehad, hem met een bijl gedreigd en hem toegevoegd: ‘Als ik zo hard tegen u zou zijn als u tegen mij bent, zou ik u nu doodslaan, maar dat wil ik niet. Ik mag u wel. Maar uw vrouw mag ik niet. De duivel heeft haar een paddenpoot op het voorhoofd gezet.’ Dries verklaart zelf tegenover de schepenen dat de knecht ’s ochtends eens was verschenen met krassen in zijn gezicht en dat Naele toen had gezegd: ‘Waar ben je toch weer geweest? Het lijkt wel of de duivel met je gevochten heeft!’ De knecht had geantwoord: ‘Jij hoer, dat moet de duivel je verteld hebben, of je moet kunnen toveren!’ Het procesdossier bevat geen stukken van een latere datum dan 14 oktober. Rond die tijd komen de strafprocessen tegen heksen op gang. Het lijkt erop dat de verklaring van Dries van Hinsberch aanleiding is om Naele te vervolgen.
Naele is eerder getrouwd geweest met Gerard van Dorsten. Zij woonden in 1576 en 1580 in Roermond. Gerard leefde nog in 1592, maar van 1596 tot 1606 wordt Naele vermeld als zijn weduwe; ze had van hem een zoon en drie dochters, die in 1606 alle drie al getrouwd waren. In 1596 had ze een schuld wegens geleverd bier; waarschijnlijk had ze toen een tapperij. In 1606 heeft ze die schuld afgelost door de verkoop van een moestuin naast het huis aan de Schuitenberg dat ze in 1580 met haar man gekocht had.
Mogelijk is ze daarna met de weduwnaar Seger van Neer getrouwd en naar Heinsberg vertrokken. Samen met hem heeft ze het al genoemde huis aan de Nielerpoort gekocht. Haar laatste echtgenoot Jan van Kercken wordt in augustus 1613 peter van Segers kleinkind.
Op de dag van Naeles arrestatie is Jan uit werken. Als hij terugkomt, is zijn vrouw gevangengenomen, het huis verzegeld en de helft van hun gezamenlijk bezit verbeurdverklaard. Na haar terechtstelling eind november 1613 moet hij vele maanden wachten op duidelijkheid rond zijn bezittingen. In februari 1615 vraagt hij het Hof van Gelder om inzage in de inventaris, zodat die verdeeld kan worden, en om toegang tot het huis, waarvan hij de geconfisqueerde helft wil kopen. Het Hof willigt het verzoek in. Toch komt het niet zover dat Jan Naeles helft van het huis koopt. Later in 1615 wordt het hele huis door de scholtis verkocht.

20 Stijncken van Ass (Roermond) idem 21
De tweede heks die op 27 november verbrand wordt, is Stijncken van Ass.

21 Stijn van Kessel (Roermond) idem 20
Op de lijsten A en B staan verschillende namen zonder datum van terechtstelling. Bij vier daarvan zijn geen aanvullende gegevens bekend. Aannemelijk is dat deze vier vrouwen in of rond november 1613 op de brandstapel beland zijn, omdat de lijsten grofweg chronologisch opgezet zijn.
De eerste hiervan is Stijn van Kessel.

22 Gredtgen Holtsagers (Roermond) idem 18
De tweede is Gredtgen Holtsagers.

23 Trijn Vuylmans (Roermond)
De derde is Trijn Vuylmans. Haar naam is misschien een (over)schrijffout voor Buylmans.

24 Trijnken van Momffort (Roermond) idem 34
En de laatste van deze vier is Trijnken van Momffort.
Mogelijk is zij dezelfde als Trijnken van Linne, die eerder getrouwd is geweest met de vleeshouwer Jacob Cremer van Montfort. Hij was sinds 1583 burger van Roermond. Zij wordt vermeld vanaf 1589. Ze hebben minstens zeven kinderen. Drie daarvan zijn jong overleden. Ze hebben een huis gebouwd aan de Dries (de huidige Voogdijstraat) en dit in 1602 weer verkocht. Pogingen in 1594 en 1602 om een huis op de Bergstraat te kopen, zijn mislukt. In 1600 hebben ze opnieuw een onbebouwd perceel gekocht, op de hoek van de Markt en de Varkensmarkt. Daar hebben ze het huis De Moriaen gebouwd. Niet lang daarna is Jacob overleden. Trijnken en haar inmiddels volwassen kinderen Jacob junior, Geertgen, Derick en Enken hebben dit huis eerst beleend en uiteindelijk in 1606 verkocht. Trijnken was toen inmiddels hertrouwd met Thijs van Laer.

bijschrift:
Trijnken van Montfort was al enkele jaren actief als vroedvrouw toen ze in 1607 van het Roermondse stadsbestuur een voorlopige officiële aanstelling kreeg. Haar voorgangster Lisken de wijsmoeder was toen blind en te oud voor het werk geworden. Na Liskens dood kreeg Trijnken in 1609 een vaste benoeming en moest ze de vroedvrouweneed afleggen. Onder een vermelding van de nieuwe graanprijzen is te lezen: ‘Op het supplicerent aenhalden van Catharina van Montfort wurdt die selve inde plaetse van Lisken de wysemoeder zar aengenomen ende sal ter Ierster gelegentheit den behoirlicken Eidt doen.’
GAR; foto: Johan Vermeij.


Of de vermoedelijk in november 1613 verbrande Trijnken van Momffort dezelfde is als deze Trinken van Linne, staat niet vast. Wel is zeker dat Trijnken van Momffort door het stadsbestuur is aangesteld als vroedvrouw; eerst tijdelijk in 1607, daarna voor vast in 1609. Na haar dood wordt een nieuwe vroedvrouw aangesteld, waarbij het stadsbestuur laat aantekenen dat deze eerst bij de pastoor over haar geloof moet worden ‘geëxamineerd’.
Vroedvrouwen worden op grond van de Malleus Maleficarum gewantrouwd als mogelijke heksen. Volgens de schrijvers doden duivels ongeboren en pasgeboren kinderen door de tussenkomst van vrouwen, nooit door de tussenkomst van mannen. Vrouwen veroorzaken abortussen en doden pasgeboren baby’s, bijvoorbeeld doordat ze naalden door de nog open fontanellen in hun schedels steken. Van de lichaamsdelen maken ze een zalf waarmee ze bezemstelen insmeren om daarmee door de lucht te vliegen. Sommige vroedvrouw-heksen hebben de gewoonte kinderen op te eten. Anderen doden een pasgeboren kind niet, maar brengen het naar een andere kamer, zogenaamd om het te warmen, en tillen het dan op met de hand om het zo aan de duivel wijden.
Sinds 1592 gelden in het bisdom Roermond nieuwe voorschriften voor vroedvrouwen. Die voorschriften ademen duidelijk de angst voor hekserij. Vroedvrouwen mogen de nooddoop verrichten als een baby’tje dreigt te sterven, maar alleen dan. Wel wordt hen een vertrouwelijke en bemiddelende rol toebedeeld. Ze moeten de kraamvrouwen vermanen dat die voor hun bevalling te biecht gaan. Ze moeten erop aansturen dat het kind binnen drie dagen gedoopt wordt. Is dat na acht dagen nog steeds niet gebeurd, dan moeten ze het kind zelf naar een pastoor brengen. Ook de bastaardkinderen moeten ze zelf ten doop brengen. Minstens eens in de week moeten ze aan de pastoor rapporteren welke kinderen er geboren zijn en ondanks hun inspanningen nog steeds ongedoopt zijn. En tot slot: ze moeten zweren dat ze bij hun werk geen toverij of wichelarij zullen gebruiken.

25 Leonard Esschers van Ophoven (Roermond)
Op 2 december worden er opnieuw vier heksen verbrand. Een van hen is een man, Leonard Esschers van Ophoven. Hij is getrouwd met Catharina Segers. In 1608 hebben ze een huis gekocht en in 1611 bovendien een stukje land, waarna het huis weer is verkocht. Leonard is een broer van Trijnken Pijpers-Essers (nr. 14), die twaalf dagen eerder is terechtgesteld. Hij heeft in januari 1610 mede namens de kinderen van zijn broers en zusters erfrenten (hypotheken) verstrekt aan twee particulieren. Na Leonards dood laat Trijnkens schoonzoon Henrick Clousen weten dat een van deze erfrenten is afgelost. Hij zal het geld van de aflossing gebruiken voor de verzorging van Barbara Essers, de zwakzinnige zuster van Leonard en Trijnken.

26-27 Trincken Puijs van St. Jans Cluijss en haar dochter Merrijken van Monffert (Roermond)
Tegelijk met Leonard Esschers worden een moeder en haar dochter verbrand: Trincken Puijs van St. Jans Cluijss en Merrijken van Monffert. Moeder Trincken is afkomstig uit Sint-Jansklous, het huidige dorp Haaren tussen Karken en Waldfeucht (D). Dochter Merrijken is getrouwd met Lambertus van Montfort. Behalve haar man laat ze een zoontje van elf achter, Henricus.
Al eerder zijn een moeder en haar dochter gearresteerd, Eva en Grijetgen Wennemekers (nrs. 1-2). Hierna zal dit nog een aantal keren gebeuren: Alith Ruyters en haar dochter (nrs. 36-37), Gritgen Vretgens met haar dochter Beel en haar kleindochter Jennicken (nrs. 39-40-41), Jen Haspels en haar dochter Hill (nrs. 55-56), de vrouw en de dochter van Quiss van Asenraedt (nrs. 62-63), en Trein Loeffen en haar dochter Entgen (nrs. 65-66). Al deze moeders en dochters vormen met elkaar ruim twintig procent van het totale aantal slachtoffers van de vervolgingen van 1613-1614 in Roermond en omstreken. Dat is een voorbeeld van de door de dominicaanse inquisiteurs gepropageerde vrouwenhaat die sinds de vijftiende eeuw kenmerkend is voor de ‘moderne’ heksenwaan. Volgens de Malleus Maleficarum wijden heksenmoeders hun pasgeboren kinderen soms aan de duivel met het ritueel dat ook vroedvrouwen toepassen. Bovendien helpen moeders en dochters elkaar soms over en weer bij hun bevallingen. En verder komen uit de gemeenschap van de duivel met heksen kinderen voort die sterker dan anderen geneigd zijn tot hekserij. Moeders die van hekserij beschuldigd worden, staan dus per definitie onder verdenking dat ze hun kinderen, en dan vooral hun dochters, in hun duivelse geheimen hebben ingewijd.

28 Trijn Gulickers van Herkenbosch (Roermond)
Als vierde wordt op 2 december Trijn Gulickers van Herkenbosch verbrand.

29 Trijncken Kan van Melick (Roermond)
Op 5 december is Trijncken Kan van Melick aan de beurt,

30 Ien Linssen Aben van Swalmen (Roermond)
evenals Ien Linssen Aben van Swalmen.

31 Neel, de vrouw van Corst van Oil (Roermond)
Op een onbekende datum wordt Neel, de vrouw van Corst Hermans van Oil, verbrand. Ze staat in lijst B van de provisor van de Kapel in ’t Zand tussen de vier personen die op 2 december, en de twee die op 12 december 1613 worden terechtgesteld. Waarschijnlijk vindt Neels executie dus ergens tussen die twee data plaats.
Neels man is in 1592 Roermonds burger geworden. Ze hebben sinds 1599 samen zeven kinderen gekregen. Eén zoontje, Pieter, is jong overleden, zijn broertje Herman waarschijnlijk ook. Het oudste kind is dertien, het jongste nog geen jaar.
In de jaren 1606-1608 heeft Corst twee processen moeten voeren over de erfenis van Mercken Heynen, een familielid van zijn moeder Lisken van Swalmen. Hij en zijn volle broer Peter komen hierbij in conflict met hun halfzuster Marieke van Swalmen en haar man Lem Cillen. Enkele weken na Neels dood botst Corst opnieuw met hen. Zij verkopen op 20 december 1613 hun deel van een huis in de Brugstraat. Corst steekt daar een stokje voor. Hij maakt gebruik van zijn recht om het perceel als bloedverwant te naasten, waarna hij het zelf verkoopt.
Corst moet als weduwnaar waarschijnlijk vijf jonge kinderen opvoeden. Rond 1618 hertrouwt hij met een zekere Catharina. Met haar krijgt hij nog drie kinderen.

32 Meester Hans Lodewich (Roermond)
Op 17 december vragen de bewoners van Buiten de Brug (de Voorstad Sint-Jacob) aan het Hoofdgerecht toestemming om een zekere Dirk van Oestrych uit Erkelenz in gewijde grond te mogen begraven. Hij heeft zelfmoord gepleegd en zou dus normaliter geen graf op een kerkhof mogen krijgen, maar volgens de buurtbewoners is hij krankzinnig geworden doordat meester Hans Lodewich, die onlangs op de brandstapel geëxecuteerd is, hem twaalf of dertien dagen geleden een drank heeft toegediend. Het Hoofdgerecht geeft toestemming om de dode in het geheim ’s avonds te begraven in het gasthuis op de Schuitenberg, waar hij kennelijk is overleden.
Uit dit verhaal blijkt dat meester Hans Lodewich ergens tussen 5 en 16 december berecht is en dat hij is opgetreden als genezer. Hij wordt aangeduid als meester, dus hij is geen academisch gevormd arts (dan zou hij doctor medicinae genoemd zijn). Maar hij is ook niet als chirurgijn bekend, terwijl er in die tijd wel twee andere chirurgijnbarbiers in Roermond actief zijn. Mogelijk houdt hij zich eerder bezig met volksgeneeskunde. In die richting wijst ook een fragment dat uit zijn verhoor is overgeleverd. Daarin verklaart hij dat waarzeggers heksen zijn en dat ze hun kunsten leren van duivelinnen. Hij noemt daarbij de namen van drie mensen die kunnen ‘helpen’ en ‘raad geven’. In 1612 heeft bisschop A Castro bepaald dat zijn dekens moeten optreden tegen personen die zegeningen gebruiken om ziektes te genezen. Hij heeft daarmee gehoor gegeven aan de oproep van de aartshertogen uit 1606 om vanaf de kansel te waarschuwen tegen allerlei vormen van goddeloos gedrag zoals toverij, pseudowetenschappelijkheid en waarzeggerij. Een van de drie personen die meester Hans noemt als helper of raadgever, is een genezer van zieke dieren. Hij moet van de bisschop zijn boekje met ‘zegeningen van water’ inleveren, in het openbaar boete doen en zijn praktijken staken.
Overigens wordt meester Hans tijdens zijn verhoor gevraagd of hij een bepaald manspersoon uit het land van Straelen kent die kan waarzeggen. Mogelijk gaat het hier om Peter Paes (nr. 35), die enkele dagen later in Straelen zal worden gearresteerd.
Meester Hans wordt beschreven als ‘een Hoogduitse meester’. Hij is dus uit Midden- of Zuid-Duitsland afkomstig; zijn naam – Hans in plaats van J(oh)an(nes), Lodewich in plaats van Lodewijk – duidt daar ook op. Hij is eerder getrouwd geweest met een Joanna, bij wie hij in 1603 een zoon heeft gekregen. Daarna moet hij zijn hertrouwd met een Wilmken; met haar heeft hij in 1612 een huis gekocht aan de Nielerpoort. Dit huis wordt na zijn veroordeling geconfisqueerd en door de scholtis verkocht. Eind juli 1616 wordt het overgedragen aan de nieuwe eigenaar, meester Hans Jonckbloet van Bonn, scherprechter (beul) van het Overkwartier. Daarbij wordt aangetekend dat het huis al eerder verkocht is, maar dat de formele overdracht nog niet heeft plaatsgevonden. De feitelijke overdracht kennelijk wel, want Hans Jonckbloet is tien maanden daarvoor al eens vermeld als eigenaar.

De beul als buurman
Door de koop van dit huis komt scherprechter Hans Jonckbloet te wonen aan het pleintje voor de Nielerpoort. Hij is in de buurt niet onbekend, want van mei 1612 tot februari 1614 heeft hij hier net om de hoek al eens een huis gehad, aan de Krevelsgraaf. Maar inmiddels is er veel veranderd. Vóór de heksenprocessen woonden hier Hans Lodewich (nr. 32), diens buurvrouw Trincken Melers (nr. 6) en Naele Mussen (nr. 19). In de straten die uitkomen op het pleintje woonden onder meer Naelcken Coenckens (nr. 58, in de Veldstraat), Hendrick Bijns (nr. 12, in de Hamstraat) en tot een paar jaar terug ook Trincken Tysens (nr. 34, Achter Mariagarde, in de huidige Mariagardestraat). Zij zijn allemaal als heks verbrand. De scherprechter zoekt wel erg nadrukkelijk de nabijheid van nabestaanden en bekenden van degenen die hij eigenhandig heeft gefolterd en ter dood heeft gebracht.
Waarschijnlijk woont Hans Jonckbloet begin 1615 al in het huis van meester Hans Lodewich, want op vastenavond (3 maart) 1615 bezoekt hij de kroeg waar de bewoners van de Nielerpoortsput zitten te drinken. Hij gaat zitten en vraagt hardop of er niemand is die hem bier brengt. Hij krijgt zijn bier, drinkt het op en vraagt weer hardop of er geen bier is. Een van de aanwezigen, Willem Bollerts, antwoordt hem: ‘Meester Hans, de mensen drinken niet graag met u en u bent dronken’. Daarop slaat de scherprechter hem met de bierkan in het gezicht en verwondt hem deerlijk. Hij gaat de straat op, trekt zijn mes en daagt Willem scheldend uit tot een gevecht. Willems vrouw, Trijnken Schepers, dreigt vervolgens de scherprechter aan te klagen bij de scholtis. Daarop maakt hij haar uit voor heks, roept dat hij dat wel wil bewijzen, dat hij haar eigenhandig zal verbranden en meer van dat fraais. Hij zegt dat hij ‘de kramp’ van de scholtis heeft en noemt hem een bedelaar van wie hij nog vier- of vijfhonderd gulden tegoed heeft. (Dat kan kloppen, want de scholtis is nog volop bezig de geconfisqueerde goederen van de terechtgestelde heksen te verkopen en kan de scherprechter pas betalen als hij zelf zijn geld heeft.) Ten slotte gaat hij te paard, gewapend met zijn beulszwaard en twee pistolen, op zoek naar Willem. Hij dreigt dat hij hem die avond nog het leven zal nemen, maar zover komt het niet. Het is overigens niet de eerste keer dat meester Hans met een slok op gewelddadig wordt; hij heeft tijdens een kroegruzie al eens iemand doodgestoken.
Maar laten we terugkeren naar de gebeurtenissen in december 1613.

33 Jen Bessemeker van Neer (Roermond)
Op 12 december wordt Jen Bessemeker van Neer verbrand. Mogelijk is zij de Johanna van Neer die in 1593 vermeld wordt als doopgetuige.

34 Trincken Schans-Tysens (Roermond) idem 24
Het tweede slachtoffer die dag is Trincken Tysens. In 1595 heeft zij met haar man Gerith Henricx een huisje met tuin gekocht Achter Mariagarde. Ze hebben dit drie dagen later beleend bij het gasthuis. Later, in 1610 – toen Trincken inmiddels hertrouwd was met Hans Schans – kon ze de rente voor deze lening niet meer opbrengen en heeft ze het huisje moeten verkopen.

35 Peter Paes (Straelen)
Nadat er in de stad Roermond al meer dan dertig heksen op de brandstapel zijn beland, steekt de heksenwaan ook op een andere plek in het Overkwartier de kop op, namelijk in het stadje Straelen. Daar wordt op 15 december Peter Paes gearresteerd. Mogelijk is hij de waarzegger en genezer uit Straelen die de ondervragers van meester Hans Lodewich (nr. 32) op het oog hadden.
Peter wordt veertien dagen later onder tortuur verhoord en beschuldigt dan Jennicken Potten (nr. 43), Grieth Ploenis (nr. 45), en Alheidt en Merie Werners (nrs. 46-47): hij bekent dat hij bij hun ‘dans’ aanwezig is geweest. Tijdens de zogenaamde recollectie (zie Escalatie door nieuwe rechtspraktijken hierboven) op de volgende dag, 30 december, en vlak voor zijn terechtstelling, op 4 januari, bevestigt Peter zijn verklaringen over Alheidt en Merie Werners, maar trekt de beschuldigingen tegen Jennicken Potten en Grieth Ploenis in.
De datum van 4 januari is inderdaad het einde van zijn gevangenschap. Net als bij de andere slachtoffers van de Straelense heksenprocessen uit 1614 is bijna alleen bekend hoe lang hij gevangen heeft gezeten. Dat is te lezen in de bewaard gebleven rekening van de gerechtsboden. In die rekening is niet bij elke gevangene apart aangegeven hoe hun proces is afgelopen, maar wel wordt in het algemeen gezegd dat het kosten betreft voor de gevangenschap van personen die wegens toverij terechtgesteld zijn. Ook is de rekening van een wijnhandelaar bewaard gebleven waaruit blijkt dat de schepenen voor hun maaltijden na de terechtstellingen van ‘gevangenen of tovenaressen’ steeds twee vierdel wijn bestelden; dit gebeurde op 4, 11 en 18 januari en 15 februari 1614. Het is daarom meer dan waarschijnlijk dat Peter Paes op die 4e januari 1614 is terechtgesteld.

36-37 Alith Leemkuyl-Ruyters en haar dochter (Roermond)
Enkele dagen voor Kerstmis 1613 voegt Alith Ruyters, die in de Sint-Jansstraat woont, zich bij een groepje vrouwen dat op de Swalmerstraat staat te praten. Het gesprek gaat over de heksen. Een van de vrouwen, Tryn van Vierssen, zegt: ‘Hier in de Sint-Jansstraat woont er ook één’. Alith reageert furieus: ‘Waarom zeg je dat tegen mij?’ Tryn zal later verklaren dat ze haar opmerking helemaal niet persoonlijk heeft bedoeld. Ze vertelt Alith dat ze dit net heeft gehoord van Gebel, de vrouw van kleermaker Herman Cremers in de Sint-Jansstraat. Alith stormt daar naar binnen en spreekt Gebel aan: ‘Wat zegt Tryn van Vierssen me daar: “In onze straat is er ook één”? Ik heb haar geantwoord: “Waarom moet je dat speciaal tegen mij zeggen?” Als hier een heks is, moeten ze haar maar komen halen!’ Alith voelt zich duidelijk aangesproken; vermoedelijk gaan er praatjes over haar rond dat ze een heks is.
Mogelijk vindt men haar reactie verdacht, want ze wordt gearresteerd. Tijdens verhoren zonder foltering op 20, 21 en 22 december legt ze verklaringen af. Ze beschuldigt daarbij onder meer Tryn van Vierssen (nr. 59), Roeloff de kleermaker (nr. 38) en haar eigen dochter als medeheksen, en vermoedelijk ook Naelcken Coenckens, die Aliths stiefdochter zou hebben betoverd (zie hierna). De ‘bruiloft’ van haar dochter (= het trouw zweren aan en seks hebben met een duivel) zou drie jaar geleden rond 1 oktober hebben plaatsgehad aan de andere kant van de Maas in de Ticheloven. De beschuldiging tegen Roeloff de kleermaker trekt ze weer in. Aliths dochter wordt ook gearresteerd. Alith verzoekt het meisje bij haar te brengen. Ze wil haar overreden om direct te ‘bekennen’, zodat ze niet gefolterd hoeft te worden. Vlak voor haar dood trekt Alith ook de beschuldiging tegen haar dochter weer in, waarna deze wordt vrijgelaten. Maar zelf kan ze de brandstapel niet meer ontlopen; ze wordt op 23 december terechtgesteld wegens toverij.
Alith is getrouwd met Peter Leemkuyl alias Peter ahm Trepgen uit Düren (D), weduwnaar van Anna Frijnen. Daarvoor is ze getrouwd geweest met een Van Glabbeck. Behalve de genoemde dochter heeft ze twee zonen uit dit eerdere huwelijk. Peter heeft twee dochters. In 1606 hebben Alith en Peter het huis in de Sint-Jansstraat gekocht, dat in 1624 door de broers Van Glabbeck en de zusjes Leemkuyl zal worden verkocht. Eind 1606 is onder de toren van de kathedraal een vondeling aangetroffen, die Mauritius is genoemd en door de stad en het armenbestuur bij Alith en Peter als pleegkind is ondergebracht. Peter werkt als huisdienaar voor de stad. Hij wordt in deze periode beroepshalve ingezet als bewaker van gearresteerde heksen (zie Syken Daggen, nr. 8). Het gezin leeft zeer bescheiden, maar is ook weer niet straatarm. De inventaris die bij Aliths arrestatie opgemaakt wordt, vermeldt een zekere variatie aan huisraad, wat meubels, beddengoed en een voorraad voedsel: twee zijden spek, kolen, wortelen (‘mouren’) en rogge. Ze houden een koe die onlangs gekalfd heeft. Vanuit hun huis in de Sint-Jansstraat was de stadsweide vlakbij.
Ruim een jaar na Aliths terechtstelling, in januari 1615, dient Peter een verzoekschrift in bij het Hof van Gelder. Hij beschrijft dat hij een dochter van 26 heeft die betoverd is door Naelcken Coenckens (nr. 58). Daardoor is ze een zinneloos en razend mens geworden. Hij moet haar met alles helpen en is inmiddels zelf een oud, stijf man van zeer geringe middelen. Hij vraagt het Hof om teruggave van de bezittingen die de scholtis bij de arrestatie van Alith in beslag heeft genomen. Het Hof willigt zijn verzoek in.
De processen moeten diepe sporen in dit gezin hebben nagelaten. De vader als bewaker betrokken bij de harde behandeling van tientallen verdachten, de zwakzinnige dochter het slachtoffer van betovering door een van deze verdachten, de moeder zelf schuldig bevonden en terechtgesteld, een tweede dochter door haar eigen moeder beschuldigd – en daarmee mogelijk voor de rest van haar leven besmet. Je vraagt je af wat dat alles heeft betekend voor het gevoelsleven van nabestaanden zoals de vader en de weer vrijgelaten dochter.

38 Roeloff Conincx van Millich, de kleermaker (Roermond)
Enkele dagen voor Kerstmis 1613 wordt de kleermaker Roeloff Conincx gearresteerd op grond van een ‘bekentenis’ van Alith Ruyters (nr. 36). Behalve door haar is hij echter door niemand anders beschuldigd en bovendien heeft hij een juridisch conflict met haar gehad. Daarom vragen de schepenen Alith nadrukkelijk of ze hem niet uit haat en nijd beschuldigt. Ze geeft toe dat dat inderdaad zo is en trekt haar beschuldiging in. Daarop wordt Roeloff in vrijheid gesteld.
Roeloff is afkomstig uit Millich (D). Hij is Roermonds burger sinds 1593. Met zijn vrouw Marriken Simons van Maasniel heeft hij in 1601 een huis gekocht in de Steeg (de huidige Steegstraat). Roeloff zal ergens tussen 1626 en 1637 overlijden.

Dalenbroek
Op 30 december 1613 schrijft de scholtis van de heerlijkheid Dalenbroek aan het Roermondse stadsbestuur dat volgens gerucht bepaalde inwoners van Dalenbroek door heksen in Roermond van medeplichtigheid beschuldigd zijn. Hij ontvangt graag een lijst met namen van verdachten, zodat hij deze gerechtelijk kan vervolgen. Het zal niet het laatste contact tussen Dalenbroek en Roermond over de heksenprocessen zijn.
Dalenbroek bestaat uit het gelijknamige kasteel bij Herkenbosch, Maasniel (met Leeuwen en Asenray) en Herten (met Ool en Merum). Het is een betwist gebied tussen het hertogdom Gulik en het Overkwartier; de heer van Dalenbroek stelt zich, net als de meeste tijdgenoten, op het standpunt dat de heerlijkheid Guliks is.

39-40-41 Gritgen Vretgens, haar dochter Beel Vretgens en haar kleindochter Jennicken (Straelen)
Op 2 januari 1614 worden in Straelen Gritgen Vretgens, haar dochter Beel Vretgens en Beels dochter Jennicken gevangengenomen. Het meisje wordt na drie dagen gevangenschap weer vrijgelaten. Haar moeder Beel beschuldigt op 7 januari tijdens een verhoor de twee dochters Werners, genaamd Alheidt en Merie (nrs. 46-47). Aan het eind van haar proces volhardt ze bij die verklaring. De gevangenschap van moeder en dochter Vretgens eindigt op 8 januari, waarschijnlijk de dag van hun terechtstelling (hoewel de schepenen pas op 11 januari wijn voor een terechtstellingsmaaltijd laten komen).

42 Merriken Celissen (Roermond)
Van Merriken Celissen is alleen een verhoorfragment van 6 januari 1614 bekend. Daarin beschuldigt ze Tryn van Vierssen (nr. 59) als medeplichtige en bekent ze dat ze ‘ten dans geweest’ is op de laatste quatertemper. Ze blijkt ook de dag daarvoor al verhoord te zijn. Het fragment eindigt met de verklaring dat ze wil leven of sterven op alles wat ze bekend heeft. Dat is de formule waarmee iemand zijn eerder gedane bekentenissen bekrachtigt kort voor zijn terechtstelling. Naar alle waarschijnlijkheid is Merriken dus schuldig bevonden en tot wurging en verbranding veroordeeld.
Vanuit 6 januari 1614 gezien moet de laatste quatertemper donderdag 23 december 1613 zijn geweest. Quatertemperdagen zijn dagen van bezinning, vasten en gebed. Ze vallen op woensdagen, vrijdagen en zaterdagen in elk van de vier seizoenen. Maar volgens het volksgeloof is de nacht van quatertemperdonderdag in december bij uitstek het moment waarop heksensabbats plaatsvinden. Het woord donderdag betekent oorspronkelijk donarsdag, de dag van de Germaanse god Donar. In de Romaanse talen is het dag van de Romeinse god Jupiter (Frans jeudi, Italiaans giovedi, Spaans jueves). Deze dag werd vroeger gezien als de heidense tegenhanger van de christelijke zondag.

43 Jennicken Potten alias Neelen (Straelen)
Jennicken Potten alias Neelen, die op 29 december in Straelen door Peter Paes (nr. 35) beschuldigd is, wordt gearresteerd op 7 (of 5?) januari.
Net als bij een aantal andere Straelense verdachten wordt haar gevangenschap vermeld in twee versies van een rekening van de gerechtsboden. De oudere versie vermeldt 7 januari als datum van Jennickens arrestatie. In de jongere versie is de arrestatiedatum van een aantal heksen achteraf doorgehaald en vervangen door een vroegere datum, zodat het aantal detentiedagen en dus de kosten van de gerechtsboden hoger uitvallen. Zo is ook de arrestatiedatum van Jennicken Neelen vervroegd naar 5 januari.
Jennicken wordt verhoord op 7 en 9 januari en bekent dan dat ze tijdens een heksensabbat in een koetswagen gezeten heeft met brede zilveren kettingen om, en dat Alheidt en Merie Werners (nrs. 46-47) bij haar in die wagen zaten. Op 18 januari eindigt haar gevangenschap en laten de schepenen weer twee vierdel wijn aanrukken voor een terechtstellingsmaaltijd. Jennicken is op die dag vrijwel zeker het slachtoffer.

44 Mericken Brunen (Straelen)
Hoewel Mericken Brunen pas op 8 januari 1614 wordt gearresteerd, dateert de verdenking tegen haar al van 1612. In dat jaar heeft ze in Straelen terechtgestaan voor een valse eed. Tijdens dat proces is ze verhoord omdat ze een kind betoverd zou hebben. Ze werd toen al algemeen als heks beschouwd; men wist bovendien dat verschillende van haar voorouders bestraft waren wegens hekserij. Mericken ontkende schuldig te zijn en zei dat ze bereid was om haar onschuld te bewijzen onder tortuur. De drost (openbare aanklager), die de verdenking te mager vond voor zo’n zware verhoormethode, voelde meer voor de waterproef omdat die minder belastend was voor de verdachte, maar liet de beslissing aan de schepenen. De schepenen vroegen vervolgens het Hof van Gelder om advies en kregen te horen dat er in Merickens geval geen aanleiding was voor verhoor onder tortuur en dat de waterproef sowieso verboden was.
Maar nu, bijna twee jaar later, is ze opnieuw verdacht. Twee dagen na haar arrestatie wordt ze verhoord, waarbij ook zij de gezusters Werners (nrs. 46-47) als medeplichtige aanwijst. Twee jaar eerder heeft ze, strijdbaar, zelf gevraagd om de tortuur teneinde haar onschuld te bewijzen, maar nu ze de tortuur werkelijk aan den lijve ondervindt, bezwijkt ze en bekent ze schuld. Ze verlaat de gevangenis op 18 januari om naar de gerichtsplaats te worden gebracht.

Confiscaties
Op 9 januari of kort daarvoor dient de Roermondse scholtis Christoffel Braetz opnieuw een verzoek in bij het Hof van Gelder. Hij schrijft dat hij inmiddels ongeveer ‘bij de veertig’ personen wegens toverij heeft laten executeren of gevangennemen. Wij hebben er hiervoor 44 genoemd, van wie zes uit Straelen (dus buiten Braetz‘ rechtsgebied) en van wie twee vrijgelatenen. Zo blijven er 36 personen over. Mogelijk zijn de vrouw van Joris Peterssen van Asenraad en Grietgen Ceelskens (nrs. 48 en 49) dan al gearresteerd, waarmee het aantal namen weer op 38 komt. Dat betekent dat we de meeste, zo niet alle namen kennen van degenen die tussen begin oktober 1613 en begin januari 1614 in Roermond vervolgd zijn.
Braetz moet de bezittingen van de veroordeelde heksen verbeurd verklaren en verkopen, waarna hij zelf een deel van de opbrengst mag behouden bij wijze van salaris, zoals gebruikelijk. Hij heeft de bezittingen waar het om gaat laten inventariseren; in veel gevallen gaat het om inboedels die ‘heel klein en gering’ zijn. Maar welk gedeelte hiervan moet hij nu verbeurd verklaren? In hoeverre moet hij rekening houden met de rechten van de achterblijvende echtgenoten en kinderen? Hij wil graag richtlijnen hiervoor.
Het Hof stuurt het verzoek door aan het Hoofdgerecht van Roermond voor advies. Op 8 februari heeft het Hoofdgerecht zijn advies gereed. De heren pleiten voor een milde benadering, waarbij bijna niets verbeurd kan worden verklaard. Het recht op vruchtgebruik door de eventuele weduwnaar of weduwe en het erfrecht van de eventuele kinderen moeten volgens hen worden gerespecteerd. De stad is immers niet in staat om op te draaien voor het onderhoud van verarmde halfwezen. En bovendien moet volgens Binsfeld (zie Escalatie door volkswoede hierboven) worden voorkomen dat de dochters van heksen uit verbittering zelf neiging tot hekserij gaan vertonen.
Het Hof van Gelder is niet gelukkig met dit advies en beslist in juli 1614 anders. Een achterblijvende partner heeft geen recht op vruchtgebruik en het erfrecht van eventuele kinderen wordt alleen gerespecteerd als de veroordeelde weduwe of weduwnaar is, en als haar of zijn kinderen recht hebben op goederen van de vooroverleden partner. Ook wordt een uitzondering gemaakt voor bezittingen die een achterblijvende partner door eigen arbeid heeft verkregen; hij kan een verzoekschrift indienen om die buiten de te confisqueren goederen te houden.

45 Grieth Ploenis (Straelen)
Op 10 (of 6?) januari wordt in Straelen opnieuw een vrouw gearresteerd die door Peter Paes (nr. 35) als medeheks is aangewezen: Grieth Ploenis. Tijdens haar verhoor beschuldigt ook zij Alheidt en Merie Werners, herhaalt dat drie dagen later tijdens de recollectie en bevestigt dat op 18 januari nog eens. Op die dag verlaat ze samen met Jennicken Potten (nr. 43) en Mericken Brunen (nr. 44) de gevangenis om te worden geëxecuteerd.
Degene die dit noteert, schrijft eerst op dat daarbij ook de pastoor van Straelen en een pater jezuïet aanwezig zijn, maar haalt dat later door. Deze pastoor en pater nemen de veroordeelden vlak voor hun dood waarschijnlijk de biecht af.

46-47 Alheidt en Merie Werners alias Schaecks (Straelen)

bijschrift:
Het voormalige Sint-Hiëronymusklooster van de congregatie van Windesheim, dat sinds 1610 het klooster inclusief college en kerk van de jezuïeten herbergde (op de kaart aangegeven met een 4). In 1617 schonken de aartshertogen Albrecht en Isabella gebrandschilderde glazen voor het grote venster aan de straatzijde. Het geld hiervoor was afkomstig van de verbeurdverklaarde bezittingen van Alheidt en Merie Werners uit Straelen.
Herman Jansens, manuscriptkaart (1671), detail, HistorieHuis, Roermond.


De gezusters Alheidt en Merie Werners worden op 10 januari gearresteerd, nadat Peter Paes (nr. 35), Beel Vretgens (nr. 40), Jennicken Potten (nr. 43), Mericken Brunen (nr. 44) en Grieth Ploenis (nr. 45) hen hebben beschuldigd van medeplichtigheid aan hekserij. Hun beschuldigingen laten ons ook zien hoe inwoners van onze regio zich begin zeventiende eeuw een heksensabbat voorstellen. Die zouden onder meer plaatsvinden op de Loerheide bij Straelen. Merie zou de koningin van de heksen zijn. De zusters zouden op vele sabbats aanwezig zijn geweest en, omhangen met zilveren kettingen, zijn rondgereden in een koets met vier paarden ervoor.
Toch blijken de beschuldigingen door vijf veroordeelde heksen niet voldoende voor een veroordeling. Dat betekent waarschijnlijk dat de zusters weigeren schuld te bekennen. Ze zitten van 10 januari tot 18 juni gevangen in de kamers van de gerechtsboden. Op die laatste datum worden ze overgebracht naar Roermond. Daar veroordeelt het Hof van Gelder hen op 24 juni ter dood. De terechtstelling vindt twee dagen later ook te Roermond plaats, niet op de Galgenberg aan de Kapel in ’t Zand maar op een terrein in het buurtschap Roer. De scholtis van Dalenbroek klaagt enkele dagen later bij het Roermondse stadsbestuur dat dit terrein niet tot Roermond maar tot Dalenbroek behoort. Het stadsbestuur stelt dat de situatie ter plaatse maar na de oogst opgenomen moet worden. Dat zal uiteindelijk ruim een jaar later pas gebeuren. In Roer was de grens tussen Herten (Dalenbroek) en Roermond inderdaad moeilijk te volgen.
Alheidt en Merie Werners alias Schaecks komen uit een tamelijk bemiddelde familie. Ze zijn vermoedelijk verwant aan wijlen Trincken Schaecks, echtgenote van de Straelense burgemeester Alexander Vogels, eigenares van een huis in Straelen en van een halve hoeve in Kevelaer. In 1617 schenken de aartshertogen Albrecht en Isabella een gebrandschilderd raam voor de westgevel van de Roermondse jezuïetenkerk. Het gaat om een groot, rijk versierd raam dat maar liefst 2.000 gulden kost. Het wordt op voorstel van de rector van de jezuïeten betaald uit de geconfisqueerde goederen van ‘twee dochters uit het dorp Straelen die als heksen waren terechtgesteld, in 1616’. De rector had zelfs gevraagd om een bijdrage van 2.500 gulden uit de goederen van de twee terechtgestelde heksen. Mogelijk zijn met deze niet erg precieze omschrijving de zusters Werners bedoeld.

48 de vrouw van Joris Peterssen van Asenraad in de Steeg, de schoenlapper (Roermond)
De vrouw van de verlamde oud-schoenlapper Joris Peterssen van Asenraad in de Steeg wordt op 10 januari 1614 wegens toverij gearresteerd. Haar huisraad wordt direct in beslag genomen en geïnventariseerd. Ook zij eindigt op de brandstapel. In juni 1615 vraagt haar weduwnaar, aangezien hij oud, arm en bovendien zwak en kreupel is, waardoor hij niet in staat is om zijn beroep uit te oefenen en in zijn levensonderhoud te voorzien, het Hof van Gelder of hij de schamele spulletjes mag behouden. Op 8 januari 1616 – dus twee jaar na de inbeslagneming – willigt het Hof dit verzoek in. Joris is eerder eigenaar geweest van een huis op de Veldstraat, vlakbij de Nielerpoort. Toen hij dit huis in 1589 kocht, was hij getrouwd met Trijne Cueken; toen hij het negen jaar later verkocht met een Jenne. Misschien is zij de vrouw die begin 1614 wordt verbrand.

49 Grietgen Ceelskens (Roermond)
Van het proces tegen Grietgen Ceelskens is alleen een verhoorfragment bewaard gebleven. Op 10 januari wordt ze onder tortuur verhoord en bekent ze dat ze Tryn van Vierssen (nr. 59) ‘daar’ ook gezien heeft (waar dat is, wordt er niet bij gezegd), dat Tryn en zij tot dezelfde groep heksen behoren en dat ze tot hekserij is gekomen toen ze al getrouwd was. Haar ‘bruiloft’ met een duivel heeft plaatsgehad op de Roversheide bij Reuver. Diezelfde dag bevestigt ze haar verklaring tijdens de recollectie. Daarbij blijkt dat ze behalve Tryn van Vierssen nog meer personen als medeheks heeft aangewezen. De schepenen bepalen dat ze die avond naar de kerker in de kelder van het stadhuis moet worden gebracht. Daar zal haar een biechtvader worden toegewezen, zodat ze de volgende dag met een rein geweten kan sterven. Grietgen wordt dus op 11 januari ter dood gebracht.

50 Guel Toets (Roermond)
Guel Toets verklaart tijdens haar verhoor op 16 januari dat ze Tryn van Vierssen (nr. 59) ‘daar’ gezien heeft toen ze nog niet getrouwd was. Later op de dag wordt ze onder tortuur verhoord. Aan het eind daarvan worden haar bekentenissen voorgelezen, waaronder de beschuldiging van Tryn, en bevestigt ze deze. Ook aan het eind van haar proces zal ze hierbij blijven. De volgende dag noemt ze ook de timmerman Wilhelm Custers, wonende aan de slagboom bij de Beeckerhof in Swalmen, als medeheks. Enkele jaren later zal deze beweren dat Guels beschuldiging voortkomt uit wraakzucht omdat hij haar eens als kerkmeester heeft terechtgewezen. Ze beschuldigt nog andere mensen. Kort daarop wordt ze verbrand.

51 Alheidt ingen Hulss (Straelen)
Op 23 januari wordt in Straelen Alheidt ingen Hulss gearresteerd. Haar gevangenschap eindigt vier dagen later, vermoedelijk met haar executie.

52 Classgen Lambrichts (Straelen)
De arrestatie van Classgen Lambrichts volgt op 24 (of 17?) januari. Zij verlaat de gevangenis op 6 februari, vermoedelijk om te worden terechtgesteld.

53 Nees Pitswinckell (Straelen)
Tegelijk met Classgen Lambrichts, op 24 (of 17?) januari, wordt Nees Pitswinckell gevangengenomen. Het komt voorlopig niet tot een veroordeling; ze weigert waarschijnlijk schuld te bekennen. Vijf maanden later, op 24 juni, wordt ze naar Roermond overgebracht, waar ze tot 15 juli gevangen wordt gehouden. Dat kan alleen maar betekenen dat het Hof van Gelder zich met deze Straelense zaak is gaan bemoeien, net als bij de gezusters Werners (nrs. 46-47). Van de gezusters Werners is bekend dat ze in Roermond zijn veroordeeld en terechtgesteld, maar hoe het proces tegen Nees Pitswinckell is afgelopen, weten we niet.

54 Enken Rutthen (Roermond)
Het Roermondse Hoofdgerecht geeft scholtis Braetz op 4 februari 1614 opdracht om Enken Rutthen te arresteren en herhaalt dit nog eens ergens eind april of begin mei, ten tijde van de executie van Quiss van Asenraedt (nr. 61). Dit leidt ertoe dat Enken op 10 mei wordt gearresteerd, tegelijk met Catharina Bernarts (nr. 64). Ook over de afloop van Enkens proces is niets bekend. Over haarzelf is in de archiefstukken alleen te vinden dat ze in 1599 is opgetreden als doopgetuige.

55-56 Jen Haspels en haar dochter Hill (Straelen)
Op 7 (of 6?) februari worden in Straelen Jen Haspels en haar dochter Hill gearresteerd. Hun gevangenschap duurt tot 15 februari. Omdat we weten dat de schepenen op die dag wijn voor een terechtstellingsmaaltijd laten komen, is het zo goed als zeker dat moeder en dochter Haspels ter dood worden gebracht.

57 Beell Lambrichtz (Straelen)
Samen met moeder en dochter Haspels wordt Beell Lambrichtz op 7 (of 6?) februari in Straelen gevangengezet. Ook bij haar komt het niet tot een snelle veroordeling. Na 243 dagen gevangenschap wordt ze op 6 oktober 1614 vrijgelaten.

58 Naelcken van Helden-Coenckens (Roermond)
Op 17 februari wordt ‘Noel van Helden’ verhoord. Ze is onlangs – de vorige dag? – al onder tortuur verhoord. Op de vraag welke heksen ze nog meer kent, antwoordt ze nu dat ze Tryn van Vierssen (nr. 59) twee jaar geleden tijdens een heksensabbat op de Roversheide bij Reuver gezien heeft. Peter Leemkuyl (zie nrs. 36-37) zal zich later beklagen dat zijn geestelijk gestoorde dochter betoverd is door ‘Naelcken Coenckens’. Op lijst B van de provisor van de Kapel in ’t Zand met terechtgestelde heksen zijn ‘Jaelcken Coenckers’ en ‘de eerste huisvrouw van Goetsen van Helden’ vermeld. Uit nog weer andere bronnen (zie de volgende alinea) is een echtpaar Goswinus van Helden – Cornelia Coenkens/Coenkers bekend. Het is aannemelijk dat in al deze gevallen een en dezelfde vrouw is bedoeld: Naelcken van Helden-Coenckens (of -Coenckers).
Naelcken Coenckens en haar man Goetsen van Helden hebben tussen 1600 en 1608 vier kinderen gekregen. In 1601 hebben ze een huis op de Veldstraat gekocht en in 1612 een stukje land buiten de stad. Zo’n acht maanden na Naelckens dood hertrouwt Goetsen met Catharina van Wassenbergh, bij wie hij in mei 1615 nog een kind krijgt. Hij overlijdt kort daarna, of misschien al voor de geboorte van het kind. Voor de kinderen uit zijn eerste huwelijk worden voogden van vaders- en moederszijde benoemd. Catharina krijgt een baantje als voedster van de baby van de erfvoogd van Roermond. De erfvoogd weet nog wel een manier om de arme weduwe aan geld te helpen: Goetsen en Naelcken bezaten acht of negen schapen, die inmiddels gelammerd hebben waardoor hun aantal is aangegroeid tot zeventien. Toen Naelckens bezittingen werden geïnventariseerd, zijn de schapen niet meegeteld omdat ze op Dalenbroekse grond geweid werden. De erfvoogd maakt Catharina wijs dat zij gerechtigd is deze schapen te verkopen, biedt er vijftig gulden voor en voert ze weg naar Geldern; Catharina ziet van de koopsom voorlopig geen cent. Reiner van Nehr, een van de voogden van haar stiefkinderen, komt achter deze verkoop, die achter hun rug om heeft plaatsgehad, en laat haar gevangenzetten. De erfvoogd eist op 14 juni 1615 op hoge toon dat zijn voedster, ‘die goede vrouw’, die op grond van ‘onbillijke’ aanspraken en ‘met listigheid’ in de val is gelokt, wordt vrijgelaten. Maar ze moet dan wel borgen stellen zodat hij zeker weet dat ze zijn baby blijft voeden en de stad niet ontvlucht. Precies een maand later heeft Catharina deze borgstelling geregeld. Ze verzoekt het Hof van Gelder om haar nu vrij te laten en om de erfvoogd de schapen te laten teruggeven. De erfvoogd weigert; hij heeft de schapen gekocht, dus ze zijn nu van hem. De afloop van de kwestie is niet overgeleverd.
De voogden van Naelckens kinderen letten ook bij andere kwesties goed op. In 1616 verkopen ze het aandeel van de kinderen in Naelckens ouderlijk huis. In 1617 verkopen ze het huis van Naelcken en Goetsen in de Veldstraat. Catharina van Wassenbergh wordt daarbij niet vermeld; tussen haar en de familie van haar stiefkinderen is het dus niet meer goed gekomen, lijkt het.

De lijsten van de provisor van de Kapel
Er zijn zoals gezegd twee versies van de Roermondse namenlijst die is opgesteld óf door Mattheus Butkens, óf door Dierick in de Maen, dus door een van de twee provisoren van de Kapel in ’t Zand. Op lijst A staan 29 namen. Op lijst B komen, in exact dezelfde volgorde, 27 van de 29 namen van lijst A voor. Maar lijst B bevat aan het eind nog twaalf extra namen. In totaal zijn er dus 41 namen. Wij houden het erop dat dit aantal in ieder geval de volgende doublures omvat:
• Trinken Melers / Trincken Gijskens / Seinst Meelers (nr. 6)
• Neel Mussen / de huisvrouw van Jan van Kercken (nr. 19)
• Lenart Eschartz / Leonard Esschers van Ophoven (nr. 25)
• Jaelcken Coenckers / de eerste huisvrouw van Goetsen van Helden (nr. 58)
en misschien ook:
• Merrie Duyven (nr. 3) / Merrie Danen (nr. 13)
• Peedtgen Holtsnijders van Swalmen (nr. 18) / Peetgen op Ray (nr. 74)
In totaal zouden lijst A en B dan ‘netto’ 34 à 37 namen bevatten. De laatste persoon op lijst B, Naelcken Coenckens, is terechtgesteld in februari 1614. Tot dat moment is ons overzicht voor de stad Roermond waarschijnlijk tamelijk volledig. Voor Straelen is het sowieso volledig, omdat de belangrijkste Straelense bronnen, twee rekeningen van de gerechtsboden, de namen van alle zeventien gevangenen vermelden. Maar voor andere plaatsen, en vanaf februari 1614 dus ook Roermond, zijn we aangewezen op losse bronnen. Misschien is het hierna volgende deel van ons overzicht daardoor minder compleet.

59 Tryn van Vierssen alias van Eyck (Roermond)
Een van de weinige slachtoffers over wie we iets meer weten, is Tryn van Vierssen alias van Eyck (of ten Eyken). Dat komt doordat haar vader, meester Goert van Vierssen, zich verzet tegen het proces dat de scholtis voor het Hoofdgerecht tegen zijn dochter aanspant. De stukken van deze procedure zijn bewaard gebleven.
Goert van Vierssen is notaris en procureur bij het Hof van Gelder; hij weet dus de juiste juridische wegen te bewandelen. Zijn zoons, allebei pastoor, zijn eveneens mannen van enig aanzien. Dat geldt ook voor zijn schoonzoon Leonard Boyen, die met zijn dochter Elisabeth getrouwd is. Deze was eerder secretaris van bisschop Cuyckius en is nu secretaris van de erfvoogd van Roermond. Tryn is in 1614 kennelijk niet (meer) getrouwd. Ze heeft een dochtertje en leeft in armoede. In 1603 en 1612 wordt ze bij de doop van twee kinderen vermeld als meter.
Zoals bij de meeste processen wordt Tryn vervolgd na belastende verklaringen door andere vermeende heksen. Alith Ruyters (nr. 36) beschuldigt haar als eerste op 20 december 1613. Zij ziet Tryn als degene die in een gesprek met enkele buurvrouwen de verdenking op haar heeft doen vallen. Nu Tryns naam eenmaal genoemd is, keert hij ook terug bij andere verhoren. Vermoedelijk wordt de verdachten gevraagd of zij Tryn van Vierssen niet ook bij heksensabbats hebben gezien. Zo volgen er meer beschuldigingen: door Merriken Celissen (nr. 42) op 6 januari, Grietgen Ceelskens (nr. 49) op 10 januari en Guel Toets (nr. 50) op 16 januari. Tryns ‘bruiloft’ zou in 1613 bij de Kapel in ’t Zand zijn bijgewoond door twintig heksen, ze zou daar ook op de laatste quatertemperdonderdag geweest zijn, en verder op andere heksensabbats, onder meer twee jaar geleden op de Roversheide bij Reuver.
Kort voor 13 februari richt meester Goert zich mede namens zijn kinderen tweemaal tot het Hof van Gelder. Met resultaat: het Hof draagt het Hoofdgerecht op om kopieën van de belastende verhoorverslagen te overleggen. Verder stelt hij dat het getuigenis van de inmiddels terechtgestelde Alith Ruyters niet als bewijs mag gelden, want zij was een vijand van zijn dochter. Volgens de Malleus Maleficarum maakt dat een beschuldiging inderdaad dubieus. Na wat getraineer antwoorden de heren van het Hoofdgerecht op 20 februari. Ze voegen de gevraagde kopieën van de belastende verklaringen bij, maar wijzen erop dat zij niet anders kunnen dan Tryn van Vierssen te noteren als iemand die inmiddels vier maal als heks is aangewezen; drie dagen terug is daar zelfs nog een vijfde beschuldiging door Naelcken Coenckens (nr. 58) bijgekomen. Overigens gaan ze zorgvuldig om met beschuldigingen. Alith Ruyters’ dochter (nr. 37) en Roeloff de kleermaker (nr. 38) zijn immers weer vrijgelaten, net als anderen die kennelijk uit vijandschap beschuldigd waren. Als de beschuldigingen tegen Tryn van Vierssen herroepen zouden worden, zou ook zij niet langer verdacht zijn – maar dat is helaas niet het geval; de verdachten hebben hun beschuldigingen tegen haar bevestigd.
Eerst komt het nog niet direct tot een proces tegen de vrouw. Ze is de stad ontvlucht, mogelijk naar haar broer die pastoor is in Beegden en Heel. Maar op 29 april stelt ze zich ‘ter purge’. Dat wil zeggen dat ze zich vrijwillig laat vastzetten en haar beschuldigers oproept om met bewijzen te komen; leveren die binnen een bepaalde termijn geen overtuigend bewijs, dan zal ze onschuldig worden verklaard. Ze wordt niet, zoals andere verdachten, in de Rattentoren opgesloten, maar verblijft in de woning van de cipier van het Hof van Gelder. Haar vader Goert van Vierssen speelt hiermee hoog spel. Op 10 mei ontstaat echter een nieuwe situatie. Op die dag worden Enken Rutthen (nr. 54) en Catharina Bernarts (nr. 64) gearresteerd. Een van hen, een buurvrouw van Tryn, wordt direct onder tortuur verhoord. Een van de schepenen of burgemeesters zou hebben rondverteld dat de arrestaties met het oog op het proces tegen Tryn van Vierssen zijn gedaan. Hoe dan ook, op diezelfde dag nog wordt Tryn gedagvaard om binnenkort voor de schepenen te verschijnen. Haar vader voelt waarschijnlijk nattigheid, want als getuigen onder tortuur over zijn dochter worden ondervraagd, is de kans groot dat daar beschuldigingen uit voortkomen. Hij richt zich opnieuw tot het Hof van Gelder. Dit laat vervolgens op 12 mei aan het Hoofdgerecht weten dat Tryn niet mag worden verhoord en dat het Hof op de hoogte moet worden gebracht van verdenkingen die tegen haar worden uitgesproken. De dag daarop wordt Tryn beschuldigd door Catharina Bernarts. Weer een dag later, op de 14e, krijgt meester Goert bij het Hof gedaan dat Catharina voorlopig nog niet mag worden terechtgesteld in afwachting van nader onderzoek. De schepenen, getergd door zoveel bemoeizucht van het Hof, stellen een scherp geformuleerde reactie op. Ze schrijven dat de arrestatiebevelen inzake Enken Rutthen en Catharina Bernarts al van enige tijd terug dateren, dat meester Goert dus geen reden heeft om zich te beklagen over een vooringenomen behandeling van zijn dochter en dat zijn verhaal over de loslippige magistraat onwaar is. Hij moet in het vervolg geruchten eerst maar eens verifiëren voor hij daarmee gaat lopen schermen, anders zal men zijn toevlucht nemen tot andere middelen, dreigen de schepenen. Als hun boosheid wat is gezakt, besluiten ze deze scherpe reactie toch maar voor zich te houden. In plaats daarvan sturen ze op 17 mei een kort schrijven naar het Hof waarin ze er fijntjes op wijzen dat misdadigers als Catharina Bernarts volgens de geleerden, zowel theologen als juristen, naar hun medeplichtigen moet worden gevraagd. Als bewijs voegen ze een citaat uit het boek van Binsfeld bij. Wie moeten ze nu volgen, de geleerden of het Hof? Hierdoor overtroefd geeft het Hof de schepenen op 25 mei toestemming hun onderzoek voort te zetten zoals dat hun goeddunkt. Het stadsbestuur en het Hoofdgerecht wrijven op 6 juni nog wat extra zout in de wonde. Ze hebben vernomen dat meester Goert van Vierssen afgelopen woensdag een schrijven bij het Hof heeft ingediend dat beledigend voor hen is en ontvangen graag een afschrift daarvan, zodat ze zich kunnen verdedigen. Wat daar verder mee gebeurt, weten we niet.
De afloop van het proces tegen Tryn is wel bekend. Op 9 juli wordt ze overgebracht naar ‘de toren’, waarschijnlijk de Rattentoren, en op 19 juli wordt ze geëxecuteerd.

60 Itgen van Kerckhoven-Wahen van Neer (Roermond)
In februari en maart 1614 wordt Itgen Wahen van Neer verhoord. Op de vraag of zij Fustiens vrouw kent, antwoordt ze ‘ja’. De duivel die haar vrijer was, heeft haar gezegd dat dat ook een heks is. Fustiens vrouw woont kennelijk in het graafschap Horn, het gebied waar Itgen vandaan komt. Op de vraag of ze geen heksen in Neer kent, noemt ze drie vrouwen in Haelen, Hanssum en Neer. Itgen wordt als tovenares geëxecuteerd.
Ze is getrouwd met Houb van Kerckhoven alias Op de Camp. Het echtpaar heeft in 1611 een zoontje gekregen, Joannes. De meter van dit jongetje is Trincken Jegers (nr. 7), die dus op zijn minst een goede bekende of anders misschien familie is. Een paar maanden later heeft het echtpaar een huis gekocht op de Kaanjel (nu Jo Hansenstraat), maar dit huis hebben ze op 12 februari 1614, dus enkele dagen voor Itgens arrestatie, weer moeten verkopen.

61-62-63 Quiss van Asenraedt, zijn vrouw en zijn dochter (Dalenbroek/Roermond)
Op 1 april 1614 meldt de magistraat van Roermond aan de ambtman (drost) van de heerlijkheid Dalenbroek dat Quiss van Asenraedt gearresteerd is en dat hij er goed aan zou doen om ook diens vrouw en dochter gevangen te nemen, die nog op Dalenbroeks grondgebied verblijven. De nacht daarop gebeurt dat ook. Quiss is enkele maanden eerder al opgepakt, maar vervolgens ontsnapt. Nu heeft de momboir (openbaar aanklager) van het Hof van Gelder hem te pakken gekregen. Een week later, op 8 april, verzoekt de ambtman het Hof om uitlevering; Quiss is immers Dalenbroeks onderdaan. Het Hof heeft de magistraat van Roermond belast met de behandeling van de zaak en laat direct vragen wat deze van het uitleveringsverzoek vindt. Het antwoord is niet bekend, maar de momboir van het Hof laat in ieder geval weten dat uitlevering van de ‘fameuze tovenaar’ Quiss niet alleen ongebruikelijk zou zijn, maar dat de man zijn afschuwelijke misdaden bovendien op het grondgebied van het Overkwartier en andere Zuid-Nederlandse gewesten heeft begaan, zodat er dus alle reden is om hem door de schepenen van Roermond te laten berechten. Het Hof besluit op 12 april het daarbij te laten en Quiss niet uit te leveren. De Dalenbroekse ambtman herhaalt daarop zijn verzoek in scherpere bewoordingen. Ook dat helpt waarschijnlijk niet. Quiss wordt kort daarna geëxecuteerd, om precies te zijn uiterlijk op 10 mei, wanneer de magistraat Enken Rutthen (nr. 54) en Catharina Bernarts (nr. 64) laat arresteren.
Quiss is een man op leeftijd. Acht jaar later, tijdens de heksenprocessen in het graafschap Horn, zal een verdachte hem beschrijven als ‘een oud man van de andere kant van de Maas die te Roermond verbrand is’. Hij zou indertijd haar huwelijk met een duivel hebben opgeluisterd door te spelen op een lat.
Wat er met Quiss’ vrouw en dochter na hun arrestatie gebeurd is, is onbekend.

64 Catharina Bernarts (Roermond)
Tegelijk met Enken Rutthen (nr. 54) wordt op 10 mei Catharina Bernarts gearresteerd. Zij beschuldigt drie dagen later tijdens haar verhoor Tryn van Vierssen (nr. 59). Tryns vader Geurt van Vierssen dringt er op 14 mei bij het Hof van Gelder op aan dat met name Catharina Bernarts nog eens goed verhoord moet worden, zolang ze nog in leven is. Het Hof ordonneert daarop dat het Hoofdgerecht Catharina’s executie moet opschorten.
Catharina wordt voor het eerst vermeld in 1598. In 1614 heeft ze volwassen kinderen: drie zoons en een dochter in Keulen. Haar andere dochter Trijncken, die eind 1605 of begin 1606 is overleden, heeft een zoon Jacob nagelaten die door Catharina is opgevoed en onlangs ook is gestorven. De jongen had een klein kapitaaltje geërfd dat door zijn voogden werd beheerd. Catharina heeft dit kapitaaltje in mei 1613 belegd door iemand een erfrente (hypotheek) te verstrekken. Na haar terechtstelling wil de scholtis deze erfrente confisqueren. Catharina’s zoons zijn het daar niet mee eens en spannen, gesteund door de voogden van het kind, een proces aan tegen de scholtis. Het geld waarmee Catharina de erfrente heeft verstrekt, is immers niet van haarzelf. Ze worden in het ongelijk gesteld; begin 1616 wordt de rente afgelost bij de scholtis. Catharina bezit verder een huis in de Steeg, waarvan de helft na haar dood eveneens wordt geconfisqueerd.

65-66 Trein Loeffen en haar dochter Entgen (Straelen)
De laatste verdachten die in Straelen gearresteerd worden, zijn Trein Loeffen en haar dochter Entgen, op 23 juni. Zij worden de volgende dag samen met Nees Pitswinckell (nr. 53) naar Roermond overgebracht. Op 22 juli keren moeder en dochter weer terug naar Straelen, waar ze worden vastgehouden tot 6 oktober. Op die datum wordt Beell Lambrichtz (nr. 57) vrijgelaten. Mogelijk geldt dat ook voor Trein en Entgen Loeffen.

67 Barbara van Nieuwkercken-Vreesen alias Wilmssen (Venlo)

bijschrift:
Niet overal in het Overkwartier kwam het in 1613-1614 tot heksenprocessen. Kleinere steden als Geldern, Weert, Erkelenz, Wachtendonk, Echt en Nieuwstadt bleven verschoond. De aangrenzende heerlijkheid Dalenbroek raakte wel betrokken bij de ‘Roermondse’ processen.
Kaart: Gerard van de Garde.


Terwijl Roermond en Straelen in de greep van de heksenvervolgingen zijn, blijven de andere steden in het Overkwartier verschoond van heksenprocessen. Met één uitzondering: Venlo. Daar wordt in augustus 1614 op aandringen van het provinciale Hof van Gelder een proces gestart tegen Barbara Vreesen. Het is het enige heksenproces uit de jaren 1613-1614 waarvan het dossier min of meer compleet bewaard is. De zaak ontaardt in een juridische prestigestrijd. Aan de ene kant staan het Hof van Gelder in Roermond en de Venlose scholtis Johan Römer. Aan de andere kant de man van het slachtoffer, de Venlose schepenen, het Venlose stadsbestuur en de Staten van het Overkwartier. Beide partijen proberen hun gelijk te halen bij de Geheime Raad van de aartshertogen in Brussel.
Barbara Vreesen alias Wilmssen is een oude vrouw die met haar man Henrick van Nieuwkercken in de Venlose Heilige-Geeststraat woont. Ze is uit archiefstukken bekend sinds 1592. Eerder is ze getrouwd geweest met Henrick van Greffraed en met Peter Pullen. Ze is niet onbemiddeld en bezit onroerend goed te Beesel en Arcen. Al jaren gaat in Venlo het gerucht dat ze een heks is.
Het Hof heeft door zijn momboir informatie over Barbara laten inwinnen en beveelt op 18 augustus scholtis Römer om haar te arresteren; doet hij dat niet, dan kan hij zijn baan verliezen, wordt erbij gezegd. De vrouw wordt die nacht van haar bed gelicht en opgesloten. De volgende dag beveelt het Hof de Venlose schepenen om de verdachte onder tortuur te verhoren in aanwezigheid van een lid en de momboir van het Hof. Barbara’s man Henrick vraagt de schepenen om bekendmaking van haar aanbrengers, protesteert tegen het optreden van de scholtis en vraagt om een rechtszitting, zodat getuigen hun belastende verklaringen kunnen afleggen. Hij gokt er kennelijk op dat niemand zijn vrouw in het openbaar durft te beschuldigen. Intussen laat het Hof Barbara’s bezittingen in Arcen en Beesel in beslag nemen.
De Venlose schepenen voelen zich gepasseerd door het Hof en maken vooralsnog geen haast met het verhoor. Ze schakelen de Staten van het Overkwartier in. In de Staten zijn Venlo en de andere steden vertegenwoordigd. De Staten staan traditioneel argwanend tegenover het Hof van Gelder. Ze vinden dat het Hof plaatselijke rechtszaken aan de plaatselijke gerechten moet overlaten. Bovendien hebben ze er moeite mee dat in het Hof juristen van buiten de eigen provincie zitting hebben. De Staten nemen dan ook de klacht van de Venlose schepenen over: de bevelen van het Hof tot het laten arresteren en onder tortuur laten verhoren van Barbara Vreesen zijn strijdig met het in Venlo geldende recht. Het Hof wijst deze klacht op 28 augustus af en bepaalt alleen dat de Kwaktoren, de zuidoostelijke hoektoren van de Venlose stadsommuring die als kruitopslag wordt gebruikt, moet worden ontruimd en schoongemaakt zodat hij kan dienen als een behoorlijke gevangenis voor Barbara. De Staten reageren direct en vragen de Geheime Raad in Brussel om een uitspraak over de rechtmatigheid van het optreden van het Hof. Ook het Hof richt zich tot de Geheime Raad, om zich te verdedigen. In de eerste plaats zijn de Venlose schepenen laks geweest. Ze hadden Barbara zelf moeten vervolgen op grond van het rondschrijven van de aartshertogen tegen toverij en ander goddeloos gedrag uit 1606. In de tweede plaats blijkt uit verschillende stukken dat het Hof bevoegd is inzake goddelijke en menselijke majesteitsschennis (crimen læsæ majestatis divinæ et humanæ), waartoe volgens het Hof hekserij moet worden gerekend. De Geheime Raad beslist op 18 september ten gunste van de schepenen: zij zijn bevoegd inzake heksenprocessen en niet het Hof van Gelder; het Hof moet dan ook de over Barbara Vreesen verzamelde informatie overdragen aan de schepenen.
Vreemd genoeg doet het Hof dit niet. Op cynische toon verlangt het eerst een schriftelijke verklaring van de schepenen dat deze zich zullen houden aan het rondschrijven uit 1606; anders heeft toezending van de informatie geen zin en moeten de schepenen zelf maar bekijken wat ze doen en hoe ze hun gedrag verantwoorden.
Op 11 oktober wordt Barbara voor de schepenen verhoord, zonder toepassing van de tortuur. Zijn de verhalen die over haar rondgaan waar of niet? Staat ze niet bekend als heks? Zijn de afgelopen negentien jaar niet vijf personen door haar toedoen ziek geworden, weggekwijnd en overleden? Hebben die mensen niet beweerd dat ze door Barbara betoverd waren? Heeft ze niet tientallen stuks vee van een van haar slachtoffers, haar aangetrouwde neef Peter van Breij, doodgetoverd? Heeft ze niet hetzelfde gedaan met het vee van wijlen Peter Knobben, toen die bij haar in huis woonde? Heeft ze niet met een andere vrouw staan toekijken en opmerkingen gemaakt toen deze Peter Knobben het hart van een betoverd varken wilde verbranden? En bleek later niet dat dit hart spoorloos uit de kast verdwenen was nadat twee zwarte katten in de straat kabaal hadden gemaakt? (Vermoedelijk was het verbranden van het varkenshart een ritueel tegen hekserij.) Barbara ontkent alles wat belastend voor haar is. Peter Knobben was volgens haar meestal dronken. Hij betaalde zijn huur niet en ze heeft een jaar lang geprobeerd hem het huis uit te krijgen, wat uiteindelijk pas na een rechtszaak gelukt is; de twintig daalders die hij haar nog schuldig was, heeft ze nooit gekregen. De schepenen tonen zich niet onder de indruk van de beschuldigingen tegen Barbara, die van allerlei overleden mensen afkomstig heten te zijn. Voor een verhoor onder tortuur zien ze geen aanleiding. De scholtis moet eerst maar met getuigen komen.
De communicatie tussen Hof en schepenen verloopt inmiddels in een ijzige sfeer. Het Hof stelt scherpe vragen over het bericht dat de schepenen getuigen in het openbaar zouden willen laten verhoren. De schepenen moeten er twee brieven aan besteden om dit te weerleggen.
Scholtis Johan Römer staat intussen aan alle kanten onder druk. Het Hof heeft eerder gedreigd hem te ontslaan als hij Barbara Vreesen niet zou arresteren en maant hem nu het proces door te zetten, ondanks het besluit van de Geheime Raad. Maar van datzelfde Hof krijgt hij niet de door de momboir verzamelde informatie, zodat hij deze niet als bewijs tegen de verdachte kan inbrengen. De schepenen hebben verschillende zittingsdagen voor getuigenverhoor ingepland, maar die verstrijken allemaal zonder dat de scholtis getuigen kan laten verschijnen. En tot slot heeft Barbara’s echtgenoot Henrick van Nieuwkercken hem tweemaal verweten dat hij Barbara onrecht heeft aangedaan en tegen het Venlose recht heeft gehandeld. Daarom heeft de scholtis Henrick nu aangeklaagd wegens belediging. Maar Henrick eist dat de schepenen deze klacht niet in behandeling nemen voordat het proces tegen zijn vrouw is afgerond.
Op 29 oktober vindt een zitting plaats over de zaak tegen Henrick van Nieuwkercken. De schepenen houden de aanklacht van de scholtis aan tot het proces tegen Barbara zal zijn afgerond. De scholtis protesteert. Henrick dient terstond een nieuwe eis tegen de scholtis in: omdat deze nog geen enkele getuige heeft ingebracht, moet Henricks vrouw op vrije voeten worden gesteld. De geplaagde scholtis weigert Henricks eis aan te horen en verlaat de zitting voortijdig. Daarop besluiten de schepenen dat de scholtis een laatste kans krijgt om op 5 november met getuigen te komen. Diezelfde dag schrijft hij een brief naar de momboir van het Hof, zijn zwager Henrich Cochs. Hij beklaagt zich over tegenwerking door de schepenen, maar ook over het feit dat het Hof en de momboir zijn brieven niet beantwoorden. Hij vraagt Cochs het Hof te verzoeken om vernietiging van de zojuist genomen schepenbesluiten. Verder vraagt hij maar weer eens om toezending van de informatie die de momboir over Barbara Vreesen heeft verzameld.
Ook op 5 november heeft de scholtis nog geen getuigen. Hij verschijnt niet zelf, maar laat een gerechtsbode het woord doen. Wel verzoekt hij die dag het Hof om vernietiging van het schepenbesluit van 29 oktober. De schepenen oordelen dat de scholtis zijn kans heeft gehad en laten Barbara op borgtocht vrij.
Nu is het Hof van Gelder weer aan zet. Het wendt zich opnieuw tot de Geheime Raad. Een raadsheer van het Hof, Albert van Dyenberch genaamd Rhemen, reist af naar Brussel om te lobbyen voor intrekking of wijziging van het besluit van de Geheime Raad van 18 september, waarin staat dat de schepenbank bevoegd is in de zaak tegen Barbara Vreesen. De Venlose schepenen schakelen op hun beurt de vaste agent van de Staten van het Overkwartier in Brussel in, Godefroid Haghens. Enkele weken lang dienen de twee lobbyisten verzoekschriften in, rapporteren ze aan hun opdrachtgevers en vragen ze om geld voor hun werkzaamheden. Het verandert weinig meer aan de zaak. De Geheime Raad bepaalt alleen in algemene termen dat het besluit van 18 september niets afdoet aan de bevoegdheden van het Hof in criminele zaken of aan het rondschrijven van 1606. Ook fouten of nalatigheden van ‘lagere officieren’ (zoals de Venlose scholtis) doen daar niets aan af.
Pas eind maart 1615 vindt scholtis Römer twee getuigen bereid om een verklaring af te leggen: Barbara’s nicht Willemken Vreesen, weduwe van Peter van Breij, en Tilman van Breij, weduwnaar van Trijnken, die ook door Barbara zou zijn doodgetoverd. Het verhoor van Willemken Vreesen op 28 maart en 4 april levert niets belastends op. Het verhoor van Tilman van Breij is niet genotuleerd. De pogingen van het Hof en de scholtis om Barbara veroordeeld te krijgen, gaan dus uit als een nachtkaars. Toch is de Geheime Raad hiermee niet tevreden. Op 19 augustus 1615, precies een jaar na Barbara’s arrestatie, schrijft de Raad aan de scholtis én de schepenen dat de vrijlating van Barbara Vreesen in sommige kringen aanstoot geeft en dat zij binnen twee weken alle informatie over de zaak naar Brussel moeten opsturen. Maar voorzover bekend komt het daar niet meer van. Ook lijkt het erop dat het proces niet wordt afgesloten.

68 Thijs Ditgens (Elmpt)
Op 18 september 1614 doet de substituut-momboir van het Hof van Gelder in de heerlijkheid Elmpt navraag naar de reputatie van de gearresteerde Thijs Ditgens en zijn inmiddels overleden ouders Dithgen Laet en Met Coelen. Hij doet dit samen met de plaatselijke heer, Daniël van Elmpt. Ze verhoren twee getuigen uit Krüchten, het dorp waaruit de gevangene afkomstig is, en vijf uit Elmpt, waar hij nu woont. Geen van hen heeft iets ten nadele van Thijs te zeggen. Hij komt uit een gezin van eerzame, hardwerkende landarbeiders, zijn broer Vaes woont inmiddels in Mönchengladbach en zijn zuster Griet is ongeveer twee jaar geleden uit Elmpt vertrokken zonder dat de getuigen weten waarom. Het lijkt erop dat het Hof na dit onderzoek heeft afgezien van verdere vervolging.

De rol van het Hof van Gelder

bijschrift:
In het ‘heksenjaar’ van oktober 1613 tot en met november 1614 werden in totaal 74 vrouwen, mannen en meisjes door justitie onderzocht, en in de meeste gevallen berecht, op verdenking van hekserij. De piek lag voor Roermond in november 1613, voor Straelen in januari 1614.

 

bijschrift:
Het Hof van Gelder nam in de loop van 1614 steeds meer het initiatief bij de vervolging van vermeende heksen. In juni 1614 trok het drie processen naar zich toe tegen vrouwen in Straelen die al vijf maanden gevangen zaten. In de maanden daarna was het Hof verantwoordelijk voor de verbreiding van de heksenprocessen naar Venlo, Elmpt en het ambt Montfort.


De rol van het Hof van Gelder in de heksenprocessen van 1613-1614 is opmerkelijk. Het Hof is volgens de zogenoemde kanselarij-instructie zonder meer bevoegd inzake hekserijprocessen. Toch laat het deze processen aanvankelijk over aan de plaatselijke rechtbanken in Roermond en Straelen. Pas als meester Goert van Vierssen in februari 1614 probeert een dreigende rechtszaak tegen zijn dochter Tryn (nr. 59) af te wenden, gaat het Hof zich met de processen bemoeien. De poging van het Hof om deze verdachte te beschermen, wordt geen succes. Het moet erin berusten dat de vrouw toch door het Hoofdgerecht wordt berecht.
Daarna trekt het Hof steeds meer het initiatief naar zich toe. Op 1 april krijgt de momboir Quiss van Asenraedt (nr. 61) te pakken. Het Hof draagt de verdachte over aan het Hoofdgerecht van Roermond om hem te laten berechten. De arrestatie van zijn vrouw en dochter vindt plaats op het grondgebied van Dalenbroek, waar het Hof geen rechtsmacht heeft. In juni worden Alheidt en Merie Werners (nrs. 46-47) vanuit Straelen naar Roermond overgebracht. De vrouwen zitten al sinds januari gevangen zonder te bekennen. Het Hof veroordeelt hen ter dood. De terechtstelling kan niet plaatsvinden op Roermondse bodem (dat is immers het rechtsgebied van het Hoofdgerecht), maar dat lost de momboir handig op door een betwist stukje grondgebied als gerichtsplaats te gebruiken. Tegelijkertijd laat het Hof Trein Loeffen en haar dochter Entgen (nrs. 65-66) in Straelen arresteren en naar Roermond overbrengen, samen met Nees Pitswinckell (nr. 53), die daar ook al sinds januari vastzit. In augustus volgt dan het onderzoek naar Barbara Vreesen (nr. 67) en in september het onderzoek naar Thijs Ditgens (nr. 68). De in november vrijgelaten verdachte Lisken Cuippers (nr. 72) wordt op kasteel Montfort vastgehouden in opdracht van het Hof, en wellicht ook een andere verdachte uit het ambt Montfort, Metgen op Saps (nr. 73).
Het komt erop neer dat de vervolgingen vanaf maart 1614 voor een groot deel zijn toe te schrijven aan het Hof van Gelder.

69 Geertgen Rosen-van Geraedt (Roermond)

bijschrift:
Na de arrestatie van Geertgen van Geraedt bracht haar man Steven de Waal (‘Steffen den Waijll’) de beste attributen van hun huishouden onder bij zijn buurman Gerhardt van Saijffelen: een pot van aardewerk met een tinnen deksel, een gegoten koperen pot, twee kommetjes met een koperen lepel, een koperen kandelaar, een koperen pannetje, een tang met een rooster, een paar lakens, een nieuw bed, twee kussens en een kussensloop. Het komt hem op een rechtszaak te staan.
GAR, foto: Johan Vermeij.


Op 10 oktober 1614 klaagt Steven Rosen alias de Waal van Luik, ook bekend als Steven de metselaar, Thomas Duyven aan voor het Hoofdgerecht wegens belediging van zijn vrouw Geertgen van Geraedt. Thomas is de weduwnaar van Merrie Duyven (nr. 3). In mei laatstleden, toen Thomas in Stevens huisje in de Beggardenstraat (nu Bakkerstraat) aan tafel zat te eten, is hij uitgevaren tegen diens vrouw. Deze zou zijn eigen vrouw Merrie betoverd hebben; Merrie had dit tijdens haar proces verklaard en vlak voor haar dood bevestigd. De ruzie heeft zich verplaatst naar de straat, waar Thomas Geertgen heeft nageroepen dat hij haar nog wel zal krijgen. Een poging om twee buurmannen te laten bemiddelen, heeft niets opgeleverd. Daarom brengt Steven de zaak nu voor de schepenen.
Het proces is waarschijnlijk nooit afgerond. Net als bij Naele Mussen (nr. 19) wisselen de rollen: Geertgen wordt in plaats van aanklager in een proces wegens belediging opeens aangeklaagde in een proces wegens toverij, dat eindigt met haar terechtstelling. Steven probeert te voorkomen dat de helft van zijn huisraad wordt geconfisqueerd en brengt de meest waardevolle voorwerpen – waaronder een pot met een tinnen deksel, wat koperwerk en een nieuw bed met beddengoed – onder bij Gerhardt van Saijffelen, een van de twee buurmannen die heeft geprobeerd te bemiddelen in de ruzie met Thomas Duyven. Dat mag natuurlijk niet en het komt hem duur te staan. De scholtis klaagt Steven medio december 1614 aan. Steven verweert zich als volgt: hij heeft de spullen wel verhuisd naar zijn buurman, maar alleen om ze beschikbaar te stellen voor inventarisatie, niet om ze te onttrekken aan confisquatie door de scholtis. En bovendien heeft Steven het huisje in de Beggardenstraat opgebouwd door zijn eigen zure arbeid en is hij een arm man. Hij dient een verzoek in bij het Hof van Gelder om het huisje en alles wat hij door hard werken verworven heeft te mogen blijven gebruiken. Het Hof is onverbiddelijk en verklaart hem op 20 januari 1615 niet ontvankelijk. Steven en Geertgen hebben hun huisje gekocht in 1607. Kort daarna hebben ze ook een stuk land buiten de stad gekocht. Nog vele jaren na Geertgens dood wordt Steven vermeld als eigenaar van beide percelen. Mogelijk hebben de rechters toch de hand over hun hart gestreken.
Na Geertgens dood gaat Steven op zoek naar een nieuwe vrouw. Al in de lente van 1615 heeft hij vergevorderde trouwplannen; zijn aanstaande huwelijk met Mercken Paeters wordt tweemaal van de preekstoel afgeroepen. Maar dan hoort Steven van iemand dat Merckens moeder, Metten Paeters, tijdens de verhoren als heks aangewezen is. Hij wil niet opnieuw trouwen met een vrouw die besmet is met hekserij en zegt het huwelijk af. Mercken daagt hem op 2 mei voor het Hoofdgerecht wegens gebroken trouwbeloften. Het proces sleept zich voort tot eind november 1615.
Uiteindelijk hertrouwt Steven met een andere vrouw, Maria Emmelen. Zij laten in 1619 hun zoontje Willem dopen. De peter van het kind is een oude bekende: Thomas Duyven!

70 Korstien Homben (Swalmen)
Op een onbekende datum wordt Korstien Homben in Swalmen wegens toverij verbrand. De scholtis van Swalmen probeert daarna in oktober 1614 de kosten van de executie te verhalen op Jennis de kremer, die Korstien nog 39 gulden en vier vat gerst schuldig zou zijn.
Bij de processen in Roermond zijn verschillende vrouwen uit Swalmen betrokken, namelijk Peetgen Holtsnijders (nr. 18), Ien Linssen Aben (nr. 30) en Guel Toets (nr. 50). Ook wordt in Swalmen rond deze tijd Peetgen op Ray (nr. 74) als heks verbrand. Mogelijk is er verband tussen deze processen en heeft de ene verdachte de andere beschuldigd.

71 Tryne Lenart-van Elmpt (Roermond)
Op 26 oktober 1614 wordt Tryne van Elmpt wegens toverij gearresteerd. Ze is dan net bevallen van haar derde kind. De inboedel die bij de arrestatie wordt aangetroffen in de woning van Tryne en haar man Lammen Lenart is ronduit armzalig: een kruiwagen, een bijl, een schep, een troffel, een tang, een kuipje, een ‘stortbankje’ (als aanrecht gebruikt), een emmer, een koperen keteltje, een koekenpan, een heel met een beugel (waaraan ketels boven het vuur werden gehangen), een rooster, een ijzeren pot, nog een bijl, een bank, een slecht bedje met lakens en een slechte deken, een ‘scherfplank’ (misschien een soort rasp) en ‘drie kleine naakte kindertjes’.
Tryne moet zijn veroordeeld en terechtgesteld, want in januari 1615 dient haar weduwnaar bij het Hof van Gelder een verzoek in. Hij kan zijn kinderen niet onderhouden. Enkele goedhartige mensen, die zagen dat zijn baby door gebrek gevaar liep te sterven, hebben zich ruim een maand geleden over het kind ontfermd en dit tegen betaling van vier gulden per maand uitbesteed bij een voedster. Omdat hij zelf, zoals iedereen weet, nog ‘niet een heller’ (een heller is het kleinste koperen muntje) daaraan kan bijdragen, vraagt hij het Hof om hem uit christelijk medelijden en om Gods wil een maandelijkse aalmoes te geven uit de geconfisqueerde bezittingen van de terechtgestelden, zodat hij daarmee de voedster van zijn kind kan betalen. Het Hof vraagt in maart 1615 advies aan de scholtis en aan de momboir; beiden adviseren de verbeurdverklaarde goederen van Tryne van Elmpt aan haar weduwnaar terug te geven.

72 Lisken Hendrix-Cuippers (ambt Montfort)

bijschrift:
Lisken Cuippers werd, net als eerdere slachtoffers van de heksenvervolging in het ambt Montfort, gevangengezet op kasteel Montfort. Het kasteel zal er toen niet veel anders hebben uitgezien dan op deze tekening van Philippe Taisne uit 1623.
Algemeen Rijksarchief, Brussel.


Onbekend is wanneer Lisken Cuippers, de vrouw van Gys Hendrix, ‘ter zake van duivelse toverij’ gearresteerd is. Er zijn alleen stukken bewaard gebleven over haar vrijlating. Haar man en haar broer Jan, burger van Maaseik, verzoeken op 14 november 1614 het Hof van Gelder Lisken vrij te laten. Ze zit dan gevangen op kasteel Montfort en is drie keer onder tortuur verhoord, maar heeft niets bekend. Gys en Jan beloven haar weer terug te brengen als er nog bewijzen tegen haar boven water mochten komen. De momboir heeft geen bezwaar, mits Liskens familie de kosten betaalt die de overheid heeft gemaakt. Gys en Jan haasten zich te verklaren dat ze niet alleen borg voor haar staan, maar ook de kosten van Liskens arrestatie, gevangenschap, foltering, voeding en de vergoedingen voor de justitiedienaren voor hun rekening zullen nemen. Vervolgens wordt de rekening opgemaakt. Gys en Jan gaan eerst akkoord, waarna het Hof op 27 november opdracht geeft Lisken vrij te laten zodra de kosten betaald zijn. Daarna maken Gys en Jan toch nog bezwaar tegen de kosten van de ‘visitatie’ van Liskens moeder en tegen de hoogte van de vergoeding die elke procureur verlangt, namelijk een goudgulden. Dat is immers meer dan een advocaat aan het Hof van Gelder ontvangt.

73 Metgen, de vrouw van Thijsken op Saps (ambt Montfort)
We weten ook niet wanneer de vrouw van Thijsken op Saps berecht is, maar na haar dood verzoekt Thijsken het Hof van Gelder om teruggave van het geconfisqueerde deel van hun inboedel. Hij beroept zich op zijn grote armoede. Peter Leemkuyl (zie nrs. 36-37) en Lammen Lenart (zie nr. 71) hebben verzoeken van gelijke strekking ingediend. Het Hof behandelt de drie verzoeken samen en vraagt in maart 1615 advies aan de scholtis en aan de momboir; beiden hebben er geen bezwaar tegen dat de drie weduwnaars hun spulletjes terugkrijgen.

bijschrift:
Thijsken op Saps en zijn vrouw waren halfers op de hof Saps in Sint-Odiliënberg. Halfers of halfwinnaars waren pachters die de helft van hun bedrijfsopbrengsten als jaarpacht aan de eigenaar van hun boerderij moesten afstaan. Rond 1970 werd het laatst overgebleven gebouw van deze pachthoeve afgebroken.
Uit: Roerstreek 6 (1974).


Thijsken op Saps bezit de boederij Saps, die behoort tot het huis Frymerson in Sint-Odiliënberg, in halfpacht. Waarschijnlijk speelt het proces tegen zijn vrouw dus in het ambt Montfort.
In 1622, tijdens de heksenprocessen in het graafschap Horn, zal een van de verdachten verklaren dat Metgen, de vrouw van ‘Tisken aen die Saps’, heeft deelgenomen aan een heksensabbat. Dat lijkt te gaan over de hier besproken vrouw.

74 Peetgen op Ray (Swalmen)
Van Peetgen op Ray is alleen bekend dat ze ergens voor oktober 1617 in Swalmen terecht heeft gestaan wegens toverij, verhoord is in aanwezigheid van de heer van Hillenraad, diens vrouw en diens zoon, en verbrand is. Die informatie is afkomstig uit een Swalmens proces wegens smaad tegen Lenardt Raemeckers, die Wilhelm Custers indirect had beticht van hekserij. Lenardt voert daarin als verdediging aan dat Peetgen (of Petronel) op Ray tijdens haar gevangenschap verschillende keren iets over Wilhelm heeft gezegd. Hij zou haar hebben verteld dat hij wist wie een worst gestolen had uit zijn ketel. In het vooruitzicht van haar terechtstelling heeft ze dat nog een keer bevestigd. Dit lijkt een onschuldig, om niet te zeggen een belachelijk verhaal, maar Lenardt betoogt ook dat Wilhelm, die bekend staat als iemand die ‘kan waarzeggen en raadgeven’, niet op een natuurlijke wijze kon weten wie zijn worst had ontvreemd en verorberd. (Zie hierna onder Verdenkingen voor de afloop van het proces tussen Wilhelm Custers en Lenardt Raemeckers.)
Misschien is deze in Swalmen verbrande Peetgen op Ray dezelfde als Peetgen Holtsnijders van Swalmen (nr. 18).

Een onbetrouwbare bron

bijschrift:
Pamflet over de heksenprocessen in Roermond, Straelen, Wassenberg en Swalmen, verschenen in Nijmegen circa 1613/1614. De illustratie geeft geen realistisch beeld van de terechtstellingen. Waarschijnlijk werden de veroordeelden op een brandstapel aan een paal vastgebonden, gewurgd en daarna verbrand. Veruit de meeste slachtoffers waren vrouwen.
Koninklijke Bibliotheek, Den Haag.


Tot nu toe hebben we één belangrijk document over de Roermondse heksenprocessen van 1613-1614 buiten beschouwing gelaten: een pamfletje van vier bladzijden dat Aert Cornelissoon in Nijmegen heeft uitgegeven onder de lange titel Een warachtige beschrijvinge van 64. Tooveressen die door haer Tooveryen over de duysent Menschen so oude Lieden als jonge kinderen, ende wel ses duysent Beesten hebben omgebracht (etc. etc.). Alle eerdere publicaties over de processen van 1613-1614 nemen dit pamflet als uitgangspunt. Wij niet; het blijkt namelijk niet betrouwbaar te zijn.
Nijmegen lag rond 1613 in de Republiek der Verenigde Nederlanden, dus vanuit Roermond gezien in het buitenland. Aert Cornelissoon, eerder werkzaam in Alkmaar en Dordrecht, was vanaf 1592 stadsdrukker van Nijmegen, drukker van de Staten van Gelderland, boekbinder, boekverkoper en gelegenheidsuitgever. Zijn fonds omvatte voor zover bekend slechts een samen met anderen uitgegeven Bijbeleditie, twee boeken en vier kleinere uitgaven, waaronder Een warachtige beschryvinge.
Volgens dit pamflet zouden de Roermondse heksenprocessen zijn begonnen op 24 september 1613 en zouden er sindsdien dagelijks twee heksen zijn verbrand, in totaal 64 stuks. Als dat klopt, moet de tekst van het pamflet 32 dagen later afgerond zijn, op of kort na 25 oktober 1613. De reeks processen zou op gang zijn gebracht doordat de twaalfjarige dochter van de opperheks Tryntjen van Zittaert tijdens het spelen op straat haar toverkunsten vertoonde: ze spuugde geld, garen, lint, spelden, naalden, spijkers, stenen, koper en oud ijzer uit. Daarop werd ze gearresteerd en verhoord en beschuldigde ze haar moeder. Die bekende onder tortuur dat ze in 24 jaar 41 kinderen, drie mannen, zeven vrouwen en een aantal dieren doodgetoverd had en beschuldigde nog elf heksen, onder wie meester Jan uit Ool, hun aanvoerder. Haar dochter werd gevangengezet in een klooster en zijzelf vier dagen na haar arrestatie verbrand. De elf beschuldigden werden gearresteerd. Meester Jan van Ool, een vermaard genezer, bekende dat hij een verbond met de duivel had gesloten: als hij tien mensen genezen had, moest hij de elfde doodtoveren. Dit ging nu zestien jaar zo, en in die tijd had hij meer dan honderdvijftig mensen doodgetoverd. Hij bekende verder bepaalde toverkunsten en de moord op zijn vrouw, die niet mee had willen doen aan zijn duivelse bezigheden. Hij beschuldigde nog eens 41 anderen: tien in Straelen, elf in Roermond, vijftien in Wassenberg en vijf in Swalmen. Ook hij werd tot de vuurdood veroordeeld. De 41 beschuldigden werden eveneens gearresteerd en bekenden van alles. De rechtbank gaf bevel dagelijks twee veroordeelden te verbranden, wat vervolgens ook gebeurde in Roermond, Swalmen en Wassenberg. In Straelen leverden de processen een derde hoofdverdachte op: de vroedvrouw Entjen Gillis in het nabijgelegen dorp Herongen. Zij was het ergste van allemaal: in 33 jaar had ze bijna veertig ongeboren, wel honderdvijftig pasgeboren kinderen, een aantal vrouwen, die eerst jarenlang hadden moeten lijden, en haar eigen man en kinderen doodgetoverd. In totaal hadden de 64 heksen en hun aanvoerder meester Jan van Ool meer dan zeshonderd jonge kinderen, meer dan vierhonderd volwassenen en meer dan zesduizend beesten doodgetoverd, vijftig morgen land en tweehonderd boomgaarden bedorven, en nog ander kwaad bedreven dat kortheidshalve niet vermeld werd.
De waarde van het pamflet als bron voor de precieze toedracht van de heksenprocessen in Roermond en omgeving in 1613-1614 is twijfelachtig om een aantal redenen.
Volgens verschillende archiefbronnen begon de procesreeks trouwens niet op 24 september met de processen tegen Tryntjen van Zittaert, vier dagen later terechtgesteld, en haar dochtertje, maar op 1 of 2 oktober met de processen tegen Eva Wennemekers, vier dagen later terechtgesteld, en haar dochtertje. De enige Tryntjen van Zittaert over wie in archiefbronnen iets terug te vinden is, is Catharina, dochter van het welgestelde echtpaar Heinrich Montenack van Sittard en Johanna Tessers, die samen met haar zuster en haar vijf broers in 1606 een huis verkocht. Zij wordt verder nergens vermeld, en dus ook niet als heks.
Volgens een brief van de Roermondse scholtis werd het meisje dat samen met haar moeder als eerste gearresteerd werd niet opgesloten in een klooster, maar in een ‘ziekhuis’.
In de archieven komt geen genezer meester Jan van Ool voor, maar wel werd een genezer meester Hans Lodewich als heks terechtgesteld. Er zijn weliswaar verschillende Jannen van Ool uit de periode rond 1613 bekend, maar geen van hen wordt ooit vermeld als genezer, aangeduid als meester of genoemd als verdachte of veroordeelde in een heksenproces. Verder is er uit de archiefbronnen geen heks bekend uit de Dalenbroekse buurtschap Ool (onder Herten), maar komt daarin wel Quiss van Asenraedt met zijn vrouw en dochter (nrs. 61-62-63) voor, die afkomstig waren uit de Dalenbroekse buurtschap Asenray (onder Maasniel); ook Mett van Asenraed (nr. 5) kwam daar waarschijnlijk vandaan.
Onder de gedocumenteerde heksen bevindt zich geen vroedvrouw Entjen Gillis uit Herongen (een persoon met die naam is zelfs überhaupt niet uit archiefbronnen bekend), maar wel wordt in Roermond de vroedvrouw Trijnken van Momffort als heks verbrand.
Volgens archiefbronnen zijn er heksen terechtgesteld in Roermond, Straelen, Swalmen en het ambt Montfort, maar van Wassenberg, genoemd in het pamflet, is zoiets niet bekend en ook niet erg waarschijnlijk. Het Land van Wassenberg was in die tijd een ambt van het hertogdom Gulik. Gulik staat bij uitstek bekend als een gebied waar maar weinig heksenprocessen plaatsvonden, nadat een van de eerste bestrijders van de heksenwaan, de Gulikse hofarts Johannes Wier, in 1563 hierover zijn De Praestigiis Daemonum et Incantationibus ac Veneficiis Libri V gepubliceerd had. Maar tot het ambt Wassenberg behoorden ook de dorpen Melick en Herkenbosch, waaruit verschillende in Roermond verbrande heksen of hun families afkomstig waren: Elberte opthen Thoren (nr. 9), Geert van Melick (nr. 10), Hendrik Bijns (nr. 12), Jan Reijnen (nr. 15), Greet ingen Waterschey (nr. 17), Trijn Gulickers (nr. 28) en Trijncken Kan (nr. 29).
Volgens de archiefstukken werd er in 1613 in Roermond, Swalmen en Wassenberg niet tweemaal per dag een heks verbrand, maar waren er in Roermond terechtstellingen op de volgende data:

datum aantal
5 oktober 1613 1
28 oktober 1613 1
4 november 1613 4
6 november 1613 2
13 november 1613 1
16 november 1613 2
20 november 1613 3
23 november 1613 2
27 november 1613 3
2 december 1613 4
5 december 1613 2
ca. 2e week december 1613 2
12 december 1613 2
23 december 1613 1
totaal 1613 30

Al met al lijkt het erop dat de schrijver van Een warachtige beschrijvinge de klok wel heeft horen luiden, maar niet precies wist waar de klepel hing. De gebeurtenissen in het pamflet komen wel globaal overeen met de gedocumenteerde feiten, maar namen, data, aantallen en plaatsen wijken daar nadrukkelijk van af. We moeten die andere namen, data en plaatsen niet opvatten als aanvulling op de gegevens uit archiefbronnen, maar als een gefantaseerde en onbetrouwbare weergave van diezelfde gegevens.

Nasleep

bijschrift:
De Roermondse heksenverbrandingen leven voort als invented tradition. Carnavalsvereniging De Kaketoes van de wijken Kapel in ’t Zand en Kemp (‘aan de Kapel en op de Kemp dao zeen weer toes’) sluit de vastelaovend daar ieder jaar af met het naspelen van een heksenproces en -verbranding op de in hun gebied gelegen Galgenberg.
Foto: Josine Keijsers


Na het najaar van 1614 werden er voorlopig geen nieuwe processen aangespannen. In Roermond en Straelen kwam een eind aan de spanning die de bevolking maandenlang in zijn greep moet hebben gehouden. De spanning of er nog weer nieuwe processen zouden volgen, de angst of men gevaar liep door heksen betoverd te worden, de zorg en verwarring over gearresteerde familieleden en bekenden, de angst om zelf beschuldigd te worden, de ontreddering na de terechtstelling van partners en verbeurdverklaring van hun schamele bezit – dat alles verdween geleidelijk naar de achtergrond en men ging langzaamaan weer over tot de orde van de dag. Wat nog restte, was de afwikkeling.
Hiervoor is per slachtoffer al beschreven wat die afwikkeling inhield, maar voor de overzichtelijkheid zetten we het hier nog een keer op een rijtje. Verschillende nabestaanden vroegen het Hof van Gelder of zij de bezittingen van hun terechtgestelde partner of moeder mochten behouden. De eerste die dat deed, al in november 1613, was de weduwe van Hendrik Bijns (nr. 12), die met haar man een groot huis bezat. Haar verzoek werd ingewilligd. Nadat scholtis Braetz begin 1614 het Hof had verzocht om richtlijnen, werd het beleid strenger; een verzoek zoals dat van de weduwe Bijns zou op grond van de nieuwe richtlijnen waarschijnlijk zijn afgewezen. Wel werd nog een uitzondering gemaakt voor de armlastige weduwnaars van Alith Ruyters (nr. 36), Tryne van Elmpt (nr. 71) en twee vrouwen die we niet bij naam kennen (nrs. 48 en 73). Zij mochten het aandeel van hun terechtgestelde echtgenote in hun schamele gezamenlijke bezittingen behouden. De schoonzoon van Trijnken Pijpers (nr. 14) vocht aan dat scholtis Braetz een stukje land van zijn schoonmoeder had geconfisqueerd, omdat dit was gekocht met geleend geld waarover hij rente betaalde. Het Hof vond het niet relevant bij wie het geld vandaan was gekomen; Trijnken had de grond gekocht en was eigenaar. Twee zoons van Catharina Bernarts (nr. 64) claimden het recht op rente en aflossing van een lening die zij had verstrekt met geld van een kleinzoon die zij opvoedde. Ook zij vingen bot: het deed er niet toe van wie het geld afkomstig was geweest, Catharina had de lening verstrekt en bezat het recht op de rente en de aflossing. Ook de weduwnaar van Geertgen van Geraedt (nr. 69) had het nakijken. Hij had eigenmachtig spulletjes uit zijn verbeurdverklaarde huis gehaald. De argumenten waarmee hij dat verdedigde – de verhuizing was niet bedoeld als toe-eigenen, maar als opbergen en bovendien had hij zijn huis eigenhandig gebouwd – waren óf niet geloofwaardig, óf irrelevant. Verder verkocht scholtis Braetz rond 1 oktober 1615 de geconfisqueerde huizen van Naele Mussen (nr. 19), Trincken Melers (nr. 6) en meester Hans Lodewich (nr. 32) bij opbod. Hoe het afliep met de kwestie van de weduwe van de weduwnaar van Naelcken Coenckens (nr. 58), weten we niet. Zij werd korte tijd gevangengezet nadat ze zich door de erfvoogd had laten bepraten om hem zeventien schapen te verkopen die eigendom waren van de weeskinderen van Naelcken en haar man. Eind mei 1615 vroegen de voormalige bewakers van Syken Daggen (nr. 8) wat er moest gebeuren met een kist die zij voor iemand bewaard had; hoe dat is afgelopen, weten we ook niet.
In Venlo ontstond gedoe over de vraag wie nu de kosten van het ingewikkelde en toen nog steeds niet afgesloten proces tegen Barbara Vreesen (nr. 67) moest betalen. Scholtis Johan Römer diende in 1616 bij de Gelderse Rekenkamer zijn rekening in. De Rekenkamer zat hiermee in haar maag en vroeg op 22 juni 1616 aan de Venlose schepenen hoe zij de kwestie zagen. Deze antwoordden op 26 juni dat elke instelling haar eigen kosten moest dragen zolang er niet verder geprocedeerd werd in de zaak. Daarmee doelden ze op het Hof van Gelder, dat het nodig had gevonden om Barbara Vreesen te vervolgen.
In Straelen ontvingen de scholtis, gerechtssecretaris en schepenen al medio juni 1614 daggelden van het Hof van Gelre voor hun werkzaamheden tijdens de heksenprocessen van 1613-1614. Maar toen de gerechtsboden twee weken later een rekening voor hún kosten opstelden, werd die voorlopig niet betaald. Na 20 november 1617 stelden ze opnieuw een rekening op, nu aangevuld met later gemaakte kosten voor de bewaking en voeding van andere gevangen. Daarbij waren ze zo vrij om ‘rente’ wegens achterstallige betaling in rekening te brengen: ze verhoogden het aantal dagen dat de heksen in 1613-1614 gevangen zouden hebben gezeten, en daarmee het aantal dagen waarover ze kosten declareerden.

Verdenkingen
Maar de processen van 1613-1614 hadden ook een heel ander soort nasleep. Zo werden er in ieder geval in 1625, 1641-1644 en 1663 in Roermond nog processen gevoerd omdat iemand over een ander had verteld dat hij of zij familie was van iemand die als heks verbrand was. Wie het precies betrof en wanneer die persoon verbrand was, werd daarbij niet vermeld, maar de kans is groot dat het ging om slachtoffers van de processen uit de jaren 1613-1614. Het bleef nog lang een schande om een heks in de familie te hebben gehad die op de brandstapel beland was. Volgens een auteur was dat in Straelen zelfs aan het eind van de negentiende eeuw nog zo.
Ernstiger was, dat er nog jarenlang beschuldigingen werden geuit tegen allerlei personen die in 1613-1614 door verdachten als medeplichtigen zouden zijn genoemd. Zo ontving de magistraat van Roermond begin 1617 een brief van het stadsbestuur van Aken. Daar was een zekere Maria Claessen gevangengenomen op verdenking van hekserij. Men wilde nu graag weten of haar naam tijdens de verhoren in Roermond genoemd was. Later dat jaar spande de timmerman Wilhelm Custers in Swalmen een proces tegen Lenardt Raemeckers aan wegens smaad; bij dit proces hebben we hiervoor al kort stilgestaan. Het bleek dat Wilhelms naam tijdens de Roermondse processen van 1613-1614 inderdaad genoemd was door meester Hans Lodewich (nr. 32) en Guel Toets (nr. 50), en dat Peetgen op Ray (nr. 74) tijdens haar proces in Swalmen ook iets belastends over hem had gezegd. Wilhelm ontkwam ternauwernood aan een strafproces. In 1618 daagde de Roermondse scholtis Braetz drie vrouwen voor het Hoofdgerecht: Lijsbet Bartmans (eerder weduwe en hertrouwd met de sjouwer Jan van Cruchten), Mercken Boenen (gehuwd met Jacop Leijdeckers) en Jenne Olijslegers Geertsdochter. Zij waren tijdens verhoren van heksenprocessen menigmaal beschuldigd van hekserij; Lijsbet Bartmans zelfs een kleine twintig keer. Om aan vervolging te ontkomen waren ze de stad ontvlucht. Er werd niet aangegeven wanneer dat gebeurd was, maar vermoedelijk in de jaren 1613-1614. De vrouwen moesten zich op 19 oktober op het stadhuis melden voor een proces waarvoor drie weken waren uitgetrokken, maar lieten alle drie verstek gaan. Daarom verzocht de scholtis op 8 maart 1619 het Hoofdgerecht om verbeurdverklaring van hun bezittingen, waaronder het huis op de Dries dat Lijsbet Bartmans samen met Jan van Cruchten in 1609 gekocht had. Het lijkt inderdaad tot confiscatie te zijn gekomen, want in 1621 werd alleen de helft van dit huis verkocht door Erken op de Camp van Cruchten, de erfgenaam van Jan van Cruchten.
Nog ernstiger waren de heksenprocessen die indirect het gevolg waren van de processen in 1613-1614. De bekentenissen van Truij van Kirckhoven (nr. 4), Trincken Melers (nr. 6) en Itgen Wahen (nr. 60) luidden in het graafschap Horn in 1622 een reeks processen in die aanvankelijk waarschijnlijk 21 slachtoffers maakte en in 1636-1637 nog eens vijf. En in 1626 werd in Broekhuizen een vrouw aangeklaagd als heks, onder meer omdat ze zich in 1613 afkeurend had geuit over de arrestatie van Peter Paes (nr. 35).

Van heksen naar bokkenrijders
Nog lang daarna werden vrouwen en soms mannen voor de rechter gedaagd wegens vermeende hekserij. In de Noordelijke Nederlanden leidde dat niet meer tot doodvonnissen. In het Duitse Rijk wel, en ook in de Zuidelijke Nederlanden. In het Maasland werden in ieder geval tot 1679 nog met enige regelmaat heksen gewurgd en verbrand. Als laatste belandde Leyn Wecks in Eksel (in het huidige Belgisch Limburg) in 1725 op de brandstapel. En nog in 1950 stapte een vrouw uit Dessel (provincie Antwerpen) naar de rechter om dorpsgenoten die haar van hekserij beschuldigden aan te klagen wegens laster en eerroof.
Gezegd moet worden dat de twee laatste gevallen incidenten waren. Vanaf eind zeventiende eeuw was de heksenvervolging echt op haar retour. Maar in de achttiende eeuw zijn wel nog honderden mannen en vrouwen terechtgesteld voor hekserijachtige misdaden. We hebben het dan over de bokkenrijders in en rond Zuid-Limburg. Nog steeds zijn er mensen die geloven dat de bokkenrijders grootschalig georganiseerde misdadigers waren. Maar inmiddels is overtuigend aangetoond dat zo’n bende nooit bestaan heeft.

bijschrift:
De negentiende-eeuwse schrijver Emile Seipgens was zich bewust van de verwantschap tussen heksen en bokkenrijders. Hij schreef in 1864 een opera buffa in het Roermondse dialect rond de legendarische Duitse outlaw Johannes Bückler (circa 1778-1803), bijgenaamd Schinderhannes. Hierin is Schinderhannes de zoon van een heks en sluit hij, zoals een bokkenrijder betaamt, een verbond met de duivel. Dit beeldje toont hem temidden van de door hem aangevoerde troep rovers.
Wijnand Thönissen en Dick van Wijk, De ‘Ruivers’, brons (1986); foto: Johan Vermeij.


In de achttiende eeuw ontwikkelde zich een regelrechte bokkenrijderswaan, die vergelijkbaar was met de heksenwaan uit de eeuwen daarvoor. Toen de overheden in het Land van Valkenburg en het Land van ’s-Hertogenrade rond 1740 krachtig wilden optreden tegen de vele landlopers en bedelaars, grepen schout en schepenen van Kerkrade naar zwaardere middelen dan eigenlijk toegestaan was. Ze zochten net zo lang tot ze een jurist vonden die bereid was te betogen dat de handlanger van enkele (reeds veroordeelde) inbrekers onder tortuur mocht worden verhoord – niet omdat er nog bekentenissen rond die inbraak te verwachten waren, maar om een voorbeeld te stellen. Dit eerste verhoor onder tortuur leverde, net als bij de heksenprocessen, een kettingreactie van beschuldigingen op, gevolgd door onwaarschijnlijke aantallen bekentenissen van diefstallen en inbraken, die waren gepleegd op ver weg gelegen plaatsen, die soms helemaal niet hadden plaatsgehad, waarvan de echte schuldigen soms allang bekend waren of die in werkelijkheid niet door vele tientallen, maar door slechts enkele personen waren begaan. Zo ontwikkelde zich een waandenkbeeld over een grote, wijdvertakte misdadigersbende als gevolg van een ongebreidelde, volgens de rechtsregels van die tijd vaak onrechtmatige toepassing van de tortuur. Veel verdachten namen ná het verhoor onder tortuur hun bekentenissen terug, maar daar werd geen acht op geslagen. Sterker nog, daar werd een bizarre verklaring voor gezocht. De rovers hadden zeker met elkaar afgesproken dat ze voor hun terechtstelling alles weer zouden ontkennen – een samenzwering! Bij latere verhoren onder tortuur werden de verdachten ook op deze samenzwering ondervraagd, en creperend van de pijn bekenden ze alles wat men maar wilde horen, inclusief samenzweringen. Nog later groeiden de samenzweringen in de fantasie van de ondervragers uit tot nachtelijke heidense rituelen waarbij de misdadigers een eed van trouw aan de duivel zwoeren; een variant op de heksensabbats dus. Zo ontstond de naam bokkenrijders. Volgens het volksgeloof reisden heksen namelijk ’s nachts over grote afstanden naar een heksensabbat op een bezemsteel, maar ook wel op een duivel in de gedaante van een bok. De misdaden waarvan de ‘bendeleden’ verdacht werden, werden zo steeds erger en de ondervragers steeds fanatieker. Zo kon het gebeuren dat er in de jaren 1740 ruim 120 mensen het slachtoffer werden van de bokkenrijderswaan, rond 1750 een dertigtal en in de jaren 1770 maar liefst 375. Pas in 1777 was het echt afgelopen met de folteringen en executies.


Afkortingen
ARAB Algemeen Rijksarchief, Brussel
AHR Archief van het Hoofdgerecht van Roermond (in GAR)
GAR Gemeentearchief Roermond
Msg De Maasgouw
OAR Oud Archief van Roermond (in GAR)
PSHAL Publications de la Société Historique et Archéologique dans le Limbourg
RHCL Regionaal Historisch Centrum Limburg, Maastricht
StAS Stadtarchiv Straelen


Literatuur
Augustus L. Augustus, ‘Vervolgingsbeleid en procesvoering tegen de Bokkerijders. Het ontstaan van een waandenkbeeld’, in: PSHAL 127 (1991) 69-153.
Baschwitz Kurt Baschwitz, Heksen en heksenprocessen. De geschiedenis van een massawaan en zijn bestrijding (Amsterdam 1964).
Bastiaens, Buskop e.a. Conny Bastiaens, Harald Buskop e.a., Sprekend verleden vwo 2 werkboek (Baarn 2005).
Becker Thomas P. Becker, ‘Hexenverfolgung im Herzogtum Jülich’, in: Neue Beiträge zur Jülicher Geschichte VIII (1987) 54-75.
Begheyn en Peters Paul J. Begheyn en Els F.M. Peters, Gheprint te Nymeghen. Nijmeegse drukkers, uitgevers en boekverkopers 1479-1794 (Nijmegen 1990).
Behringer 1987 Wolfgang Behringer, ‘“Vom Unkraut unter dem Weizen”, Die Stellung der Kirchen zum Hexenproblem’, in: Richard van Dülmen (red.), Hexenwelten, Magie und Imagination vom 16.-20. Jahrhundert (Frankfurt 1987) 15-47.
Behringer 1994 Wolfgang Behringer, ‘Das Wetter, der Hunger, die Angst. Gründe der europäischen Hexenverfolgungen in Klima-, Sozial- und Mentalitätsgeschichte. Das Beispiel Süddeutschlands’, in: Gábor Klaniczay en Eva Pócs (red.), Witch Beliefs and Witch-Hunting in Central and Eastern Europe. Acta Ethnographica Academiae Scientarum Hungaricae 37 (Boedapest 1994) 27-50.
Berkvens en Venner A.M.J.A. Berkvens en G.H.A. Venner m.m.v. G. Spijkerboer (red.) Het Gelderse Land- en Stadsrecht van het Overkwartier van Roermond 1620. Werken der stichting tot uitgaaf der bronnen van het oud-vaderlandse recht 25 (Arnhem 1996).
Van Beurden 1897-1898 A.F. van Beurden, ‘Wandelingen rondom Roermond’, in: Limburg’s Jaarboek 5, 4e aflevering (1897-1898) 57-108.
Van Beurden 1910 A.F. van Beurden, ‘Het Burgerboek der Stad Roermond van af 1562-1793’, in: Limburg's Jaarboek 16 (1910) 19-46.
Boermans H. Boermans, ‘Brandstichters en toovenaars te Venlo, Roermond en Stralen’, in: Msg 47 (1927) 31-32.
Dresen-Coenders 1983 Lène Dresen-Coenders, Het verbond van heks en duivel. Een waandenkbeeld aan het begin van de moderne tijd als symptoom van een veranderende situatie van de vrouw en als middel tot hervorming der zeden (Baarn 1983).
Dresen-Coenders 1987 Lène Dresen-Coenders, ‘De grote “heksenbrand” van Roermond (1613)’, in: Gijswijt-Hofstra en Frijhoff, 161-172.
Evers Ingrid M.H. Evers, ‘Maaslandse heksenprocessen, honderd jaar Limburgse regionale geschiedschrijving’, in: Kwade mensen, toverij in Nederland, Volkskundig Bulletin 12 (1986) 77-106.
Geraedts 1992 Giel Geraedts, ‘Heksen en tovenaars in Roermond en omgeving’, in: Maas- en Swalmdal Jaarboek 12 (1992) 139-147.
Geraedts 2000 Giel Geraedts, ‘Swalmenaar Willem Custers beschuldigd van toverij’, in: Maas- en Swalmdal Jaarboek 20 (2000) 110-118.
Gijswijt-Hofstra en Frijhoff Marijke Gijswijt-Hofstra en Willem Frijhoff (red.), Nederland betoverd. Toverij en hekserij van de veertiende tot in de twintigste eeuw (Amsterdam 1987).
Goossens, Doppler e.a. W. Goossens, P. Doppler e.a., Voorlopigen inventaris van het Oud Archief der gemeente Roermond (Maastricht 1941).
Gootzen Piet Gootzen, ‘“Edele woonhuizen” in de Roerstreek (2)’, in: Roerstreek 6 (1974) 117-127.
Habets Jos. Habets, Geschiedenis van het tegenwoordig bisdom Roermond en van de bisdommen, die het in deze gewesten zijn voorafgegaan. Tweede deel. Het oude bisdom Roermond. 1559-1801 (Roermond 1890).
Henrichs L. Henrichs, ‘Die Hexenverfolgung in Straelen’, in: Niederrheinischer Geschichtsfreund (1882) 189-190.
Van Hofstraeten Bram Van Hofstraeten, ‘Costumiere acculturatie. De Antwerpse Consuetudines compilatae (1608) als model voor het Gelderse Land- en Stadsrecht (1620)’, in: PSHAL 144 (2008) 9-56.
Janssen Louis Janssen, Nicolaas, de duivel en de doden (Baarn 1993).
Jaspars E.J.M. Jaspars, ‘Tempora mutantur’, in: Msg 88 (1969) kolom 183-186.
Keuck Bernhard Keuck, ‘“So dass es gerecht war, jeden Tag zwei zu verbrennen ...”. Die große Hexenjagd 1613/14 in Roermond und Straelen’, in: P.G.H. Vullings (red.), Dis Overquartirs van Ruremunde. Jubileumuitgave van de vereniging Overkwartier van Gelre (Venlo 2008) 85-107.
König Bruno Emil König, Ausgeburten des Menschenwahns im Spiegel der Hexenprozesse und der Autodafés (Rudolstadt 18931, herdruk als Geschichte der Hexenprozesse Keulen z.j. (2003)).
Kramer en Sprenger Heinrich Kramer en James Sprenger, Malleus Maleficarum, Engelse vertaling door Montague Summers (Londen 1971, pocketeditie van de eerste uitgave in 1928).
Van Krugten H. van Krugten, Onze Lieve Vrouw in ’t Zand te Roermond (1877).
Molhuysen P.C. Molhuysen, ‘Bijdrage tot de geschiedenis der heksenprocessen in Gelderland’, in: Bijdragen voor Vaderlandsche Geschiedenis en Oudheidkunde. Nieuwe reeks, 1e deel (1857) 194-209.
Mosmans 1939 (H.) M(osmans), ‘Heksenproces’, in: Msg 59 (1939) 19-20.
Mosmans 1940 H. M(osmans), ‘“Metten brande geëxsecuteerd”’, in: Msg 60 (1940) 8-9 en 17.
Muller P.L.J.M.A. Muller, ‘Heksenprocessen, processen in het Overkwartier van Gelderland speciaal te Venlo’, in: Msg 56 (1936) 3-4.
Münster-Schroer Erika Münster-Schroer, ‘Zauberei- und Hexenprozesse in den Herzogtümern Jülich und Berg’, in: Marielies Saatkamp en Dick Schlüter (red.), Van Hexen un Düvelslüden. Über Hexen, Zauberei und Aberglauben im niederländisch-deutschen Grenzraum. Over heksen, toverij en bijgeloof in de Nederlands-Duitse grensstreek (Enschede/Doetinchem/Vreden 1995) 49-62.
Nettesheim 1870 Fred. Nettesheim, ‘Kroniek der stad Roermond van 1562-1638’, in: PSHAL 7 (1870) 429-487.
Nettesheim 1875 Fred. Nettesheim (red.), ‘Kroniek der stad Roermond van 1562-1638 (Vervolg)’, in: PSHAL 12 (1875) 249-386.
Norrenberg P. Norrenberg, Geschichte der Herrlichkeit Grefrath. Zugleich ein Beitrag zur Geschichte des Geldrischen Amtes Krickenbeck (Viersen 1875).
Pinchart Alexandre Pinchart, Archives des Arts, Sciences et Lettres. Documents inédits (serie 1, deel 2) (Gent 1863).
Quintens Thomas Quintens, De humanisering van het strafrecht op het einde van de achttiende eeuw. Een toetsing aan de rechtspraktijk in Gent (masterproef, Gent 2010-2011).
Rats J.C. Rats C.ss.R., De Lieve Vrouw in ’t Zand. Haar beeld. Haar vereering. Haar wonderen (Roermond/Maaseik 1935).
Schrameyer A.M. Schrameyer, Heksen en heksenprocessen in Roermond van 1522 tot 1614 (typoscript; Breda 1965).
Sivré 1869 J.B. Sivré, Inventaris van het Oud Archief der gemeente Roermond, 2e aflevering, Bijlage tot het verslag van den toestand der gemeente over het jaar 1868 (Roermond z.j. (1869)).
Sivré 1874 J.B. Sivré, Inventaris van het Oud Archief der gemeente Roermond, 2e stuk, 3de aflevering, Bijlage tot het verslag van den toestand der gemeente over het jaar 1873 (Roermond z.j. (1874)).
Sivré 1875 J.B. Sivré, Inventaris van het Oud Archief der gemeente Roermond, 3e stuk, 1ste aflevering, Bijlage tot het verslag van den toestand der gemeente over het jaar 1874 (Roermond z.j. (1875)).
Sivré 1879 J.B. Sivré, ‘Bijdrage tot de geschiedenis der heksenprocessen’, in: Msg 12-13 (1879) 45-46 en 49-50.
Sivré 1882 J.B. Sivré, Inventaris van het Oud Archief der gemeente Roermond, 4e stuk, 1ste aflevering, Bijlage tot het verslag van den toestand der gemeente over het jaar 1881 (Roermond z.j. (1882)).
Slanghen E. Slanghen, ‘Het graafschap Horn’ II, in: PSHAL 16 (1879) 3-74.
Stegeman B. Stegeman, ‘Heksenprocessen in onze Graafschap’, in: Archief De Graafschap 2 (1939) 221-232.
Venner 1985 G.H.A. Venner, De Meinweg, Onderzoek naar rechten op gemene gronden in het voormalige Gelders-Gulikse grensgebied circa 1400-1822. Maaslandse Monografieën 40 (Assen/Maastricht 1985).
Venner 2009 G.H.A. Venner, Inventaris van het archief van het Hof van Gelder te Roermond 1580-1794 (Maastricht 2009).
Van de Vrugt 1978 M. van de Vrugt, De Criminele Ordonnantiën van 1570. Enkele beschouwingen over de eerste strafrechtcodificatie in de Nederlanden (Zutphen 1978).
Van de Vrugt 1982 M. van de Vrugt, Aengaende Criminele Saken. Drie hoofdstukken uit de geschiedenis van het strafrecht. Rechtshistorische cahiers 4 (Deventer 1982).
Vullings 2004 P.G.H. Vullings, ‘Toverijprocessen in de rekeningen van het drostambt Montfort’, in: Msg 123 (2004) 111-115.
Vullings 20061 P.G.H. Vullings, ‘De heksenbrand van Roermond. Catharina van Eyck’, in: Overkwartier van Gelre 2006/2, 33-40.
Vullings 20062 Peter G.H. Vullings, ‘Toverij in het Land van Kessel’, in: Msg 125 (2006) 88-94.
Vullings 20063 Peter G.H. Vullings, ‘Geacht en veracht, genezer en beul. Scherprechters van het Overkwartier van Gelre, 1582-1811’, in: PSHAL 142 (2006) 97-187.
Vullings 2007 Peter Vullings, ‘Een heks te Broekhuizen’, in: Overkwartier van Gelre 2007/1, 26-28.
Vullings 2008 Peter Vullings, ‘Barbara Vreesen. Hof van Gelder versus Venlo’, in: idem (red.), Dis Overquartirs van Ruremunde. Jubileumuitgave van de vereniging Overkwartier van Gelre (Venlo 2008) 109-122.
De Waardt en De Blécourt 1987 Hans de Waardt en Willem de Blécourt, ‘“Het is geen zonde een kwaad mens ter dood te brengen”. De berechting van toverij tijdens de regering van hertog Karel van Egmond’, in: Gijswijt-Hofstra en Frijhoff, 15-25.
De Waardt en De Blécourt 1989 H. de Waardt en W. de Blécourt, ‘De regels van het recht. Aantekeningen over de rol van het Gelderse Hof bij de procesvoering inzake toverij, 1543-1620’, in: Bijdragen en mededelingen Gelre 80 (1989) 24-50.
Te Walvaart Harry te Walvaart, ‘Mit toverijen becladdet. Toverij in de Heerlijkheid Borculo 1610-1800’, in: Marielies Saatkamp en Dick Schlüter (red.), Van Hexen un Düvelslüden. Über Hexen, Zauberei und Aberglauben im niederländisch-deutschen Grenzraum. Over heksen, toverij en bijgeloof in de Nederlands-Duitse grensstreek (Enschede/Doetinchem/Vreden 1995) 33-47.
Wieërs H. Jos Wieërs, Enige aspecten van heksenprocessen in Roermond, hoofdstad van het Overkwartier van Gelre, in 1522, 1525, 1581 en 1613 (typoscript; Gent 1985-1986).


Bijlage: Namenindex

Aben van Swalmen, Ien Linssen 30
Asenraad in de Steeg, vrouw van Joris Peterssen van 48
Asenraed, Mett van 5
Asenraedt, de dochter van Quiss van 63
Asenraedt, de vrouw van Quiss van 62
Asenraedt, Quiss van 61
Ass, Stijncken van 20
Bernarts, Catharina 64
Bessemeker van Neer, Jen 33
Bijns van Melick, Hendrik 12
Brunen, Mericken 44
Ceelskens, Grietgen 49
Celissen, Merriken 42
Coenckens, Naelcken van Helden- 58
Conincx van Millich, Roeloff 38
Cuippers, Lisken Hendrix- 72
Daggen, Syken 8
Danen, Merrie 13
Ditgens, Thijs 68
Duyven, Merrie 3
Elmpt, Tryne Lenart-van 71
Esschers van Ophoven, Leonard 25
Essers opten Schuitenberg, Trijnken Pijpers- 14
Eyck, Tryn van 59
Geraedt, Geertgen Rosen-van 69
Giesen, Trincken 6
Gijskens, Trincken 6
Gulickers van Herkenbosch, Trijn 28
Haspels, Hill 56
Haspels, Jen 55
Helden-Coenckens, Naelcken van 58
Hendrix-Cuippers, Lisken 72
Herkenbosch, Trijn Gulickers van 28
Holtsagers, Gredtgen 22
Holtsnijders van Swalmen, Peedtgen 18
Homben, Korstien 70
Hulss, Alheidt ingen 51
Jegers, Trincken 7
Kan van Melick, Trijncken 29
Kempen, Eva Wennemekers van 1
Kempen, Grijetgen Wennemekers van 2
Kercken-Mussen, Naele van 19
Kessel, Stijn van 21
Kerckhoven-Wahen van, Neer, Itgen van 60
Kirckhoven, Truij van 4
Lambrichts, Classgen 52
Lambrichtz, Beell 57
Leemkuyl-Ruyters, Alith 36
Lenart-van Elmpt, Tryne 71
Linne, Trijnken van 24
Linssen Aben van Swalmen, Ien 30
Lodewich, meester Hans 32
Loeffen, Entgen 65
Loeffen, Trein 65
Melers, Trincken 6
Melick, Elberte opthen Thoren van 9
Melick, Greet ingen Waterschey van 17
Melick, Geert van 10
Melick, Hendrik Bijns van 12
Melick, Jan Reijnen van 15
Melick, Trijncken Kan van 29
Millich, Roeloff Conincx van 38
Momffort, Trijnken van 24
Monffert, Merrijken van 27
Mussen, Naele van Kercken- 19
Neelen, Jennicken 43
Neer, Itgen van Kerckhoven-Wahen van 60
Neer, Jen Bessemeker van 33
Nieuwkercken-Vreesen, Barbara van 66
Oil, Neel van 31
Ophoven, Leonard Esschers van 25
Paes, Peter 35
Passers, Trincken 16
Peterssen van Asenraad in de Steeg, vrouw van Joris 48
Pijpers-Essers opten Schuitenberg, Trijnken 14
Pitswinckell, Nees 53
Ploenis, Grieth 45
Potten, Jennicken 43
Puijs van St. Jans Cluijss, Trincken 26
Pullen, Trincken 16
Reijnen van Melick, Jan 15
Rosen-van Geraedt, Geertgen 69
Rutthen, Enken 54
Ruyters, Alith Leemkuyl- 36
Ruyters, de dochter van Alith Leemkuyl- 37
Schaecks, Alheidt 46
Schaecks, Merie 47
Schans-Tysens, Trincken 34
Schuitenberg, Trijnken Pijpers-Essers opten 14
St. Jans Cluijss, Trincken Puijs van 26
Steeg, vrouw van Joris Peterssen van Asenraad in de 48
Swalmen, Ien Linssen Aben van 30
Swalmen, Peedtgen Holtsnijders van 18
Thoren van Melick, Elberte opthen 9
Toets, Guel 50
Tysens, Trincken Schans- 34
Vierssen, Tryn van 59
Vreesen, Barbara van Nieuwkercken- 66
Vretgens, Beel 40
Vretgens, Gritgen 39
Vretgens, Jennicken, dochter van Beel 41
Vuylmans, Trijn 23
Wahen van Neer, Itgen 60
Waterschey van Melick, Greet ingen 17
Wennemekers van Kempen, Eva 1
Werners, Alheidt 46
Werners, Merie 47
Wilmssen, Barbara van Nieuwkercken- 66
Wulms, Trijnken 11