Een half jaar geleden
kreeg ik een mailtje van Ruud Lamboo-Louwarts. Hij vroeg hierin of ik
iets wist van de lucifersfabriek van Gabriëls, Geelen & Co.
in Roermond. Ik heb inderdaad in het verleden onderzoek gedaan naar
deze fabriek. Het resultaat daarvan vond zijn weerslag in een stukje
dat door de heer H. van ’t Sant werd geschreven in Vonkvrij nr.
26 van april, mei, juni 1976. In het laatste nummer van Vonkvrij dat
jaar gaf de heer J.A.H. Zilvertand nog wat ervaringsgegevens over de
fabriek.
Het contact met
Ruud bleek erg goed te zijn en wij hebben tientallen mails gewisseld.
Ik ben ook enkele keren naar Roermond gereden. Wat Ruud in deze tijd
in de archieven heeft weten te vinden is echt ongelofelijk. Dit artikel
doet dan ook helemaal geen recht aan al het werk wat hij heeft verricht.
Te meer omdat ik mij zoveel mogelijk beperkt heb tot wat direct of indirect
met de fabricage van lucifers heeft te maken. De betrokkenheid van Ruud
was zó groot en de frequentie van zijn mails zó hoog dat
er een reden moest zijn. Naar later bleek werd zijn vader in de oude
lucifersfabriek geboren. Door de dood van zijn vader vlak voor de gouden
bruiloft van zijn ouders in 1993 werd een boekwerk over de Lamboo’s
niet afgemaakt. Nu was het kennelijk tijd om het lucifersdeel af te
ronden. Het resultaat van al het werk vindt u hierbij.
Aan H.
Geelen & Co. wordt op 14 augustus 1877
goedkeuring verleend voor de oprichting van een aardappelmeelfabriek
op de Schuitenberg in Roermond. De Schuitenberg lag toen al in het hartje
van Roermond. 23 augustus van dat jaar vraagt H.Geelen & Co. toestemming
voor het plaatsen van een stoomketel in hun fabriek voor aardappelmeel,
siroop, gom, sago, kleurstof (carmel) aan de Schuitenberg kadastraal
bekend onder Sectie D1403,1404,1405.
Uit
de Maas en Roerbode van
13 en 20 september 1879 |
|
|
Voor notaris F.W.
Milliard werd op 16 augustus 1879 een akte opgemaakt waarin de heren
Ferdinand Baron de Negri, rentenier, Jean Gabriëls, koopman en
Hubert Geelen
(Johannes Hubertus geb. 18-10-1843) een krediet van 5000 gulden nemen
als vennoten onder de naam Gabriëls, Geelen & Co. bij de firma
Schmasen en Nacken, bankiers te Roermond. Als onderpand wordt de fabriek
aan de Schuitenberg ter zekerheidsstelling ingebracht. Hieruit blijkt
dat de fabriek niet erg groot is, want de perceelsgrootte is slechts
880m2.
Voor notaris L. Linssen wordt op 28 juni 1881 een extra krediet verleend
van 6000 gulden door dezelfde bankiers. Uit de overeenkomst blijkt dat
inmiddels ook schoensmeer en blikken dozen worden gemaakt op de Schuitenberg.
Kennelijk was het
extra geld nodig om de aanvraag van 28 juli 1881 tot
“oprigting van eene inrichting tot vervaardiging van ongevaarlijke
lucifers in hun fabrieksgebouw in de Schuitenbergstraat”
te financieren. De aanvraag werd behandeld in de vergadering van de
Burgemeester en Wethouders op 29-07-1881. Er wordt besloten tot het
houden van een onderzoek in het kader van de hinderwetvergunning (commodo
et incommodo). De fabriek zou komen in hun gebouwen aan de Schuitenberg
kadastraal bekend onder sectie D no. 2406 in wijk C no. 192.
In de vergadering
van 12 augustus 1881 van B. en W. wordt de aanvraag weer behandeld.
Er blijken o.a. bezwaarschriften te zijn binnengekomen van J. Maessen
en H. van Dalon, beide buren. J. Maessen staat er op zijn bezwaren mondeling
toe te lichten. Hij wijst daarbij op het verhoogde brandrisico en het
daarbij behorende veel hogere verzekeringspremie. Zijn agent had zelfs
met uitsluiting van verzekering gedreigd. De Heer Gabriëls, ook
aanwezig op de vergadering zegt dat de maatschappijen nooit weigeren
en dat de premie afhankelijk is van de maatschappij. Voorts houdt hij
een betoog waarin hij wil aantonen dat zijn lucifers ongevaarlijk zijn.
Ter ondersteuning hiervan heeft hij stoffen meegebracht waarvan de kopstof
wordt gemaakt. Deze stoffen kunnen alleen tot ontbranding worden gebracht
bij het wrijven van de kop op het speciaal geprepareerde vlak op de
doosjes. Verder wijst hij er op dat ook in Eindhoven in de binnenstad
toestemming is verkregen.
Er wordt gewezen op de mogelijk grote voorraad gereed product als bron
van een brand. Gabriëls zegt dat dit wel mee zal vallen omdat de
verkoop zo snel gaat dat er nauwelijks voorraad aanwezig zal zijn. De
huidige aanvraag is maar tijdelijk zegt Gabriëls, omdat men van
plan is een nieuw gebouwtje in de tuin te zetten. De burgemeester zegt
dat het een gevaar blijft en voor het nieuwe gebouw weer een aanvraag
zou moeten worden ingediend. En als ze dan toch een nieuw gebouw willen
hebben ze dit beter meteen buiten de stad kunnen zetten. Hij zegt verder
een maand de tijd te nemen alvorens tot een besluit te komen. In deze
maand heeft de firma nog de tijd om verder bewijsvoering aan te voeren
die een vestiging op de Schuitenberg rechtvaardigt.
18 augustus wordt
een aanvraag ingediend voor een bouwvergunning van een werkhuisje dienende
om daarin ongevaarlijke lucifers te soppen en te verpakken. Tevens werden
hierbij een aantal voorwaarden van assurantiemaatschappijen gevoegd
ter verzekering van gebouwen e.d.
In een toelichting geeft Gabriëls aan dat er alleen gedopt, gedroogd
en verpakt zal worden. Er zal geen houtzagerij bij komen.
Bij de nieuwe behandeling
door B. en W. op 21 september 1881 blijken alleen maar meer bezwaren
te zijn ingebracht, hoewel de aard daarvan gelijk blijft. Inmiddels
zijn door de heer Gabriëls stukken ingebracht betreffende een beroep
bij de Raad van State tegen de vestiging van de firma Visschers, Langemeijer
& Co., te Eindhoven door de Koninklijke Harmonie Apollo’s
Lust. In het besluit van de Raad van State van 8-07-1881 wordt het bezwaar
nietig verklaard en verkrijgt de firma onder voorwaarden een voorlopige
vergunning tot 1 januari 1883. De bezwaren waren in grote lijnen gelijk
aan die welke tegen de firma Gabriëls,Geelen & Co. waren ingebracht.
In een brief van
27-09-1881 wordt nog eens melding gemaakt van de goedkeuring aan de
firma Visschers, Langemeijer & Co, tot vestiging van zijn fabriek
in Eindhoven. De afstanden van de op te richten gebouwen zijn daarbij
ruimer gemaakt resp. 12 en 50 m tot al bestaande bouw.
In deze brief staat ook dat er bij de fabriek van Mennen & Keunen
in Eindhoven wel eens een brand is, maar dat deze altijd van kleine
omvang is.
Om half vier ’s
nachts op 26 october werd een hevige brand waargenomen in de fabriek
van Gabriëls, Geelen & Co. aan de Schuitenberg. De brand was
zo hevig dat in korte tijd het gebouw geheel uitbrandde en slechts een
gedeelte van de muren bleef staan.
Zou er
aan de Schuitenberg toch illegaal lucifers zijn gemaakt of met de kopstof
geëxperimenteerd zijn?
Was het hier een vorm van in de brand uit de brand?
Waar haalde Gabriëls zijn kennis voor het vervaardigen van de kopstof
en strijkvlak vandaan? Dé kennis waar destijds de fabricage van
lucifers van afhankelijk was.
Een reactie vanuit
de gemeente liet niet lang op zich wachten want bij een schrijven van
28-10-1881 berichten de Burgemeester & Wethouders aan de firma Gabriëls,
Geelen & Co. dat hun aanvraag tot de vestiging van een lucifersfabriek
negatief is uitgevallen. Gelet is bij deze weigering, rekening houdend
met de wet van 2 juni 1875, dat de bezwaren ingebracht door de omwonenden
t.a.v. gevaar als rechtsgeldig kunnen worden gevonden.
In november werden
er inspecties gedaan naar de staat van de fabriek van de firma Gabriëls,
Geelen & Co. aan de Schuitenberg in Roermond. Deze geven aan dat
de staat van de voorgevel zodanig slecht is dat deze tot aan de ankers
van de eerste verdieping dient te worden afgebroken.
Hiermee schijnt
een eind te zijn gekomen aan de fabriek aan de Schuitenberg, want op
22 november 1881 komt een aanvraag binnen tot de bouw
van een lucifers- en druivensuikerfabriek en plaatsing
van een stoomketel van 16 paardenkracht met een druk van 5 atm op het
perceel Sectie B no. 1229, grenzend aan percelen van
de Heeren J. Berger en J. Geradts-Slabbers. Sectie B no.1229 werd opgesplitst
in percelen van 1700m2 en 1485m2. Op dit laatste stuk werd de fabriek
gebouwd nu Sectie B no. 1931 genoemd. De firma heeft het stuk weiland
overgenomen van de landbouwer Johannes Geradts.
De voorkant van de fabriek zal komen te liggen aan de Karreweg naar
Gebroek en de achterkant aan een voetpad. De lucifersfabriek zal 20m
gescheiden liggen van de druivensuikerfabriek.
Bij de aanvraag zijn tekeningen van de gebouwen gevoegd en waar de activiteiten
plaats zullen vinden.
Het briefhoofd
is waarschijnlijk door Jean Gabriëls zelf gemaakt, want na de sluiting
van de fabriek in 1886 gaat hij verder als kalligraaf (schoonschrijver).
Hij was hier kennelijk zó goed in dat hij het tot het predikaat
Koninklijk bracht.
Indeling gebouw plan A:
A: vertrek dient
voor de plaatsing van de stoomketel en machines
B: Zaagmachine, Dozenmachine en schrijnwerker
C: Ketels en machines tot bereiding van druivensuiker
D: Ketels tot bereiding van bierkleursel
E: Kantoor
F en G: Portierskamers
Het gebouw heeft
een begane grond en een zolder en is 20m lang en resp. 7.50m en 9.50
diep. De hoogte is tot aan het dak 4 en 5m.
Onder B staat dat
er een “zaagmachine, doozenmachine en schrijnwerker” was.
Of hier ook voor de lucifersfabriek doosjes werden gemaakt wordt uit
de stukken niet duidelijk.
In de fabriek op de Schuitenberg werden al dozen gemaakt, maar die waren
van blik en voor schoenpoets bestemd. Uit de inventaris bij sluiting
van de fabriek blijkt dat er ook spanen doosjes werden gebruikt, waarschijnlijk
ook voor schoenpoets.
Indeling plan B:
A: vertrek dient
voor opgang naar de zolder en voor plaatsing van ingrediënten
B: Laboratorium
C: Sophaard en rangeermachine
D: Droogkamer
E: Pakkamer
Alle deze vertrekken van A t/m E dienen ter bereiding van lucifers
De vertrekken F t/m I tot fabricage van schoensmeer.
Het gebouw heeft
een begane grond en een zolder en is 28.50m lang en resp. 7.50m en 9.00m
diep. De hoogte tot aan het dak is 3.50m.
Bovenstaande tekening
geeft nog eens duidelijk aan waar wat werd gemaakt. Bij het vertrek
C staat: “Tunkhaard en rangeermachinekamer. Deze machines worden
met de hand gedreven”. Bij de indeling van plan B staat: “Sophaard
en rangeermachine”.
Wat is nu een tunkhaard of sophaard? In tunkhaard zit het woord “tunk”
wat van het Duitse woord “tunken” komt, hetgeen dopen, soppen
betekent. Een dergelijk apparaat werd gebruikt om de kop op het lucifershoutje
te krijgen. Hiervoor werd een granieten plaat aan de onderkant verwarmd,
daarom waarschijnlijk het woord haard, tot een temperatuur die zo hoog
was dat de kopstof de juiste viscositeit had. De hoogte van de laag
kopstof op de plaat moest overeenkomen met de hoogte welke de kop op
de lucifer moest hebben.
Een
rangeermachine was een apparaat, dat het plaatsen van de houtjes in
de dopramen vergemakkelijkte. Een dopraam zoals hier genoemd is te zien
op de foto hiernaast. Het jongetje heeft het in zijn handen. Het apparaat
waar hij met zijn rechterbeen op staat is waarschijnlijk de rangeermachine.
Uit de gegevens die we hier uit krijgen valt op te maken dat de fabricage
van lucifers geheel handmatig was. In vergelijking met de fabrieken
in Eindhoven, Teteringen, Breda en Apeldoorn van zeer geringe omvang.
In deze fabrieken was de graad van mechanisatie al veel hoger. “Departement
voor wiks” was het gedeelte waar schoensmeer werd gemaakt. Wiks
is het Germanisme voor het Duitse woord Wichse.
In de vergadering
van B. & W. van 29 november 1881 wordt de aanvraag van Gabriëls,
Geelen & Co. behandeld tot de bouw van een lucifers- en druivensuikerfabriek
met stoomwerktuig op het Roermondse Veld genaamd Egsterkamp. De aanvraag
wordt aangehouden omdat meerdere stukken nog ontbreken.
2 december komt al een nieuwe aanvraag binnen waarop in de vergadering
van B. & W. wordt besloten om het traject in te gaan met bekendmaking
tot het houden der informatie de commodo en incommodo op vrijdag 16
december 1881.
Wij komen nu eindelijk
in de fase van goedkeuring, want op 16 december hebben de Burgemeester
en Wethouders zich begeven naar het stadhuis om daar over te gaan tot
een informatie betreffende de commodo et incommodo ingevolge de wet
van 2 juni 1875, staatsblad no. 95. Zij hebben zich aldaar vergewist
van alle voorwaarden, die aan een dergelijke procedure zijn verbonden
en hebben geconstateerd dat tot het eind der dag zich geen enkel persoon
met een bezwaar heeft gemeld op het stadhuis.
Aannemelijk is dat nu goedkeuring werd verkregen voor de bouw van de
fabriek.
Uit
een goedkeuring van 27-06-1882 van de Commissaris des Konings in het
hertogdom Limburg, de heer Kuijper, tot plaatsing van een stoomketel
in de fabriek van aardappelmeel, schoensmeer en lucifers van de heeren
Gabriëls, Geelen & Co. blijkt dat de bouw kennelijk al ver
gevorderd moet zijn.
De advertentie
van de Maas en Roerbode van 16 september 1882 (zie hiernaast) laat zien
dat men niet de z.g. veiligheidslucifers, maar de paraffine of strike
anywhere’s maakten. De opmerking onder no. 4 geeft aan dat men
de variant met paraffine produceerde. Er werd daarbij een laagje paraffine
op de kop aangebracht, zodat niet al bij wrijving tegen elkaar ontbranding
kon ontstaan. Wel veiliger, maar zeker niet zo veilig als de veiligheidslucifers
waarbij men gebruik maakt van een speciaal geprepareerd strijkvlak.
No. 5 zal waarschijnlijk betekenen dat geen witte fosfor meer werd gebruikt.
No. 6 is ook interessant, want men maakte kennelijk grotere dozen dan
gebruikelijk. Wat daarbij de aanduiding no. 8 betekent is mij niet bekend.
Een prijs van 22 cts zegt ook niet veel wanneer men de inhoud van de
doosjes niet kent. Een pak van 12 doosjes wijst overigens op normale
doosjes.
Op de wereldtentoonstelling
in 1883 in Amsterdam was onder de 44 lucifersfabrieken, die
er tentoonstelden, ook de fabriek van Gabriëls, Geelen & Co.
te vinden.
In de afdeling “voedingsmiddelen, scheikundige voortbrengselen,
hun wijzen van verpakken”, groep VI klas 38 no. 560 voor druivensuiker
en klas 40 no. 743 voor lucifers en schoenpoetsmiddelen, behaalde de
fabriek een bronzen médaille en een eervolle vermelding. Voor
welke van de producten de médaille werd behaald is niet duidelijk.
Zoals zo dikwijls
in een lucifersfabriek in de 19e eeuw sloeg het noodlot weer toe. De
Maas - en Roerbode van zaterdag 7 april 1883 meldt dat zondagnamiddag
(1 april) omstreeks half vier brand ontstond in de fabriek van lucifers,
schoensmeer enz. der heeren Gabriëls, Geelen & Co, te dezer
stede. De fabriek is geheel uitgebrand; het gebouw, waarin zich de machines
bevonden, het bureau en portierswoning bleven gespaard; een groote hoeveelheid
voorhanden zijnde schoensmeer en lucifers zijn verbrand. De schade wordt
op f 12000 begroot. Alles was verzekerd in de assurantie Beurs Polis
Amsterdam.
Ironisch genoeg ontstond de brand daags nadat er door de firma reclame
was gemaakt voor turfvuurmakers.
In 1883 werkten
in de fabriek voor druivensuiker, lucifers e.d. 7 mannen boven 16 jaar
en 2 kinderen met een leeftijd tussen 12 en 16 jaar. Er stond 1 stoomwerktuig
van 10pk en een stookketel met een verwarmingsoppervlak van 15 m2. In
1884 werkte er 1 man minder. In 1885 waren het er nog resp. 4 en 1.
Of na de brand de productie van lucifers opnieuw is opgestart is twijfelachtig.
Er zijn geen advertenties met reclame voor het product meer verschenen.
In 1886 komt er
een eind aan het bestaan van de firma Gabriëls, Geelen & Co.
De oorzaak van de teloorgang van de fabriek zat hem in de accijnsheffing
van fl. 28 per 100 kilo, die door de minister van financiën werd
geheven op de massé. De discussie hierover ging over de definitie
van wat massé eigenlijk was. Hoewel de wet volgens de firma daarin
duidelijk was bleef deze heffing ten onrechte gehandhaafd. Zelfs vragen
in de Tweede Kamer mochten niet baten. De fabriek moet al in begin 1885
met de productie zijn gestopt.
De schuldeisers moeten veelvuldig aan de deur hebben geklopt, want de
firma heeft een verzoek gedaan bij de rechter-commissaris tot boedelafstand.
Bij een boedelafstand worden de goederen eigendom van de schuldeisers.
Ook bij de boedelbeschrijving wijst niets meer op productie van lucifers
bij sluiting van de fabriek. Onder de aanwezige voorraden staat nog
wel een kist lucifers vermeld ter waarde van fl. 15. Jammer dat hiervan
niets is bewaard gebleven.
Bij die inboedel staan o.a. ook vermeld: 41/2 kist ronde spaandoosjes
à fl. 35, 1 kist ovale spaandoosjes. Gebruikelijk was dat schoensmeer
naast blikken dozen, die de fabriek ook gebruikte, evenals lucifers
ook in dergelijke spanendoosjes werd verpakt.
Uit de inventaris blijkt dat de activa, opgemaakt op 15 maart 1886,
fl. 19279,24 bedroeg. Hiervan was fl. 16000 voor gebouwen en machines.
De fabriek komt
bij de openbare verkoop van 3 augustus 1886 voor nog geen fl. 4000 in
handen van Jean Akkermans, kastelijn der sociëteit Concordia, markt
B54 te Roermond.
Op 26 september 1893 krijgen Hub Smeets-Verhaegh in naam van Leonard
Cuypers, Peter Huis (Huijs) en Gerard Cers (Schers) toestemming om de
voormalige lucifersfabriek gelegen in het Lieve Vrouwenveld, Sectie
B no. 1931, om te bouwen tot 3 woonhuizen. Zij hadden de fabriek gekocht
van J. Akkermans.
De fabriek heeft kennelijk 7 jaar leeg gestaan na de sluiting.
Peter Huijs kwam in het bezit van het middelste huis. Zijn dochter Anna
trouwde met Adrianus Cornelis Lamboo. Zij kregen vijf kinderen waarvan
de oudste, Petrus Cornelis Hubertus Lamboo, werd geboren op 6 april
1913, hij was de vader van Ruud.
In het gedeelte van de fabriek waar schoenpoets werd gemaakt was in
1892 een parfumeriefabriekje gevestigd. De lucifersfabriek stond toen
leeg. Kennelijk was
de naam Egsterkamp (Eksterkamp), zie pagina 4, vervangen door Lieve
Vrouwenveld.
Overzichtsfoto
met op de voorgrond links de lucifers- en rechts de schoensmeerfabriek,
in het
gebouw achteraan werd aardappelmeel, druivensuiker (massé) gemaakt.
De foto moet
niet lang na de aankoop zijn gemaakt, want grote verbouwingen hebben
nog niet plaats gehad. Het lichtere deel van het dak was ontstaan omdat
de familie Huijs op de dakpannen kalkspecie had aangebracht.
De Karreweg naar Gebroek wordt later omgedoopt in Hendriklaan (5-02-1916).
De schoensmeer en lucifersfabriek lagen eigenlijk achterop het terrein
aan een voetpad. Dit voetpad heet vanaf 13-06-1921, Burgemeester Geradtsstraat.
De gebouwen zouden nu met hun zijkant tegen de Vondelstraat aan liggen.
De huizen van de fabriek werden in 1972 afgebroken en in 1977 begon
men met nieuwbouw.
Lucifersetiketten
mogelijk gemaakt bij Gabriëls, Geelen & Co.
In 1890 komt W.H. Waltmans voor in het adresboek van Roermond als winkelier
in koloniale waren op de Swalmerstraat 20 in Roermond. Mogelijk had
men hiervoor al een winkel op de Markt 13.
P.J.
Francken had zijn winkel Aan de Markt no. 116 (no. A 207, A 171). Hij
werd geboren in Venlo op 28 dec. 1826 en overleed op 20 oct. 1888. Zijn
weduwe zette de winkel zeker tot 1900 voort.
Ad Jansen
(a.jansen1(at)chello.nl)
Verschenen in "Vonkvrij"
nr 2006-4
Met dank aan Dhr. Ad Jansen van de Stichting Studie- en Documentatiegroep
Lucifersetiketten.
De aflevering van het blad "Vonkvrij" waarin dit artikel is
verschenen is te koop bij Boekhandel Boom, Neerstraat 31 Roermond.
Toevoeging
Ruud Lamboo.
Het verhaal over
de lucifersfabriek begint op de Schuitenberg.
(Als je via het Munsterplein naar de Schuitenberg loopt, is het aan
de rechterzijde ongeveer halverwege) .
Op de Hendriklaan 60 (bewoont door de fam. Herings v/d Wal) staat nog
het linkergedeelte van de druiven- suiker fabriek (zie plan A links
boven, in het artikel op de 5de pagina) Het eerste raam is deur geworden,
en het tweede raam zit er nog.
Het middenstuk en rechterstuk zijn na de oorlog afgebroken. Etc.
De wieksfabriek
en lucifersfabriek (lag aan de Burg. Geradtsstraat) zaten bij elkaar
in een fabriek.
Waar nu de 5 huizen van de Burgemeester Geradtsstraat 39 + 41 + 43 +
45 + 47 liggen, lag vroeger de lucifers/wieks fabriek.
Er waren vroeger
in Limburg slechts 3 lucifersfabrieken.
De oudste was die van Roermond (1881/1882) Gabriëls Geelen en Co.
Daarna kwam de lucifersfabriek te Venlo (1908/1909) "Rapid"
Neuss & Co.
En Weert had er een die rond 1935 werd opgericht, door Franciscus Otten.
(De N.V. Nationale Lucifersfabriek Weert) Landelijk waren er ongeveer
tussen de 20 á 25 lucifersfabrieken.
Dit om een indruk te krijgen van het aantal lucifersfabrieken.