Startpagina

 


Joodse geschiedenis in Roermond in steen.

Bewerking en uitbreiding met een hoofdstuk geschiedenis
van een eerder artikel in 'Ruimtelijk', maart 1999.

Willem Cartigny, 2008


Historie
In de 'Spiegel van Roermond' 1999 schetst Hans Jansen de bouwgeschiedenis van de synagoge aan de Hamstraat, een van de weinige overgebleven tastbare herinneringen aan de joodse geschiedenis in Roermond. Jansen, die al eerder had gepubliceerd over joden in Limburg, laat net als in 'Pinkas: Geschiedenis van de joodse gemeenschap in Nederland', de joodse geschiedenis in de stad beginnen in 1275. Volgens ‘Pinkas’ is Roermond, samen met Heerlen, "...de eerste plaats in Nederland waar joden worden genoemd." En bij Abicht is zelfs sprake van 1235: “Tussen 1235 en 1282 wordt er gesproken over Joden uit onder meer Arnhem, Goch en Roermond”, maar hierbij is onduidelijk waarop dit gebaseerd is.1
Hier valt het volgende aan toe te voegen. H. Beem en R.C. Hekker hebben in het KNOB-bulletin 1967 het artikel geschreven 'De Joden in Limburg van de dertiende tot de negentiende eeuw', waarop ongetwijfeld Pinkas mede gestoeld is. Beem/Hekker baseren zich hierbij op Keulse gegevens:“De bron, die hierover inlichtingen verschaft, is het Judenschreinsbuch van de Keulse Laurentiusparochie, die de middeleeuwse Jodenbuurt omvatte”. 2
Er worden daarbij ook heel concrete namen genoemd, zoals bijvoorbeeld 'Iacobus de Rure-munde, zoon van Alexander', of, bij Dalberg: rabbi Nathan van Ruremunde. 2a Deze vroege aanwezigheid van joden wordt twee eeuwen later gevolgd door een eveneens vroege vermel-ding van een jodenkerkhof. In regestnummer 760 uit 1476 in de 'Inventaris van de oude archieven van de stad Roermond, 1259-1796' , is sprake van “.... huis en hof, gelegen over de brug 'in den Arloe' tussen de Maas en het Jodenkerkhof”, ergens in de driehoek Buitenop/Rattentoren/Arloflat dus, aan de rand van de stad.
Als je alle bekende middeleeuwse jaartallen, waarbij sprake is van joden in Roermond, die uit de archieven (en de eerste drie uit Keulse bron) naar voren komen op een rijtje zet krijg je de volgende reeks: (1235) 1275/79, 1282, 1288-1346/47-1369-1385 -1386-1396-1406/7-1413- 1414 -1443-1446-1476-1494-1544-1545, d.w.z. ruim 15 zelfstandige meldingen over een periode van bijna drie eeuwen.3 Jansen voegt er nog de jaartallen 1391 en 1556 aan toe.4 Er valt hieruit niet zonder meer te concluderen dat in deze drie eeuwen aaneengesloten joden dan wel een joodse gemeenschap in deze contreien woonde(n), maar de tegengestelde conclusie dat het om toevallige en verspreide bewoningen ging is evenmin te trekken. Of om het met Jansen te formuleren: “Het is (...) zaak niet al te voorbarige conclusies te trekken. De schrif-telijke overlevering uit de middeleeuwen is niet van dien aard, dat men uit de afwezigheid van gegevens tot het niet bestaan van een verschijnsel mag concluderen”.5 M.a.w., noch een demografische continuïteit, noch een discontinuïteit is makkelijk aan te tonen. Het feit echter dat er in 1275 reeds sprake was van aanwezigheid van joden in de stad - en twee eeuwen later sprake is van een jodenkerkhof - betekent dat er minder dan een eeuw na het begin van de stadsvorming eind 12e eeuw reeds joden woonden, wat voor de lage landen vroeg is. Ook de vroege aanwezigheid van een joods kerkhof is intrigerend en doet veronderstellen dat er toch meer aan de hand kan zijn dan enkel een toevallige en tijdelijke aanwezigheid van verspreide joodse families. Overigens kende naast Roermond als Gelderse hoofdstad van het Overkwar-tier ook de voormalige hoofdsteden Arnhem en Nijmegen eind 13e eeuw al jodenbegraaf-plaatsen. Dat buiten Gelre pas vanaf 1600 joodse begraafplaatsen tot ontwikkeling kwamen heeft ongetwijfeld te maken met de opstand van de noordelijke Nederlanden: “Bij de Unie van Utrecht in 1579 werd vastgelegd dat niemand om zijn geloof vervolgd mocht worden. Hoewel er beperkende bepalingen golden voor joden, nam het aantal joden vanaf eind van de 16e eeuw sterk toe”.6 Dat wordt door Jansen overigens enigszins gerelativeerd door de grote onderlinge verschillen tussen diverse steden inzake de staatse jodenpolitiek.7
Na die middeleeuwse periode van ongeveer drie eeuwen is er eerst weer sprake van joden in de stad begin negentiende eeuw. Er kan evenwel rekening worden gehouden met een hernieuwde joodse aanwezigheid in de stad reeds eerder, eind achttiende eeuw, gezien de waarschijnlijkheid van een ouderdom van de joodse begraafplaats aan de Kapel in 't Zand van vóór 1785 (zie ook noot 15). Er mag worden uitgegaan van een periode zonder (geregelde) joodse bewoning van ongeveer twee eeuwen, 1570 (Edict van Alva dat joden verblijf in Gelre verbood)-1780. In 1821 wordt voor het eerst een huissynagoge genoemd, die in 1828 de rang krijgt van Bijkerk. Deze was kennelijk gevestigd aan de Zwartbroekstraat. Het is niet bekend waar dat precies geweest kan zijn en gezien de teloorgang van het archief van de joodse gemeente zal hooguit archeologisch onderzoek bij gelegenheid meer duidelijkheid kunnen brengen. Rond 1850 komt er een zelfstandige Ringsynagoge, waarvan de nieuwbouw plaats-vindt aan de Hamstraat, mede dankzij enkele donaties van koning Willem II.

Synagoge
Het synagogecomplex is in het kader van het Monumenten Selectie Project (MSP) opgeno-men in het register van rijksmonumenten. Dat geldt dan met name het aan de Hamstraat gelegen gedeelte met de wetstafelen, Hebreeuwse tekst en Davidsster, van architect Jean Speetjens uit 1896. Hier was op de bovenverdieping ook de joodse school gevestigd; deze kende op haar hoogtepunt, in 1863, zeventien leerlingen. Roermond was in deze tweede helft van de negentiende eeuw de tweede stad in omvang in Limburg en de joodse gemeente met ong. 130 personen de derde (na Maastricht en Sittard). 8 De joodse gemeenschap in Roermond is altijd betrekkelijk klein gebleven en heeft op haar maximum nooit meer dan 140 a 150 personen geteld. De synagoge zelf uit de jaren 1851/53 die aan de achterzijde lag, was van de hand van architect G. Jonkergouw 9 en is in de oorlog verwoest. In 1953 is er een nieuwe kleine sjoel gebouwd door architect Abraham Osnowicz. In het artikel van Jansen over de synagoge wordt de bouwgeschiedenis uit de doeken gedaan 10 en enkele onderdelen van het complex aan de achterzijde beschreven, zoals de gedenksteen uit 1896 voor J. Goedhardt en L. Straus en de wetsartikelen, die tegen de noordelijke binnenmuur zijn geplaatst. Wel is het merkwaardig dat noch Jansen, noch vóór hem Van Agt de grote verbouwing/uitbreiding in 1896 door architect Speetjens ter sprake brengen.11


Deel front synagoge Hamstraat

De respectievelijke architecten van de eerste(of tweede) en tweede (derde) Roermondse sjoel waren zoals aangegeven Jonkergouw, Speetjens en Osnowicz. Waterstaatsingenieur Jonker-gouw te Roermond was met zijn stadgenoot Pierre Cuypers medekandidaat voor de functie van stadsarchitect te Maastricht in 1849, maar er is verder van hem in Roermond geen uitvoerend werk bekend; wel leverde hij ook een ontwerp voor het op te richten slachthuis, maar dat werd niet uitgevoerd en kwam eerst een halve eeuw later van de grond. Speetjens heeft veel in Roermond maar ook elders in Limburg gebouwd, waaronder inmiddels verschil-lende monumentenpanden. En Osnowicz was een gezien joods architect uit Amsterdam, die ook synagoges bouwde/restaureerde in Amsterdam en Amersfoort. Tussendoor heeft in1883 een restauratie plaatsgevonden aan de synagoge door de Roermondse architect Jan Jorna. 12
Andere uit Roermond afkomstige architecten die zich met synagogebouw hebben bezigge-houden waren Pierre Cuypers, die in 1866 in orientaalse stijl de, nu niet meer bestaande, synagoge in Eindhoven bouwde en die van Coevorden uit 1879; en Oscar Leeuw die in 1912/13 een bijzondere synagoge, thans Natuurhistorisch Museum, ontwierp voor Nijmegen.

De in 1953 herbouwde sjoel bevat volgens Jansen waarschijnlijk nog delen van de in de oorlog verwoeste oude synagoge. Gezien de uiterst beperkte (foto)documentatie van die oude synagoge en de verwoesting tijdens de Tweede WO is hier weinig over te zeggen. Het zou goed zijn als het gebouwtje na de jarenlange leegstand (in 1986 is de synagoge gesloten en de Roermondse Israëlitische Gemeente opgegaan in de Limburgse) een goede herbestemming zou krijgen met een toegankelijke binnenhof. Er wordt gedacht aan een regionaal joods historisch centrum.13 Uiteindelijk is dit een van de weinige tastbare herinneringen van een lange joodse geschiedenis in stad en regio en als zodanig kostbaar cultuurgoed.


 

 

 

 

Dubbele grafsteen van Isaac Beretz en Henriëtte Marx
op het nieuwe joodse deel van het OK
(foto overgenomen van Drint)

 

Oude Kerkhof
Naast de synagoge is er dan nog het Oude Kerkhof aan de Weg langs het Kerkhof/Herken-bosscherweg met twee joodse begraafplaatsen, dat eveneens in het kader van het MSP rijksmonument is geworden.
Zoals al aangegeven was er nog een ander, veel ouder joods kerkhof niet ver van de Ratten-toren/Buitenop, dat in het verleden zeer waarschijnlijk is afgegraven. Naast de genoemde datum van 1476 is er ook sprake van een jodenkerkhof in 1494, waarbij het ongetwijfeld om hetzelfde kerkhof bij Buitenop gaat. En waarschijnlijk lag er ook al veel eerder dan 1828 ter hoogte van het Oude Kerkhof een joodse begraafplaats, dan wel is in het oude joodse deel van het huidige OK in meerdere lagen begraven. Gezien de verhoogde ligging van dit deel is dit voor de hand liggend.14 Aan dit Oude Kerkhof is in de "Publications" 1996 van het LGOG een flink deel gewijd van het reeds genoemde artikel van A. Drint aangaande joodse begraafplaat-sen en grafstenen in Limburg (zie noot 6).
Hierbij treedt een hardnekkige repeteerfout in de geschiedschrijving op. ‘Pinkas’ situeert namelijk in de eerdergenoemde studie het Oude Kerkhof " ... aan de Weertenweg in het dorp Linne". Er bestaat evenwel noch zo’n weg, noch een joodse begraafplaats aldaar. Drint, die zich baseert op het boek 'Dodenakkers' van Van Raak uit 1995, dat weer teruggrijpt op 'Pinkas', maakt vervolgens dezelfde fout. De situering opnieuw aan de 'Weertenweg in Linne' is temeer onbegrijpelijk aangezien er een feitelijke beschrijving met foto's heeft plaatsgevon-den van de grafstenen op de twee joodse delen van het Oude Kerkhof aan de Herkenbosscher-weg. Ook latere auteurs plaatsen het Oud Kerkhof onder verwijzing naar 'Pinkas' nog steeds op de verkeerde locatie.15 Gezien de veel aangehaalde fout(en) in 'Pinkas' wordt daaraan in een bijlage nadere aandacht besteed.
Niet alleen is er sprake van een niet-bestaande begraafplaats in Linne aan een niet-bestaande weg, ook worden de locaties aan de Kapel in 't Zand en Kitskensdal door elkaar gehaald.
Het Oude Kerkhof kent, zoals gezegd, twee joodse gedeeltes, het oudste deel, uit 1828 (maar waarschijnlijk ouder), telt nog slechts zo'n 6 (zichtbare) grafstenen. Het jongere deel uit ± 1860, van net na de nieuwe aanleg door Pierre Cuypers, is veel uitgebreider, ongeveer 90 grafstenen.16 Op een van deze stenen komt een analogie voor van het beroemde 'graf met de handjes' Van Gorcum/Van Aefferden op het katholiek/protestantse deel. Dat is de dubbele grafsteen van Isaac Beretz en Henriëtte Marx. De ineengestrengelde handjes zijn inmiddels zwaar beschadigd, zoals zoveel op dit prachtige kerkhof. Gelukkig is er een Stichting Oude Kerkhof die al vele jaren actief is om o.a. grafmonumenten te herstellen.

Naast deze versteende herinneringen aan de joodse cultuur is er dan nog de enige jaren geleden aan de Markt aangebrachte gedenkplaat voor de schrijver Jacob Hiegentlich. De Markt 27 was het ouderlijk huis met de confectiefabriek en manufacturenhandel Hiegentlich. Aan Hiegentlich zijn de laatste jaren o.a. publicaties gewijd door Jeroen Brouwers en Gerrit Komrij, evenals een uitgave uit 1992 door Peter Nissen en Wiel Kusters. Eerder al hadden Catharine Ypkes (1949), Jo Hansen (in De Bronk in 1957), Paul van de Goor en Jules Dister over hem geschreven. En in de 'Gids voor onderzoek naar de geschiedenis van de joden in Nederland' is een hoofdstuk, getiteld 'Rooms en joods in Roermond, Jacob Hiegentlich (1907-1940)' opgenomen.17 En in 2007 is zijn boek 'Het zotte vleesch' heruitgegeven.


Adv. Uit 'Limburg 1839-1939, o.r.v. M. Kemp:



Front synagoge a/d Hamstraat


Bijlage I.
Een mogelijke reconstructie van een hardnekkig opduikende repeteerfout

In het belangwekkend overzicht over het Nederlandse Jodendom, 'Pinkas:Geschiedenis van de joodse gemeenschap in Nederland', J. en D. Michman en H. Beem, 1992, staat op p. 494 over Roermond een merkwaardige reeks fouten, die tot een hardnekkige repeteerfout in navolgende literatuur en op websites heeft geleid:
“De joodse gemeente (Roermond) had twee begraafplaatsen. De oude begraafplaats ligt aan de Weertenweg in het dorp Linne (...) en is van 1828 tot '60 in gebruik geweest. Daarna werd de nieuwe begraafplaats aan de Kappellerlaan [sic] in gebruik genomen. Het betreft het uit twee stukken bestaande joodse gedeelte van de Algemene Begraafplaats Kitskensda(a)l.”
Niet alleen is er sprake van een niet-bestaande begraafplaats in Linne aan een niet-bestaande weg, ook worden de locaties aan de Kapel in 't Zand en Kitskensdal door elkaar gehaald, terwijl duidelijk is dat het gaat om de twee joodse begraafplaatsen op het Oude Kerkhof te Roermond, het oude deel uit 1828(waarschijnlijk van vóór 1785)/1860 en het nieuwe deel van daarna.
Een mogelijke reconstructie voor deze merkwaardige misser(s) kan de volgende wezen.

1. In 1873 verzoekt Mozes Hertog uit Linne aan GS om een joodse begraafplaats te mogen oprichten bij de kerk aan de Weerdweg te Linne (zie art. 'Een joodse gemeente te Linne in de negentiende eeuw', Fr. van Geyn, HVR-Jaarboek 16, 1984):
De gem. Linne verklaarde zich n.a.v. dit verzoek bereid een perceel op de nieuwe begraafplaats voor het begraven van joden te reserveren, wanneer het bestuur van de joodse gemeente te Roermond daartoe een verzoek zou indienen.”(p. 9, met verwijzing naar het Prov. Archief RAL, inv., nr. 7417).
2. in 1913 verschijnt het 'Jaarboek van 5674', uitg. door de Centrale Organisatie voor religieuze en moreele verheffing der Joden in Nederland, Van Creveld & Co., 1913. Hierin is sprake van joodse begraafplaatsen te Roermond “aan de Kappellerlaan [!] en één buiten gebruik.Verlaten begraafplaats te Linne”, p. 251.
Het is niet waarschijnlijk dat de schrijvers van 'Pinkas' op de hoogte waren van bron 1 (art. Geyn), maar het lijkt evident, gezien de opvallende overeenkomst in de missers, dat ze hebben geput uit bron 2. En het mag duidelijk zijn dat deze bron onbetrouwbaar, want in meerdere opzichten onnauwkeurig is. Namen noch adresseringen deugen, en 'één buiten gebruik' slaat ongetwijfeld op het oude deel van het OK te Roermond dat in 1860 buiten gebruik werd gesteld. (Ook Jac. Zwarts baseert zich in zijn 'De Joodse gemeenten buiten Amsterdam' uit 1940 mogelijk op een of beide van deze bronnen, maar dat viel wegens een problematische bronvermelding niet te achterhalen).

Wil dit alles zeggen dat er nooit een joodse begraafplaats kan zijn geweest in Linne? Nee, maar de waarschijnlijkheid daarvan is gering. En zelfs al zou er ooit zo'n plek opduiken, dan nog heeft die geen enkele relatie met de oude begraafplaatsen in Roermond, anders dan dat Linne, net als heel Md. Lim-burg, viel onder de Isr. gemeente Roermond; waarmee 'Pinkas' voor onnodige en kennelijk blijvende verwarring heeft gezorgd. Het verzoek van Mozes Hertog uit 1873 blijft zonder gevolg en even later verhuist hij naar Roermond, waar hij en later zijn vrouw worden bijgezet op het OK, nieuwe deel.
Het aantal joden in Linne geeft ook weinig grond aan de veronderstelling van een eigen begraafplaats, terwijl Linne onder de Isr. Gem. Roermond viel en er bovendien vlakbij in Roermond, een joodse begraafplaats was.
Over het aantal joden in Linne in de 19e eeuw valt nog op te merken dat dit niet alleen zeer beperkt was- 'de joodse gemeenschap is nooit bijzonder groot geweest'- maar ook 'vaak van tijdelijke aard' was (Geyn, p. 4 en 6).
Ook Gans' 'Memorboek' wijst daarop (in 1860 bv. is er één jood te Linne). Alhoewel hij de neiging heeft aantallen wat naar beneden bij te stellen, is zijn opgave in overeenstemming met de aantallen en de jaartallen die Geyn geeft.
Waarschijnlijk komt het erop neer dat de onnauwkeurige bron 'Jaarboek 5674' de schrijvers van 'Pinkas' op het verkeerde been heeft gezet, die vervolgens een aantal zaken door elkaar halen, waar dan weer anderen mee op de loop gaan, hetgeen tot een hardnekkige mythe leidt.


1 Resp. 'Een Synagoge aan de Hamstraat', prof. dr. H. Jansen, Spiegel van Roermond, 1999, p. 95; 'Pinkas: Geschiede-nis van de joodse gemeenschap in Nederland', J. en D. Michman en H. Beem, 1992, p. 494; en 'Geschiedenis van de joden van de lage landen'; Ludo Abicht, 2006, p. 28. Ook H. van der Bruggen heeft het in zijn art. 'De ondergang van joods Roermond', Spiegel van Roermond 2006, p. 21 over 'eerdere aanwezigheid' dan 1275, maar daarbij gaat het over de periode voorafgaand aan de stadsvorming en bovendien in ruimer verband dan enkel de stad Roermond. Jac Zwarts wijst in zijn in 1929 verschenen boek 'Hoofdstukken uit de geschiedenis der Joden in Nederland' reeds op het jaartal 1275 en Roermond, (onder verwijzing naar Adolf Kobers 'Grundbuch des Kölner Judenviertels 1135-1425' uit 1920). Hierin komt op p. 25/26 overigens ook het jaartal 1235 en Arnhem terug (eveneens terug te voeren op het Keulse Juden-schreinsboek) en de naar verhouding grote joodse aanwezigheid in Gelre. Ook in zijn 'Een bronnenpublicatie voor de geschiedenis der Joden in Nederland' (in Tijdschrift voor Geschiedenis, jrg. 40, 1925) wees hij reeds op de middeleeuw-se sporen van joden in Roermond. Het in 1995 verschenen overzichtswerk 'Geschiedenis van de joden in Nederland', red. Blom/ Fuks-Mansfeld/ Schöffer, kent t.a.v. de data voor Roermond te veel onvolledigheden en onnauwkeurigheden.
2 'De Joden in Limburg van de dertiende tot de negentiende eeuw', H. Beem & R.C. Hekker, KNOB-Bulletin 1967, p.57
2 a 'De positie der Joden in West-Europa tijdens de Middeleeuwen', dr. J. Dalberg, in 'Geschiedenis der Joden in Nederland', 1940, p. 91
3 Conform H. Beem & R.C. Hekker, 1967; 'Inventaris van de oude archieven van de stad Roermond, 1259-1796', Van Bree, 1989; en de 'Gelderse' regesten nrs. 3544 en 3548. Jansen ( 'Continuïteit en discontinuïteit in de joodse geschiede-nis' en J.CG.M. Jansen in 'Studies over de soc. Econ. Gesch. van Limburg', deel XX,1975)en in navolging daarvan Venner ('Salmon Wolff. Een jood te Thorn in het midden van de zestiende eeuw', Maasgouw, 1991) wijzen op een langdurige onderbreking in de periode 1460-1544, en de anti-joodse maatregelen in het Gelderse vanaf medio 16e eeuw; waardoor joden overigens niet zonder meer uit deze streken verdwenen, maar veelal hun toevlucht zochten in vrijheerlijkheden buiten het Gelders territoir, als bv. het Gulikse Dalenbroek, vlakbij Roermond.
4 p. 82 en 84 'Continuïteit en discontinuïteit'.
5 p. 61 idem
6 p. 103 'Stilte en lofzang; joodse begraafplaatsen in Limburg', dr. A. Drint, Publications, 1996
7 hfdst. II 'Overheid en joden in het huidige Limburg in de 18e en vroege 19e eeuw', J.CG.M. Jansen, in 'Studies over de soc. Econ. Gesch. van Limburg', deel XXIII,1978
8 'Pinkas', p. 494 en Cilli Kasper-Holtkotte (in ‘Im Westen Neues, Migration und ihre Folgen: Deutsche Juden als Pio-niere Jüdischen Lebens in Belgien, 18./19. Jhrt’, 2003) komen met aantallen tussen 127en 139 in de periode 1838-1869. Het 'Memorboek, platenatlas van het leven der joden in Nederland, van de Middeleeuwen tot 1940', M.H.Gans, 1971, p. 421, komt uit op 106 rond 1860, maar zit daarmee zeer waarschijnlijk te laag.
9 Artikel 'Vijfenzeventig jarig bestaan der Synagoge', NMR, juni 1928 en 'De synagoge van Maastricht en de synagogen elders in Limburg', J. J. F. W. Van Agt, KNOB-Bulletin 1967
1 0 Uitgebreider dan Van Agt dat reeds in 1967 had gedaan in zijn 'Scola Judeorum, de Joden in Limburg en hun synagogen', KNOB-Bulletin, 1967
1 1 Nieuwe Koerier 1 aug. 1896: aanbesteding door ‘Kerkbestuur der Israel. gemeente te Roermond’ van ‘twee winkel-huizen, school en aanhorigheden op de Hamstraat’ door architect Speetjens (id. MAR 18,25 juli, 4 aug.1896)
1 2 MAR 27 jan., 10, 17, 24 mrt. 1883: aanbesteding ‘restauratie Israelitische kerk’
1 3 De Stg. Rura is daarmee bezig; in 2007 is op de binnenplaats voor de synagoge een gedenkteken onthuld voor de 133 Roermonds-joodse slachtoffers van WOII.
1 4 Jansen wijst erop dat over de periode 1570 tot ong. 1800 sprake is van “...incidentele berichten over de aanwezigheid (...) van Joden in het Maasdal tussen Roermond en Luik.”(p. 1 'Overheid', 1978); wat enigszins in tegenspraak is met zijn stellige uitlating over 'het eerste joodse gezin (na) ruim tweeënhalve(sic) eeuw' dat zich eerst in 1817 in Roermond zou vestigen, in zijn artikel in de Spiegel, p. 99.
1 5 O.a. 'Joods Nederland. Een cultuurhistorische gids', Jan Stoutenbeek & Paul Vigeveno, 1989, p. 297; en de 'Gids voor onderzoek naar de geschiedenis van de joden in Nederland' uit 2000, o.r.v. J. Bethlehem, F. Hiegentlich en F. Hooge-woud, waarbij men weer teruggrijpt op Drint. En niet alleen in literatuur worden de fouten van 'Pinkas' herhaald, ze tieren ook welig op diverse websites. De hardnekkig opduikende speculatie dat er ooit in de 19e eeuw ook een joodse begraafplaats zou zijn geweest in het enige kilometers ten zuidwesten van Roermond gelegen dorp Linne blijft voorals-nog een mythe. Een mogelijke verklaring voor de kromme weergave in 'Pinkas' wordt geleverd in de bijlage.
1 6 Bij de Raadsvergadering op 17 april 1857 staat o.a. geagendeerd het verzoek Isr. Gem. R'mnd om “...eene betere en met eenen muur omgevene Isr. begraafplaats te bekomen”, dit i.v.m. de nadere herinrichting van het OK door Cuypers; die overigens in hetzelfde bericht genoemd wordt als aanvrager van zijn eigen grafmonument (RMR 18-04-1857).
1 7 Uit de novelle 'Mirjam', onderdeel van de bundel 'het vochtige park' uit 1935, wordt veelvuldig geciteerd, met name de scene tussen pastoor K. en zijn vriend S. met het onderhuidse antisemitische vooroordeel. Dat gebeurt o.a. bij Ypes en in Gans' 'Memorboek'; evenals in 'Joods Nederland' van Stoutenbeek/Vigeveno uit 1989. In de 'Gids' wordt Alex gevolgd als de hoofdpersoon en de indruk gewekt dat het hier zou gaan om Jacob H. zelf, maar het zou ook een verwijzing naar zijn broer Joseph kunnen zijn. Zie het citaat op p. 99: “Na zijn rechtenstudie in A'dam keert Alex terug naar Roermond op een advocatenkantoor met Walenberg als collega. Alex doet het goed, de 'boeren moesten hem hebben, den Joodschen advocaat'.” Jacobs broer Joseph, 1904 -1943, was jurist. Noch Jacob, noch Joseph zijn vanuit A'dam teruggekeerd om in Roermond werkzaam te zijn.