TWEE
MORTIER ORGELS KUNKELS -VAN BERGEN:
Figuur 1: Foto uit 1909 ter beschikking gesteld door Ruud Lamboo.
KUNKELS-BRAND:
Uit:
De Nieuwe Koerier. Maandag 22-10-1928:
ENORME BRAND AAN DEN MAASNIELDERWEG.
Figuur
2: Foto van de Brand. Uit Limburg in Beeld 7-11-1928 ter beschikking
gesteld door Ruud Lamboo.
De opslagplaats
van den heer Kunkels in vlammen.
Een massa materiaal verloren gegaan.Maandagavond rond tien uur geraakte
aan den Maasnielderweg de groote bergplaats van den kermisexploitant
Kunkels, waarin een groote massa waardevol materiaal geborgen was,
in brand.Daar de groote loods geheel in hout was opgetrokken, breidde
het vuur zich in een ommezien over de geheele oppervlakte uit. Van
uit de stad was een groote roode gloed waar te nemen en honderden
spoedden zich daarop naar het terrein. Het licht van den vuurpoel
was zoo sterk, dat men in die richting gaande nauwelijks voor zich
uit kon zien. Enorme dikke rookwolken stegen hoog op en rolden en
wentelden over de omliggende terreinen. Een regen van vonken ging
op toen het dak krakend tusschen de daarbinnen gerangeerde wagens
en tenten strortte. Heel de omgeving was fel verlicht en de naakte
boomen rondom staken fel af tegen de laaiende vlammen. Achter de groote
loods die naar schatting 15 bij 40 meter meet lag nog een massa materiaal
van een loods van den Rijkswaterstaat, die daar opgetrokken zou worden
en ook verloren ging.De laatste twee weken was er wegens beeindiging
van de campagne veel materiaal aangevoerd en opgeborgen in de loods.
Zoo stonden daar binnen gerangschikt en geborgen twee locomobielen,
vier orgels, waaronder de bekende grootsche Reus van Antwerpen, een
autocaroussel, een vliegmolen, een twaalftal pakwagens, twee vrachtauto's,
een tractor en bovendien, naar men ons verzekerde, nog een gedeelte
van de mooie nieuwe danstent. En van dit alles werd niets gered, dan
een der vrachtwagens, die aan de Noordzijde stond, buiten het bereik
der vlammen. De schade is dus enorm en zal de honderdduizend aanmerkelijk
overschrijden.
Het vuur is aan de achterzijde der loods ontstaan en vond in het licht
brandbare materiaal natuurlijk gretig voedsel. Bovendien was men in
den loop van den dag bezig geweest met het teren van een der zijkanten,
wat de hevigheid van het vuur nog vermeerderde.
Hoewel de Roermondsche brandweer zeer spoedig ter plaatse was kon
zij tegen deze hel van vuur niets uitrichten daar alles over en in
elkaar viel eer men het voorkomen kon. De motorspuit was juist vóór
den overweg aan de Roermondsche zijde opgesteld. In een oogwenk waren
de slangen onder de drie sporen door gelegd om het verkeer niet te
belemmeren en over den afstand van circa 200 m naar den brand geleid,
waar met vier stralen water werd gegeven. In 't geheel werd er met
550 m leiding gewerkt.
Intusschen viel er niets te redden en moest de brandweer zich er toe
bepalen om met de brandhaken de brandende massa's uit elkaar te rukken.
Tegen twaalven toen het vuur wat geminderd was, werden hier en daar
de verbogen en verwrongen wielen der wagens zichtbaar en staken de
gloeiende staven uit de vlammen.
Een geluk mag het heeten, dat de wind niet op de omliggende huizen
stond, die anders wis en zeker een prooi der vlammen geworden waren.
Nu trokken de rook en vonkenregen over een vrijliggend terrein.
De heer Kunkels zelve was niet ter plaatse. Hij vertoefde op het oogenblik
te Tiel en werd telefonisch van de ramp in kennis gesteld.
Naar men ons verzekerde was de loods en het opgeborgen materiaal verzekerd.
MORTIERORGELS:
Th. Mortier - Antwerpen
De productie van Mortier begon omstreeks 1900, in een periode waarin
de Franse en Duitse orgelindustrie reeds tot grote bloei was gekomen.
Theofiel Mortier was oorspronkelijk exploitant van een danszaal waarin
steeds een Gavioli-orgel speelde. Hij maakte er een gewoonte van na
korte tijd het in de zaal opgestelde orgel te verkopen. Het lukte
hem doorgaans goed om aan zijn gebruikte orgels te verdienen. Hij
werd dus gaandeweg meer en meer orgelhandelaar en een grote klant
van Gavioli. Teneinde ook het onderhoud van de geleverde orgels te
kunnen uitvoeren richtte hij een reparatiewerkplaats in, geleid door
de orgelbouwer Guillaume Bax. Door interne bedrijfsmoeilijkheden kon
Gavioli na enige tijd de opdrachten van Mortier niet meer uitvoeren.
Mortier kreeg nu volkomen vrij spel en bouwde in de jaren na de eerste
wereldoorlog zijn bedrijf uit tot een personeelsbestand van 80 man
met een capaciteit van ca.20 grote dansorgels per jaar. Geen enkele
fabrikant heeft Mortiers productie in kubieke meters orgel ooit geëvenaard.
Het bedrijf bleef actief tot 1948.
Met dank aan Kring van Draaiorgelvrienden.Techniek:
Mortierorgels bouwde dansorgels in verschillende grootten. Maatgevend
is het aantal toetsen (de pennetjes in het mechaniek). Deze variëren
bij Mortier van 72 tot 123 toetsen. Gangbare modellen waren de 84-toets,
92-toets, 101-toets en 112-toets.
Orgelpijpen en registers:
De dansorgels imiteerden de populaire dansorkesten uit de periode
1900-1940. De registers pijpen die in de orgels klonken hadden dan
ook vaak namen van bestaande instrumenten: viool, saxophone, klarinet,
bariton, piston, flûte harmonique, vox humana, xylophone etc.
Vanaf 1906 voegde Guillaume Bax, de belangrijkste orgelpijpenmaker
van de firma Mortier, de volgende registers toe: carillon, viool-celeste,
flûte 8 en baxophone (een eigen uitvinding). In de jaren twintig
bedacht Bax de registers ‘jazz-flûte’ en ‘vibraton’,
om daarmee de nieuwe sound van de jazz te kunnen nabootsen. Vanaf
de jaren dertig werden steeds vaker echte accordeons in de orgels
ingebouwd.
Foto 3: 92-toets
Mortierorgel (1928) in de danstent van J.Kunkels. Ter beschikking
gesteld door Tom Meijer.
DE MORTIER
STORY
Tom Meijer,
m.m.v. St. Société Mortier
Over het jaartal
waarin de firma Mortier te Antwerpen werd opgericht, doen verschillende
lezingen de ronde. Op haar briefpapier heeft de firma lange tijd het
jaartal 1877 genoemd. In feite is dit slechts het jaar waarin Theophile
Mortier zich in Antwerpen vestigde. Ook 1890 wordt wel genoemd, maar
in deze jaren hield Mortier zich nog alleen bezig met import, verhuur
en reparatie van Gavioli-orgels. Pas vanaf 1898 - thans honderd jaar
geleden - begon het bedrijf eigen orgels te bouwen. Mortier kreeg
succes toen hij gespecialiseerde vakmensen uit o.a. de kerkorgelwereld
wist aan te trekken. Ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan
van het Mortierorgel volgt hier een korte geschiedenis van deze fabriek
van industriële en muzikale monumenten van topkwaliteit.
Theophile Mortier
werd op 11 maart 1855 geboren in Oostkamp, een plaats in de buurt
van Brugge. Zijn vader was hoefsmid en had een eigen bedrijf met vee.
Theophile werd metaalbewerker en heeft de eerste jaren op schepen
gewerkt, hoewel hij waarschijnlijk niet zelf heeft gevaren. Op 3 mei
1877 liet hij zich in de gemeente Antwerpen inschrijven als werktuigmakersknecht.
Antwerpen was in die tijd een bruisende stad vol plezier en vermaak.
De mensen hielden van hun volksspelen, hun duiven en het kaarten in
de kroegen. Op de straten liepen verkopers van cocodrank en warme
wafels, men zag er schoenpoetsers, Duitse straatmuzikanten en harmonicaspelers.
In de kroegen, waar de diamantbewerkers en sigarenmaaksters hun loon
verteerden, verkochten Hollandse haringventers en suikergoedverkopers
hun waren. De stad moest het hebben van de diamantindustrie en de
haven. In mei 1877 begon de grote havenuitbreiding en Theophile vond
daar werk als ploegbaas. Hij had onderdak gevonden in de Bredastraat
12, in een pension dat geleid werd door Joanna Vermeulen - beter bekend
als Tante Jo.
Joanna Vermeulen had een goed lopend café, waar het sinjorenvolk
zich kwam verpozen. Zij was in 1834 geboren in Bazel (Oost-Vlaanderen)
en was in 1871 vanuit Merksem naar Antwerpen gekomen, waar ze met
haar man Josephus Bursens (geen familie van de latere orgelbouwers)
een herberg begon. Op 22 februari 1876 kwam haar man te overlijden
en moest ze de zaak alleen voortzetten. Een hele opgave, als je bedenkt
dat ze ook nog een paar kleine kinderen had om voor te zorgen. Een
jaar later kwam Theophile bij haar wonen. Ze konden het blijkbaar
meteen al goed vinden, want op 16 juni 1877 sloten zij een huwelijk
en werd Theophile herbergier. We mogen veronderstellen dat het werk
in het café en het pension zoveel energie vergde, dat hij zijn
baan in de haven opgaf en zich volledig inzette voor zijn eigen bedrijf.
In de stille uurtjes was hij in de haven te vinden om klanten te werven
voor zijn herberg. Het was destijds de gewoonte om de lonen in het
café uit te betalen en wanneer je het voor elkaar kreeg dat
dit in jouw etablissement gebeurde, was je verzekerd van de nodige
klandizie omdat de meest mensen het grootste gedeelte van hun loon
weer in het café verteerden.
Gavioli-orgels
Het is mogelijk
dat Tante Jo al eerder een Gavioli-orgel in de herberg had, maar zeker
stond er een na de komst van Theophile, die mogelijkheden zag om hiermee
zijn omzet te vergroten. Nadat hij op 1 februari 1879 een huis met
open plaats aan de Bredastraat 56 had gekocht, bouwde hij een danszaal
achter de huizen nr. 54 en 56. Deze danszaal - "Nieuwe Variétés"
genaamd - bood hem de mogelijkheid zich meer met orgels bezig te houden.
De Gavioli-orgels speelden toen nog op cilinders en het wisselen hiervan
was geen eenvoudige opgave. Het is aannemelijk dat er in die tijd
meerdere instrumenten in de danszaal aanwezig waren.
Theophile zorgde ervoor dat hij steeds de nieuwste orgels had en door
middel van advertenties en raamaffiches maakte hij dit in de stad
bekend. De oude orgels die hij zelf niet meer gebruikte, gingen in
de verhuur. Er waren veel ondernemingen in Antwerpen die allemaal
iets bijzonders wilden presenteren, want de concurrentie was moordend.
Het is dus niet verwonderlijk dat de zaken voor Mortier goed gingen.
Een nadeel was dat de instrumenten nogal eens defect raakten, waarschijnlijk
ook doordat er meestal niet al te zachtzinnig mee werd omgegaan. Het
gebeurde regelmatig dat er, naast het gebruikelijke onderhoud, aanzienlijke
reparaties moesten worden verricht. Omdat de orgels eigendom bleven
van Mortier, begon hij met zijn eigen servicedienst. Na verloop van
tijd ging hij ook nieuwe fronten maken, wanneer door bijvoorbeeld
een vechtpartij een oud front beschadigd was.
De danszaal, de herberg, het pension en de orgelverhuur liepen goed
en we mogen aannemen dat Theophile Mortier in deze periode een aanzienlijk
vermogen kon opbouwen. Inmiddels was hij importeur geworden van Gavioli-orgels.
Deze firma had in 1892 het boeksysteem geïntroduceerd, waardoor
het eenvoudiger en goedkoper werd om nieuwe muziekstukken aan te schaffen.
Met de komst van de boekorgels zouden de zaken in de orgelbranche
nog beter gaan lopen. Mortier zag deze ontwikkeling waarschijnlijk
aankomen, want op 4 juni 1895 kocht hij een huis met timmermanswerkplaats
op de Bredastraat 62. Hij nam Henri Hermans in dienst als meesterknecht
en ging Gavioli-orgels ombouwen voor de Amerikaanse markt, mogelijk
via Louis Berni, een handelsagent in de VS.
In 1898 kwam de zoon van Henri Hermans, Gustaaf Hermans, bij Mortier
in dienst als boekhouder. In dit jaar ging ook de nieuwbouw van start.
Het bedrijf moet toen al een behoorlijke omvang hebben gehad, maar
toch stond Mortier in het bevolkingsregister nog steeds ingeschreven
als herbergier. Bij de volkstelling in 1900 noemde hij zich ook nog
zo, pas later in dat jaar gaf hij als beroep orgelmaker op. Uit dat
jaar stamt ook het eerste patent op zijn naam. In 1901 kocht Mortier
de huizen en achterhuizen Bredastraat 50 en 52. Op 9 januari 1905
verhuisde het gezin Mortier-Vermeulen naar Bredastraat 62.
Topjaren
Mortier bouwde
de eerste jaren orgels in samenwerking met de firma Gavioli. Gewoonlijk
kwamen de kasten uit Parijs en bouwde Mortier de fronten. Hij moest
dan ook op zijn orgels de naam Gavioli vermelden, omdat hij gebruik
maakte van diens patenten. Het verhaal over een gerechtelijk proces
tussen Mortier en Gavioli berust waarschijnlijk op fantasie. Wel wilde
Mortier meer zijn eigen stijl gaan ontwikkelen. Hij had al bewezen
dat de kwaliteit van zijn orgels die van Gavioli kon evenaren en ook
was hij er in geslaagd verbeteringen aan te brengen. Daarbij kwam
dat het, door allerlei interne conflicten, met de firma Gavioli vanaf
1905 niet meer zo goed ging.
Om zijn bedrijf zeker te stellen en de kwaliteit van zijn orgels te
verbeteren, zocht Mortier naar ervaren vakmensen die hem zouden kunnen
helpen. Nu bestonden er andere draaiorgelbedrijven, maar Mortier was
bang dat vakmensen van de concurrenten bij hem de kunst zouden komen
afkijken. Hij zocht het in een andere richting en kwam in contact
met Guillaume Constant Bax, die werkzaam was bij de kerkorgelfabriek
Jean Emile Kerckhoff te Laken. Op 24 juli 1905, waarschijnlijk na
een lange periode van onderhandelen, trad Bax bij Mortier in dienst
als intoneur, stemmer en werkplaatsoverste. De aanstelling van Bax
was een gouden greep, omdat deze door zijn ervaring in de kerkorgelbouw
veel vakkennis kon inbrengen. Onder leiding van Bax werden uitsluitend
nieuwe orgels gebouwd onder de naam Th. Mortier. De fabriek werd vergroot
en omvatte de ruimte achter de huizen Bredastraat 50-62. Leopold Daelemans
werd aangesteld als frontenbouwer en Constant Joseph Souvenbrie was
in de Lange Beeldekensstraat 259 de schilder, later opgevolgd door
zijn zoon August. Ook de zonen van Guillaume Bax - Louis, Jules en
August - traden later bij Mortier in dienst.
In de jaren 1912-1913 werd het fabrieksterrein van de firma opnieuw
vergroot door aankoop van meerdere panden in de Bredastraat. De werktijd
in de fabriek was van 's morgens zes uur tot 's avonds kwart over
zeven. In deze periode werkten Carl Frei Sr. en Henri Könings
als noteur bij Mortier. Op 3 september 1913 overleed Joanna Vermeulen.
Theophile Mortier verhuisde in 1915 naar het adres Italiëlei
185 en het gezin Bax ging wonen op de Bredastraat 62. In datzelfde
jaar bouwde Guillaume Bax het eerste exemplaar van het register baxophone
(het patent werd al in 1911 verleend). In 1918 begon de fabriek ook
orchestrions te bouwen, deze kregen een andere reeks nummers dan de
orgels.
Op 26 augustus 1919 werd het bedrijf een naamloze vennootschap en
kreeg het de naam N.V. Werkhuizen Th. Mortier ((Usines Th. Mortier
S.A.). Oprichters waren: Theophile Mortier, Albert Angenot, Paul Cuvelier,
Charles van der Haegen, Constant van de Kelder, Lucien Legrand en
Joseph de Winter. De directie was in handen van Charles van der Haegen,
Theophile hield zich bezig met de fabricage en de verkoop. In de loop
der jaren had Mortier een groot klantenbestand opgebouwd, zowel in
de horeca als in de zakenwereld. Omdat zijn medevennoten een aanzienlijk
kapitaal in de fabriek hadden gestopt, besloot Mortier naar de beurs
te gaan. Daarbij werd hij op uitstekende wijze geadviseerd en ook
hier had hij groot succes.
In juni 1923 kocht de naamloze vennootschap de huizen Bredastraat
54 en 56 en de daarachter gelegen danszaal. In deze bloeitijd werkten
er tachtig mensen in de fabriek. Er werden twee grote orgels per maand
afgeleverd en er was een wachttijd van een jaar. Het bedrijfsterrein
was echter vol en er kon niet meer worden uitgebreid. De kantoren,
werkplaatsen, opslagloodsen, alsmede de danszaal, het café
en de woonhuizen namen het hele terrein van ca. 1 hectare in beslag.
Op 27 juli 1925 verhuisde Mortier naar de Lange Herentalsstraat 48.
Op dezelfde datum werd het eerste orgel met het register jazzfluit
afgeleverd . Van 1925 tot 1930 bouwde de fabriek piano-orchestrions,
waarvoor de eerste tien pianoramen werden besteld bij Forster in Leipzig.
Op 22 juli 1926 trouwde Mortier met Petronella de Schrijver. Uit het
register der huwelijksakten van de stad Antwerpen blijkt dat Mortier
in deze periode zeer ernstig ziek was. Het huwelijk werd dan ook niet
op het gemeentehuis voltrokken, maar op het huisadres van Mortier.
Daartoe moesten voor- en achterdeur worden opengezet, zodat de woning
deel uit zou maken van de openbare weg. Als beroep gaf Mortier op
handelaar te zijn, zonder verdere aanduiding. Wellicht blijkt hieruit
dat hij, wegens zijn gevorderde leeftijd en het feit dat hij de fabriek
in goede handen wist, zich langzaam maar zeker terug zou trekken uit
het bedrijf. Mortier beloofde in de periode van zijn ziekte een orgel
te schenken aan de Lambertuskerk, wanneer hij zou genezen. Dat is
later ook gebeurd.
Petronella de Schrijver had een dochter, Ludovica Maria geboren in
1901, die in 1925 getrouwd was met Paul Bodard. Er werd gezegd dat
zij een onwettig kind van Mortier was. Het gezin Mortier-de Schrijver
verhuisde op 7 juni 1927 naar de Osijstraat 35. In 1930 bouwde Guillaume
Bax het eerste exemplaar van het register vibraton. In datzelfde jaar
was Theophile jurylid op de wereldtentoonstelling in Antwerpen en
was daar vertegenwoordigd met een orgelstand.
Crisis
en ondergang
De wereldcrisis
en de concurrentie van radio en grammofoon waren er de oorzaak van
dat het na 1930 slechter ging met het bedrijf. Er kwam productievermindering.
Op 26 maart 1935 verhuisde het gezin Mortier-de Schrijver naar Merksem,
Kroonlaan 44 (thans Dr. Maurice Timmermanslaan). Mortier bouwde in
de crisisjaren nog steeds grote dansorgels en probeerde te moderniseren.
Frans van den Bogaert werd de nieuwe beeldhouwer, hij bleef tot 1943.
In 1938 kwam Philip van Hoof als frontenschilder naar de fabriek,
hij bleef tot 1950.
Gedurende de oorlogsjaren werkte men in de fabriek op bescheiden schaal
door. Op 15 januari 1943 stierf Guillaume Bax. Hij werd in Merksem
begraven bij zijn zoon Louis. Op 28 december 1944 overleed Theophile
Mortier in het St. Bartholomeus Hospitaal in Merksem. Hij werd op
2 januari 1945, tijdens een Duitse V-1 aanval, in het familiegraf
bij Joanna Vermeulen begraven. Petronella ging bij haar dochter in
Bouillon wonen. Het graf bestaat nog steeds, hoewel het ernstig verwaarloosd
is en begroeid met onkruid. Er zijn plannen om de begraafplaats te
ontruimen en de graven zullen dan worden verplaatst.
Op 24 december 1951 verscheen in de pers een bericht dat de fabriek
zou moeten liquideren en op 11 april 1952 was het zover. De belangrijkste
reden was het gebrek aan opdrachten. In 1952 kon iedereen beschikken
over radio, pick-up en bandrecorder en in de horeca werd het orgel
verdrongen door de jukebox. Het gereedschap en de materialen werden
tot eind 1954 verkocht. Een groot gedeelte hiervan en de merknaam
Th. Mortier werden op 7 mei 1954 gekocht door René van den
Bosch uit Lillo.
Het aantal orgels
dat de firma Mortier heeft gebouwd is niet precies bekend, daar de
administratie van het bedrijf bij de liquidatie werd vernietigd. Schattingen
van meer dan duizend zijn wellicht overdreven. Zelfs in de topjaren
werden er maximaal vijfentwintig orgels per jaar geleverd, in andere
jaren waren het er minder. Het totale aantal zal daarom eerder in
de buurt van de zeshonderd liggen, wat evengoed niet gering is. Zoals
bekend zijn de meeste instrumenten gesloopt. Enkele werden in Nederland
omgebouwd tot straatorgel en er zijn vele van deze prachtige orgels
verkocht naar het buitenland, waar ze nu bij particulieren en in musea
staan.
Tot de oudst bewaard gebleven Mortierorgels - zij het omgebouwd tot
straatorgel - behoren de Broadway (1909) en de Canadees (1910). Ook
o.a. de Mortier in de orgelhal te Haarlem (1910), de Blauwe Mortier
in Arnhem (1913), de Hommerson Mortier van Theo Heesbeen (1913), de
Gouden Leeuw (1913), de Grote Dorus (1914), de Blauwe Wimpel (1918)
en de Brabançon van R. Balseau (1919) zijn nog van de oude
generatie.
Van de grotere dansorgels uit de jaren twintig zijn o.a. bewaard gebleven:
de Busy Drone (1924), de Bocken's Mortier uit Helmond (1924), de Four
Columns uit St. Albans (1924), de Krab (1928), de Kluisberg (1928),
de Mortier in het museum StP (1928) en de Mon Rêve (1932). Voorbeelden
van Mortier-orchestrions zijn de Zwarte Madonna (1927), de Zwarte
Kat (1928) en de Zeemeermin (1947). Uiteraard is deze opsomming niet
volledig.
Tot slot van
dit artikel volgt hier een overzicht van de noteurs die in vaste dienst
bij de fa. Mortier zijn geweest, met de vermelding van hun dienstjaren:
vóór
1914 Carl Frei, Henri Könings en Jan Gilissen
vóór 1918 Louis Bax
1920-1923 Louis Thijs
1923-1924 Abel Frans
1925- ? Slootmakers (directeur van de muziekschool te Antwerpen)
1925-1932 Urbain van Wichelen
1932-1941 Marcel Bartier
1941-1950 Eugène Peersman
1949-1952 Louis Somers
Wellicht zijn
er in drukke tijden nog andere noteurs bij Mortier in dienst geweest,
maar van hen zijn geen namen bekend. Het was gebruikelijk dat vakmensen
enige tijd ervaring in het bedrijf opdeden en dan weer vertrokken
om elders aan de slag te gaan, waarna ze uiteindelijk ergens bleven
hangen of voor zichzelf begonnen. Bekende noteurs als August Schollaert
en Alphonse Dufay zijn overigens nooit in vaste dienst bij Mortier
geweest, zij hebben altijd zelfstandig gewerkt.
Over de Belgische noteurs die in de bloeitijd van het dansorgel vele
duizenden meters muziek hebben geleverd, is vrij weinig bekend. In
een volgend artikel hoop ik over hen iets meer te publiceren.