Startpagina

 

 

Het Roermondse Slachthuis, als één van de eerste moderne abattoirs in Nederland

Willem Cartigny, 2009


Het Gemeentelijk slachthuis in Roermond, dat in 1899 zijn deuren opende, was een van de eerste
moderne slachthuizen in Nederland, maar daar was meer dan een halve eeuw lang plannen maken
aan voorafgegaan. Hierbij wat nadere informatie over de ontwikkeling die tot de gemeentelijke
slachthuizen leidde, de voorgeschiedenis van het Roermondse slachthuis, de architecten-en locatiekeuze,
en het verdere verloop van dit instituut dat de eeuw van zijn bestaan net niet vol maakte.


Inleiding
De ontwikkelingen die leidden tot de oprichting van gemeentelijke slachthuizen in Nederland (en
daarbuiten) worden met name beschreven in het proefschrift van P. Koolmees, 'Symbolen van
openbare hygiëne' uit 1997.
Enkele van die ontwikkelingen waren:
- de overgang vanaf medio negentiende eeuw van een agrarische maatschappij naar een
moderne verzorgingsstaat; economische groei, groei levensstandaard, sterke bevolkingsgroei,
industrialisatie en urbanisatie, met dientengevolge andere voedingspatronen, in het
bijzonder verhoging van de vleesproductie;
- de toename in de vleesproductie in de periode 1840-1940 leidde weer tot een schaalvergroting
in het slachten en het ontstaan van grootschalige exportslachterijen;
- het ontstaan van veel klachten inzake stank, deugdelijkheid van het aangeboden vlees,
onhygiënische omstandigheden en daarnaast zorgen om de volksgezondheid en het
ontbreken van een adequate vleeskeuring. “Centralisatie van slachtingen onder deskundig
toezicht en een wettelijke regeling van de vleeskeuring vormden in dit kader urgente
volksgezondheidsvraagstukken die om een oplossing vroegen.”
[ 1 ] Denk ook aan het
optreden van cholerabesmettingen!
- de rol van liberale medici, de zgn. 'hygiënisten'. “In navolging van Frankrijk en België
kwamen er in de jaren 1850 in verschillende grote steden van Nederland Gezondheidscommissies
tot stand.”
[ 2 ]

Frankrijk en België liepen in de eerste helft van de negentiende eeuw voorop inzake openbare
gezondheids-zorg, wat mede van invloed is geweest op de eerste generatie slachthuizen die in
Nederland ontston-den. Die kwamen er nl. in het zuiden, in respectievelijk Maastricht in 1824,
Venlo in 1837 en Den Bosch in 1852 . En het had niet veel gescheeld of Roermond had ook reeds in
deze periode zijn slachthuis gehad: “Wellicht hebben de slachthuizen van Maastricht en Venlo
aanleiding gegeven tot het initiatief om ook in een andere Limburgse stad een openbaar slachthuis
te stichten, nl. in Roermond. In deze stad werden in 1848 en 1853 serieuze plannen voor een
slachthuis besproken, de uitvoering ervan werd echter uitgesteld.”
[ 3 ]
Deze eerste generatie openbare slachthuizen betrof evenwel pre-moderne slachthuistypen: “Het
eerste moderne slachthuis van Nederland was in 1883 in Rotterdam geopend”,
in 1887 volgde
Amsterdam en in 1899 Roermond als derde, wat alles te maken had met de aanname van de
Hinderwet uit 1875.[ 4 ] Die Hinderwet speelde een cruciale rol in de ontwikkelingen van moderne
openbare slachthuizen:
“In de periode 1875-1902 werden in de gemeenteraden van de vier grootste steden van ons land
(A'dam, Den Haag, R'dam en Utrecht) en in een aantal kleinere gemeenten (in het bijzonder in
Groningen, Leiden, Maastricht, Nijmegen, Roermond en Elburg) uitgebreide discussies gevoerd
over de oprichting van openbare slachthuizen.”
[ 5 ]
Dé factor die in Roermond mede tot een stroomversnelling leidde na het jarenlang delibereren of er
een openbaar slachthuis moest komen was met name de onhygiënische toestand: “De doorslag tot
het werkelijk doorzetten van de plannen voor het oprichten van een openbaar slachthuis gaf een
rapport van de districtsveearts L.J. Janné, uitgebracht op 25 januari 1892 aan de Gezondheidscommissie
van de gemeente Roermond. In dit rapport werden erbarmelijke toestanden geschilderd
die in de [particuliere] slachterijen werden aangetroffen.”
[ 6 ]
Daarbij was volgens Koolmees een stimulerende rol weggelegd voor burgemeester Raupp en 'de
veearts', waarmee ongetwijfeld gedoeld wordt op genoemde districtsveearts Janné.[ 7 ]


Slachthuis kort na de opening (GAR-collectie)


Voorgeschiedenis Roermonds Slachthuis
Plannen van Jonkergouw, Cuypers e.a.

In 1897 was de besluitvorming dan eindelijk definitief: “Op 30 januari 1897 besloot de
gemeenteraad tot oprichting van een slacht- en koelhuis. Hierdoor werd het openbaar slachthuis
Roermond het eerste slachthuis in Nederland waaraan tevens een koelhuis verbonden was” ,
hetgeen overeenkomt met de constateringen van Koolmees, Kuylaars en Giebels
.[ 8 ]
Aan de bouw van het slachthuis, start juli/augustus1898, zijn slepende discussies voorafgegaan.
Reeds meer dan 60 jaar werd er over gesproken, zoals hiervoor al aangegeven. In een krantenartikel
van de Nieuwe Koerier dd. 21 jan. 1893, getiteld 'Verslag der Raadscommissie, benoemd tot
onderzoek voor een te Roermond op te richten slachthuis'
wordt opnieuw gewezen op de noodzaak
daartoe uit oogpunt van gezondheidszorg en worden de eerdere plannen uit de doeken gedaan: een
raadsbesluit met ontwerp uit december 1837 (waarvoor in 1838 goedkeuring verkregen werd van
koning Leopold); het tweede ontwerp van Jonkergouw uit april 1849, met als locatie Buitenop; en
tenslotte het plan van Cuypers uit 1852 met als locatie de Vischmarkt.
Dertig juli 1898 [ 9 ] vindt de eerste steenlegging plaats van het nieuwe Slachthuis, waartoe uiteindelijk
is besloten. En ook daarbij wordt gerefereerd aan genoemde eerdere plannen van de gemeentearchitect
Cuypers in 1852, van architect Jonkergouw uit 1849 en het later ook bij Kuylaars
opgedoken jaartal 1837.[ 10]
De door de Raad in 1892 benoemde commissie bestond uit R. Smeets, P. Höppener en mr. L.
Geradts, die later, toen hij burgemeester werd, vervangen werd door H. Drehmanns.
Wat betreft architect Jonkergouw: hij is degene die medio die eeuw meedong naar de functie van
stadsarchitect te Maastricht. Hij was de architect van de eerste synagoge aan de Hamstraat rond
1850 en opzichter waterstaat te Roermond.[ 11]
In de tabel van Koolmees over 'gemeentepolitiek en gemeentelijke slachthuizen in de periode 1875-
1902'
[ 12] staat wat misleidend bij Roermond: 'voorstel 1853', het echte raadsvoorstel dateert zoals
we hebben gezien uit 1897. Het plan van Cuypers uit 1852 kwam nooit tot feitelijke ontwikkeling.
Roermond staat in de tabel op een prominente derde plaats na de twee grote steden (zowel qua
inwonertal, bouwkosten en aantal slachtingen) Amsterdam en Rotterdam. Van een aantal van de
negen in deze tabel opgenomen slachthuizen staan de stemverhoudingen in de gemeenteraden
weergegeven; voor Roermond niet, maar die was volgens krantenberichten: 9 vóór en 5 tegen.[ 13]
Uit de tabel blijkt verder dat de productie (uitgedrukt in aantal slachtingen) voor 7 van de 9 steden
varieert tussen 12.000 (R'mnd) en 38.000 (R'dam). Alleen Amsterdam komt daar ver boven uit met
91.000 stuks.
De te verkiezen locatie blijkt geen sinecure. Er wordt in de jaren 1894/1895 met verve een debat in
de pers over gevoerd, waarbij dan tevens de locatie van de veemarkt een rol speelt. Vanaf februari
1894 adverteert de gemeente voor een geschikt perceel. Aanvankelijk opteert men voor een terrein
naast de gasfabriek aan het Buitenop, later wordt het 't Deemsel. In een rapport van de eerder
ingestelde raadscommissie, zie NKO 3 aug. 1895, komt die commissie met het voorstel van de
Venlosepoort. Er bemoeien zich ook de nodige deskundigen en burgers met de locatiekeuze. Zo is
dr. Fouquet het met de aangevoerde locaties niet eens en stelt voor een terrein beneden aan de
Maasbrug, maar krijgt dan weer tegenwerping van dr. Kramps.[ 14] Janné pleit in een artikel in
NKO van 31 aug. 95 uitdrukkelijk voor de Venlosepoort. Vervolgens komen groepen burgers in het
geweer. Bij eerste stemmingen najaar 1895 staken de stemmen bij de keus tussen Deemsel en
Venlosepoort. De discussie wordt in december 1895 beslist door de raadskeuze voor de Venlosepoort
en het besluit tot aankoop van de terreinen. [ 15]
In het NKO van 4 jan. 1896 staat dan nog het bericht dat besloten is de militaire slachterij van
Maastricht over te brengen naar Roermond zodra het slachthuis aldaar gereed is.
En vervolgens kan dan de discussie aan de orde komen: wel of geen koelhuis erbij; wat nogal wat
uitmaakt voor de kosten. Die discussie wordt sneller beslist.
Een an ander krijgt nog een staartje omdat raadslid jhr. mr. Michiels van Kessenich tegen de
aankoop van de terreinen is en het raadsbesluit bij GS voordraagt ter vernietiging. Hij krijgt
evenwel geen voet aan de grond, zijn bezwaren worden afgewezen. [ 16]


De architecten-vraag

Er is enige onduidelijkheid bij de diverse auteurs over de architect van het slachthuis in Roermond.
Volgens Kuylaars was de architect in 1898 G. Osthoff. [ 17]
Ook Koolmees is duidelijk in zijn keus: “Uit de bouwwijze van de slachthuizen van Roermond,
Groningen, Nijmegen,Maastricht, Utrecht, Leiden, Dordrecht, Haarlem, en Alkmaar die in de
periode 1899-1908 werden gebouwd, blijkt dat uitgebreid gebruik gemaakt werd van de ontwerpen
van Osthoff en Lohausen.“
[ 18]
Vanaf 1880 kwam de zogenaamde Duitse of gesloten bouwwijze in zwang:“Bij dit type slachthuizen
van de Duitse architect G. Osthoff werden alle gebouwen in een gesloten blok onder één dak
geplaatst” [ 19]; na 1884 verder aangepast conform de methode 'L-O-U bouwwijze', naar de
architecten Lohausen, Osthoff en Uhlmann. Dat type hield in een combinatie van gesloten hoofdgebouw
met open nevengebouwen. Zo ook te Roermond, waar bijvoorbeeld het ingangsgebouw en
de directeurswoning apart stonden.
En in de inleiding van het GAR-archief Openbaar Slachthuis Roermond staat: “De uiteindelijke
plannen werden ontworpen door de Duitse architect George Osthoff, onder wiens leiding in
Duitsland reeds meer dan tachtig slachthuizen gebouwd waren.”
Daarbij is sprake van een uitgebreid
bestekdossier ‘Slachthuis Roermond’, met tekeningen en berekeningen, ondertekend met:
‘Berlijn,30 sept.1997, (W.G.) Georg Osthoff’. In dit ‘Bestek en Voorwaarden’ van 10 juni 1898
worden als onderdelen van het te bouwen slachthuis o.a. aangegeven: directeurswoning, hoofdgebouw,
slacht-en koelhuis, paardenslachterij, groot en kleinveestal met twee loodsen, waterzuiveringsinstallatie,
etc. [ 20]
Dat lijkt dus duidelijk, maar daarmee is de zaak toch niet uitgemaakt, want er circuleren ook namen
van andere ontwerpers.
In de krantenberichtgeving inzake het slachthuis - de slachthuiskwestie is een hot item in vele
artikelen in de jaren negentig - komt dr. Osthoff vooral naar voren als een Duitse deskundige
inzake slachthuisbouw, die door de gemeente is geraadpleegd, onder andere in verband met de
terreinkeuze. Zoals we hebben gezien was er uitgebreide discussie over de locatie. Er zitten evenwel
ook de nodige berichten bij waarin Osthoff figureert als (hoofd)ontwerper. In de officiële aankondiging
van de eerste steenlegging (MAR 30 juli 1898, waar Kuylaars zelf naar verwijst!), staan
enkel de namen Rammers en Speetjens vermeld, Rammers als gemeente-architect en Speetjens als
'buitengewoon opzichter'.
Er lijkt dan ook sprake te zijn van diverse ontwerpen, zowel van Osthoff alsook van de gemeente
(Rammers) zelf, die in elkaar geschoven zijn. De meest voor de hand liggende conclusie is dan ook
dat de eerste voorlopige plannen van Osthoff waren en het definitieve plan van Rammers en
Speetjens; met Nijskens (en Janssen) als aannemer. Nijskens was de goedkoopste aanbieder van in
totaal tien aannemers uit Roermond zelf, maar ook uit Hilversum, Amsterdam en Tilburg; de
bedragen varieerden van zo'n fl. 68.000- (Nijskens en Janssen uit Roermond) tot bijna fl. 82.000,-;
exclusief koelhuis. [ 21]
Dat komt ook overeen met diverse vervolgartikelen uit 1898. Zoals dat artikel [ 22] waarin tekeningen
staan van zowel Osthoff (bloktype) als van de wijziging daarvan door B&W. Andere berichten
zijn nog explicieter; zo spreekt een bericht van mei 1898 over het slachthuis als ”... ontworpen
door den deskundige G. Osthoff en den stadsarchitect, den heer G. Rammers”.
[ 23]
Die combi is in zoverre opmerkelijk dat naast de gerenommeerde architect Osthoff twee plaatselijke
architecten meedongen. Rammers was de gemeentearchitect, en Speetjens was een Roermonds
architect die her en der zijn sporen al had verdiend.[ 24]
Gerard Rammers was de langst zittende gemeentearchitect van Roermond, van 1870/71 tot 1905.
Hij kon mede daardoor z'n stempel drukken op het gemeentelijk (bouw-)beleid, ook al is weinig
bekend inzake puur eigen ontwerpen. De samenwerking met een externe architect als Osthoff was
dan ook weliswaar opmerkelijk in deze tijd, waarin voornamelijk plaatselijke architecten aan bod
kwamen, maar ook niet helemaal zonder precedent. Net daarvoor, in 1897, was in Herten de
watertoren met bijgebouwen van de Roermondse Waterleiding Maatschappij gereedgekomen, die
onder supervisie stond van dé nationale bouwheer op dit terrein, ir. H. Halbertsma. Ook daarbij
speelde Rammers een belangrijke rol.[ 25]


De ingangspartij van het slachthuis van 1899 eind jaren zestig (GAR-collectie)


Eerste steenlegging en verdere uitbouw
Over de eerste steenlegging wordt gezegd: “... door aannemer A. Nijskens te Roermond, voor de
som van fl. 67.600,-. Het gehele gebouw zou dan inclusief de inrichting fl. 110.777,-- kosten. Op 30
juli 1898 had de eerste steenlegging plaats.”
[ 26]
Zoals de oprichtingsacte van juli 1898 toont werden alle prominenten die betrokken waren bij de
oprichting van het slachthuis genoemd; behalve, heel opmerkelijk, G. Osthoff, wiens doorslaggevende
rol als eerste architect evident was.
In het NKO van 9 februari 1899 verschijnt de eerste advertentie voor de directeur van het in
uitvoering zijnde slachthuis. En in de NKO van 18 februari staat bij de aankondiging van het te
bouwen slachthuis in Nijmegen de Roermondse veearts G.B. Goossens op de aanbevelingslijst.
Deze Goossens blijkt later dat jaar aangesteld als plaatsvervangend directeur te Roermond.[ 27] Als
eerste directeur werd per mei 1899 Th.A.L. Beel aangesteld, die tot 1923 in die functie aanbleef,
toen hij werd opgevolgd door C. Kersten. Hij gold als een van de best betaalde gemeentefunctionarissen.
Nog net op de valreep van de overgang naar de twintigste eeuw werd het voor die tijd modernste
slachthuis van Nederland geopend.
Om de bouw van slachthuizen te stimuleren werd in 1908 de internationale slachthuisprijsvraag
ingesteld. Een van degenen die daarop intekenden en in de prijzen viel was de jonge Roermondse
architect Frans Dupont. Hij maakte ook een ontwerp voor het slachthuis van Sittard. [ 28]


Th. Beel, de eerste directeur en vader van de latere minister-president Louis Beel, in 1911 (GAR-collectie)


Afbouw Kring Roermond
Conform de inleiding bij GAR-inventarisnummer 2030 werd Roermond formeel centrumgemeente
voor de Vleeskeuringswet in 1922 - de facto was het dat al - tengevolge van een gemeenschappelijke
regeling, afgesloten tussen de gemeenten Roermond, Herten, Horn, Linne en Maasniel. In
1966 traden de tien gemeenten van de voormalige keuringskring Echt toe tot de gemeenschappelijke
regeling, op 1 januari 1967 gevolgd door de kring Heythuysen. De instelling van een rijksdienst
voor de keuring van vee en vlees (de R.V.V.) leidde de sluiting van het slachthuis in: “Op 26
februari 1987 besloot de gemeenteraad om per 1 januari 1989 tot sluiting van het openbaar slachthuis
te Roermond over te gaan en een liquidatieplan op te stellen.“
[ 29]
Het complex lag enige jaren leeg, er werd in de jaren negentig nog een tentoonstelling, 'L'Art pour
l'Abbatoir' gehouden en vervolgens werd het geheel gesloopt. Dat was overigens al niet meer het
oorspronkelijke abattoir uit 1899, want dat had in 1967 moeten plaatsmaken voor nieuwbouw.
De gemeenschappelijke regeling ter uitvoering van de Vleeskeuringswet en de Destructiewet in de
Kring Roermond werd reeds per 1985 opgeheven.

Met de sluiting en afbraak van het slachthuis in de jaren negentig en de bouw ter plekke van het
kleinschalig en goed in het stedelijk weefsel passend kantorencomplex Daelhoff (ontwerp van
Engelman) is er niets meer dat verwijst naar dit roemruchte Roermondse Slachthuis, behalve dan
de straatnaam ter plekke.


Officiële acte bij de eerste steenlegging op 30 juli 1898 (NKO en MAR)

© W. Cartigny 2009; op dit artikel rust copyright

 

1 'Symbolen van openbare hygiëne. Gemeentelijke slachthuizen in Nederland 1795-1940', P.A. Koolmees, 1997, p. 57
2 ibidem, p. 54
3 ibidem, p. 86
4 ibidem, p.155
5 ibidem, p. 147
6 GAR (Gemeente-archief Roermond) inv. nr. 2030, Toelichting op de Inventaris van T.L. Niesen uit 1990. Niesen
gaat vooral in op de geschiedenis vanaf 1899, niet op de totstandkoming als zodanig of op de architectenkeuze.
7 Koolmees, p. 150. En in de Nieuwe Koerier (NKO) 13 aug. 1898: “De tijd is daar, om een woord van hulde te
brengen aan den man, van wien in hoofdzaak het slachthuis de creatie is, aan ons medelid [der Gezondheidscommissie]
L.T. Janné”. Janné was voorzitter van de afd. N. Brabant/Limburg van de Maatschappij ter bevordering v.d.
Veeartsenijkunde (website Nieuw Ned. Biografisch Woordenboek; DBNL/ING)
8 GAR inv. nr. 2030. Verder J. A. Kuylaars, ‘Publieke werken in lateren tijd’, in Gedenkboek Roermond uit 1932, p.
394/395 en Koolmees, p. 166. Kuylaars noemt als eerste datum waarin besloten werd tot de oprichting van een
slachthuis 1837. Ook L. Giebels heeft het in zijn studie over Beel ('Beel, van vazal tot onderkoning', 1995) over
‘een van de modernste slachthuizen van Nederland’ (p. 21). De opmerking “Het Nijmeegse abattoir was weliswaar
na Amsterdam, Rotterdam en Roermond al het vierde openbare slachthuis in Nederland, maar geen van die
voorgangers beschikte over een koelhuis” in 'Cultuurhistorisch Profiel voor het Waalfront', z.j. (ws. 2005), klopt
om twee redenen niet: Nijmegen had conform de tabel van Koolmees noch het vierde moderne abattoir, noch was
het het eerste met een koelinstallatie.
9 NKO van 4 aug., MAR 30 juli 1898
10 Koolmees heeft het op p. 86 over resp. 1848 en 1853; zie pag. 1. Ook in de dissertatie 'P.J.H. Cuypers en het gotisch
rationalisme', Aart Oxenaar, 2009 wordt verwezen naar het door Cuypers ontworpen slachthuis (p. 43/44), maar het
was kennelijk een zeer voorlopig ontwerp want tekeningen zijn niet bewaard gebleven.
11 Nieuwe Maas en Roerbode (NMR) 2 juni 1928: bij de herdenking van 75 jaar synagoge wordt als architect uit 1847
genoemd Jonkergauw (met –a in plaat van -o). Er wordt verder uitgegaan van 1847, elders is sprake van 1848
(Niesen) en 1850 (KNOB-Bulletin 1967, J. van Agt, ‘De synagoge van Maastricht en de synagogen elders in
Limburg’, p. 87). Feitelijk werd de synagoge in 1853 opgeleverd.
12 Koolmees, p. 150
13 Maas en Roerbode (MAR) 4 febr. en 30 juli 1898; het opmerkelijke hierbij is dat van de in 1892 ingestelde onderzoekscommissie
de heren Höppener en Drehmanns tegen stemden!
14 De Roermondse arts Fouquet blijkt later voorzitter te zijn geworden van de Maastrichtse Gezondheidscommissie en
een belangrijke rol te spelen in het aldaar door Kayser te bouwen nieuwe slachthuis; Kramps was lid van de
Gezondheidscommissie in Roermond.
15 Berichten in NKO en MAR over 1894 en 1895
16 NKO 19 febr. 1896
17 Kuylaars, p. 395
18 Koolmees, p. 165
19 ibidem
20 GAR inv. nr. 2030
21 NKO 11 juni 1898; zie ook noot 26
22 MAR 29 nov. 1898; betreffende m.n. de directeurswoning
23 NKO, 3 mei 1898. Mogelijk krijgt Rammers hiermee iets te veel eer toebedeeld, want in een later bericht als NKO
12 nov. 1898 lijkt het alsof hij vooral verantwoordelijk is voor het ontwerp van de directeurswoning.
24 Zie art. 'Roermond als bakermat van architectuur?' in de bundel 'De Luis in de pels', 2007.
25 Zie elders op deze site, de voorbeschouwing 'Roermondse Architecten in de periode 1850-1940, deel II'. Zie verder
het artikel ‘De Watertoren te Herten 1898-1945’in HVR-jaarboek nr.30 uit 1998 van J. Schreurs. Waar Schreurs het
heeft over 'Rammers junior' dient 'senior' gelezen te worden. H. Rammers (1878-?) was de zoon van gemeentearchitect
G. Rammers en ook actief als architect.
26 GAR inv. nr. 2030. De bewering door Geuskens in de Spiegel van Roermond 2008, p. 183, dat Nijskens de ontwerper
zou zijn geweest van het slachthuis, is onjuist. Nijskens was, samen met Janssen de aannemer. Ook de daaraan
gekoppelde bewering dat Nijskens de architect zou zijn van het hoekpand van notaris Strens aan het Wilhelminaplein
en niet Dupont acht ik weinig plausibel. Waarschijnlijk is op Nijskens de opmerking uit noot 3 van het artikel
'Roermond als bakermat van architectuur?' bij uitstek van toepassing: ‘Het is de vraag of in alle gevallen even
duidelijk is wie in oude archiefstukken inzake bouwaanvrages de feitelijke ontwerper is, met andere woorden of
wellicht een ander, maar dan als aannemer, die aanvraag deed ten behoeve van de eigen-lijke architect’. Daarbij
kan ook nog gelden dat Nijskens door zijn aanzien, hij was een invloedrijk aannemer, lid van het bestuur van de
Teekenschool, wellicht zijn naam verbond aan het ontwerp van de nog erg jonge Dupont.
27 NKO 5 dec. 1899 en MAR 14 nov. 1899
28 Resp. Koolmees, p. 162 en Bouwkundig weekblad, jrg. 31, nr.30, p. 362, 1911 en RMR 14 nov. 1908, resp. NMR 4
mei en 23, 30 juli 1907; volgens die laatste berichten is het onduidelijk of Dupont of Ramakers de definitieve
ontwerper in Sittard wordt.
29 GAR inv. nr. 2030