De vellen-
en huiden(loods) problematiek van Goudsmit
Op 14 april
1879 vraagt Jonas Goudsmit, koopman in huiden, vergunning, voor het
invoeren van verse en gedroogde geitenvellen en kalfsmagen. Die huiden
komen uit Duitsland en worden via de grenskantoren Venlo, Swalmen
en Posterholt ingevoerd. Hij mag de vellen invoeren, indien in Duitsland
geen besmettelijke veeziekte heerst, of sedert de 3 laatste maanden
geheerst heeft. Bovendien moet bij elke invoer een verklaring zitten,
van de bevoegde autoriteit van de plaats van afzending of herkomst
van de vellen of magen.
Op 23 december 1879 doet hij een zelfde verzoek tot invoer vanuit
België van gedroogde kalfs - en geitenhuiden en kalfsmagen. Onder
die zelfde voorwaarden krijgt hij toestemming.
Jonas woont (vanaf
1 april1876) in een gehuurd pand van Henri Scheen (schilder, en polychromeur
o.a. van de Munsterkerk) aan het Zwartbroek wijk C No. 123. Tegenwoordig
Zwartbroekstraat 17. Hij woont hier met zijn vader Hartog; zijn moeder
Elisabeth Cohen en zijn broers Levi, Rudolf en Isidoor. Tevens woont
hier zijn stiefzus Jeannette uit het eerste huwelijk met Dientje Doc(h)ters
of Doeters.
Eerst woonde de fam. Goudsmit-Cohen in de Oliestraat 456, wat later
Paredisstraat wordt.
De broer van
Hartog (Jonas vader) Abraham en getrouwd met Paulina Hertzberger koopt
ook alle soorten vellen in. Op 30 maart 1861 maakt hij bekend, dat
hij van de Neerstraat verhuisd is naar de Bergstraat No. 581 tussen
de heren Konings en Langenhoff (bakker). Thomassen neemt later de
bakkerij over van Jos Langenhoff. (kadastraal sectie D 2079, wijk
B. No. 21) over (nu Bergstraat nummer 9-11, “Sunny Fashion”).
Op 6 juli 1861
maakt Abraham bekend, dat bij hem verkrijgbaar zijn allerhande soorten
van gesponnen paardenhaar etc. Abraham sterft 20 augustus 1871, en
Hartog 28 juni 1885, beiden te Roermond. Hartog met broer Abraham
woonde met zijn 2 zussen Kaatje en Betje voordien op de Neerstraat
No. 226, met zijn ouders Samuel Goudsmit en Bruintje Lehmans.
N.B. In een notariële
(Guillon) akte van 23 maart 1846, werd Bruintje Lehmans ook wel
Brunetta Levie en Levie Brunet genoemd. De weduwe van Samuel Goudsmit,
Bruintje
Lehmans, verkocht volgens deze akte, in de Neerstraat waar zij woonde,
een 400 tal
artikelen, waaronder lakens; katoen; schoenen; broekstof etc. etc.
De familie Goudsmit-Lehmans
woonde reeds 5 juni 1835 in Roermond. Dat weten we omdat Hartog Goudsmit
toen een paspoort heeft aanvraagt. Zijn vader Samuel Goudsmit doet
hetzelfde op 9 november 1835. Bij de vreemdelingen die tussen 1830
en 1836 in Roermond komen wonen, treffen we de fam. Goudsmit vreemd
genoeg niet aan.
In een advertentie
uit de Maas en Roerbode van 25 november 1876 staat, dat bij Goudsmit
aan het Zwartbroek, aan de hoogste prijzen worden opgekocht, allerhande
soorten vellen, zoals: kalfs- en geitenvellen, hazen-, konijnen-,
vossen-, fluwijnen-, bunzing- en vissenvellen. Otter- en mollenvellen
worden ook door Goudsmit opgekocht.
Op 2 juli 1882
vragen de gebroeders Jonas en Levi Goudsmit toestemming om in hun
tuin, op 22,5 meter afstand van hun woning, een bergplaats voor het
drogen en bergen van huiden te mogen maken. De afmetingen zijn 5,7
bij 3,5 meter. Volgens tekening komt er één raam en
deur in. Tot 4 augustus 1882 kan men bezwaar maken tegen deze oprichting.
Op 2 augustus komt er een schriftelijk bezwaar binnen, dat door een
22 tal personen (bewoners en eigenaren) ondertekend is. Men schrijft,
dat reeds vóór 27 juni op de zolder, en op de achterplaats
dit bedrijf werd uitgeoefend. De brigadier van politie heeft zich
hiervan persoonlijk overtuigd. En gaf het bevel de huiden etc. te
verwijderen.
Op 12 meter afstand bevindt zich de ingang van een Gesticht Pensionaat
en School “St. Salvator”, waar ruim 130 personen gehuisvest
zijn, die tevens bij ziektes daar verpleegd worden. Het café
en logement van de erven R.Verstegen–Spee, met in de tuin een
welingerichte zitplaats en uitspanning ligt er bijna naast. Huurders
van een bovenkwartier (in hetzelfde pand) melden dat de vertrekken
totaal onbewoonbaar zijn geworden. Tot slot geeft men in dit bezwaar
het advies om aan de gebroeders Goudsmit voor 8 á 10 gulden
per jaar een plaatsje in het open veld te gunnen. Het besluit betreffende
de vergunning wordt voor onbepaalde tijd verdaagd, totdat het vereist
onderzoek (ook in loco) zal hebben plaats gehad.
Rechts: Coiffeur, dan Verstegen-Spee; dan
Delsing, en daarachter Goudsmit
Op 24 november
1882 melden B. & W., aan de gebroeders Goudsmit, bekend staande
als kooplieden te Roermond, dat de verleende vergunningen voor het
hebben en oprichten van huidenzouterijen met bewaarplaatsen van huiden
en afval daarvan in de kom dezer gemeente, zijn ingetrokken. Dergelijke
vergunningen worden niet meer verleend, zodat zijn verzoek om vergunning
tot oprichting van een zouterij in de kom van de gemeente niet kan
worden ingewilligd.
De bewoners en
eigenaren op de Zwartbroekstraat zullen opgelucht hebben gereageerd.
De gebroeders Goudsmit moesten elders naar expansie zoeken in het
Roermondse.
Voordat het zover was, kreeg Jonas op 18 dec.1882 een proces verbaal,
omdat hij zonder vergunning een bewaarplaats voor huiden en vellen
in het perceel C no.123 had opgericht.
Zoals u bekend is, wordt in een dergelijk geval door het gemeentebestuur,
de verdere werkzaamheden in de inrichting verboden en dezelve desnoods
gesloten, iets dat wenselijk zoude zijn in het belang van de steeds
klagende buren, en omdat Goudsmit alhoewel door de politie herhaaldelijk
gewaarschuwd, voor die waarschuwingen doof blijkt te zijn.
Op 8 februari
1883 vragen de gebroeders Jonas en Levi Goudsmit om vergunning tot
het oprichten van een houten loods bestemd voor het drogen en zouten
van runds-, paarden-, kalfs-, geiten- en andere huiden, op een perceel
bouwland, gelegen aan het Deemsel sectie C No 166, groot 1 are 80
centiaren, reinende een perceel bouwland, sectie C No 165, den Groeneweg
en het Molenpad. (tussen Latier & Gebr. Op de Kamp, en de huizen
aan de Dokter Leurszijstraat nr.10 en 12)
Links van de verticale weg, de loods van
Vorstenbos. Rechts komt de loods van Goudsmit C 166
Op 20 februari
1883 kan men weer bezwaren inbrengen. De heer P. Bremmers schrijft
op 18 februari een bezwaarschrift, waar hij allereerst zijn beklag
doet over een loods van Vorstenbos die zomers zo stinkt, dat men geen
raam kan open doen. In het midden van de winter zitten op het lijmvlees
honderden vliegen zo dik als een vinger, terwijl de ratten overdag
zomaar over het veld lopen. En als hier, op 26 meter afstand, de loods
van Goudsmit bij komt, “kan ik wel gaan lopen” meldt Bremmers.
De loods komt ongeveer 160m van de tuinmuren der Minderbroederswal
(singel) te liggen.
B. & W. verdagen hier ook weer de beslissing op de aanvraag tot
16 april 1883.
Uiteindelijk
beslissen B. & W. de vergunning voorwaardelijk voor één
jaar te verlenen, onder voorwaarde dat de loods zodanig worden ingericht,
dat alle hinder, bezwaar of gevaar voor de reclamanten daartegen en
voor de personen langs de weg circulerende worden vermeden.
Dit ten nadere beoordeling van het bestuur, met voorbehoud ten deze,
dat als blijkt dat die voorwaarden niet vervuld worden en de toestand
onuitstaanbaar of gevaarlijk mocht bevonden worden voor den nabij
gelegen bewoner of de passage, deze vergunning onmiddellijk ook binnen
het jaar zal worden ingetrokken. Getekend 6 maart 1883.
We schrijven
25 januari 1884 als Jonas en Levi Goudsmit aan B. & W. verzoeken
aan hen één doorlopende vergunning voor de instandhouding
van genoemde loods te willen verlenen.
Waarschijnlijk is aan dit verzoek gehoor gegeven, daar de betreffende
aanvragen niet zijn gevonden.
Op 14 september
1889 vertrekt Levi Goudsmit naar de Schoenmakersstraat A No. 71
(later Schoenmakersstraat 17) De naam van de zaak heet: “DE
KLEINE WINST” en ligt tegenover J.J. Romen en Zonen. Hij woont
daar met zijn vrouw Fanny David en de dienstbode Maria C.H. Sniekers.
(De dienstbode vertrekt 30 maart 1892 weer naar Echt)
Isidore en Rudolf wonen nog steeds in de Zwartbroekstraat C 123. (later
nr. 17)
Schoenmakersstraat:
rechtsachter Levie Goudsmit (nu slagerij Ottenheim)
Te Venlo werd
op Zondag 22 februari 1891 door de rijksambtenaren aan het station
van de spoorweg alhier, in beslag genomen, drie vellen, welke onder
andere, zonder vergunning uit Duitsland per trein waren ingevoerd.
Tegen de vervoerder Jonas Goudsmit, koopman te Venlo werd proces-verbaal
opgemaakt, terwijl de in beslag genomen vellen ter beschikking van
de Burgemeester werden gesteld. (zal hij er warmpjes bij hebben gezeten?)
Jonas was 2 januari 1885 naar Venlo vertrokken. Hij trouwde 27 januari
1885 te Roermond met de in Venlo geboren Clara Elekan.
Op 27 juli 1891 vragen de gebroeders Levi en Rudolf vergunning tot
het oprichten van een stenen loods tot het drogen en zouten van huiden
op het perceel bouwland gelegen aan het Deemsel Sectie C No. 166 ter
vervanging van de zich aldaar bevindende houten loods.
Dit geeft aan, dat de gebr. Goudsmit reeds 7 jaar, vanaf 1883, dit
bedrijf hier uitoefenen.
Achttien augustus 1891 kan men weer bezwaar maken tegen deze vervanging
(oprichting).
Ook nu weer word er bezwaar gemaakt o.a. door alle hoofden der huisgezinnen
en fabrieken aan het Deemsel, en eigenaars/pachters van groentetuinen
enz. aldaar. Immers in de nabijheid van de bedoelde loods, staande
onmiddellijk langs een buurt of veldweg, bevinden zich niet minder
dan 29 huisgezinnen met circa 90 kinderen, welke bewoners veelal die
weg passeren. Zo ook wordt van die weg viermaal daags door een veertigtal
fabriekarbeiders gebruik gemaakt, zonder van andere wandelaars te
spreken.
De grief nu tegen
het bestaan der loods is voornamelijk:
1) De herhaaldelijk waar te nemen ondragelijke stank die van deze
loods uitgaat, zodat iedere onpartijdige voorbijganger moet verklaren
dat het onverantwoordelijk is een dusdanige inrichting langs een veel
begane weg op te stellen.
2) Dat men aan enige huizen, doch voornamelijk bij dat van den eerst
ondergetekende
P.Bremmers staande op circa 20m van de loods bij zekere windrichting
of ongunstige
weersgesteldheid geen deur of raam durft open te zetten wegens de
verpestende lucht.
3) Dat deze loods is een broeinest van muizen en ratten, en andere
verpestende insecten.
(De ongeveer 26 ondertekenaars vragen zelfs opruiming van de bestaande
loods.)
B. & W. besluiten,
onder ongeveer dezelfde voorwaarden als die van 6 maart 1883, goedkeuring
te verlenen tot het vervangen van de houten loods door een stenen
loods.
De loods moet dan wel op dezelfde plek komen, waar de houten loods
stond, en op een afstand van 26m van het woonhuis van P. Bremmers
etc.
Aldus gedaan te Roermond den 7 september 1891.
Vóór de woningen aan de Dr. Leurszijstraat, staat het
vellenhuis van Goudsmit
Drie dagen na de toekenning van de vergunning, ontvangt B. & W.
een brief van het “Geneeskundig Staatstoezicht van Limburg en
Oostelijk Noord-Brabant” met de volgende tekst:
Gisteren werd ik door een der inwoners van het gehucht Deemsel
attent gemaakt op een langs het molenpad alhier gelegen houten loods
van de gebr. Goudsmit, die tot dusver gediend heeft als bewaar- en
werkplaats voor ’t zouten en drogen van dierenhuiden.
Bij een bezoek ter plaatse bleek mij, dat bedoelde loods was afgebroken,
blijkbaar met het doel om dezelve door een nieuwe te vervangen. Hij
wijst er tevens op, dat bedoelde loods met het oog op de bestemming,
gelegen is op een plaats, die haar voor een blijvende inrichting ongeschikt
maakt. Op een afstand van 20m bevinden zich reeds de woning van P.
Bremmers, op circa 40m. die van den landbouwer H. van Kempen, terwijl
ongeacht de 5 grote fabrieken, in den omtrek nog 32 gezinnen (Groot-
en Klein Deemsel) gehuisvest zijn.
Dat een huidenzouterij – en drogerij groten hinder moet veroorzaken
aan de omwoners en talrijke voorbijgangers, die langs het molenpad
den kortste verbindingsweg dienen te vinden tussen deze buurt en het
oostelijk gedeelte der stad, behoeft wel geen betoog, evenmin dat
dergelijke inrichting in den omtrek de aanwezigheid van ratten, vliegen
en ander ongedierte in hoge mate bevordert. Niet minder is het twijfelachtig,
dat de emanaties waarmede een dergelijk bedrijf onvermijdelijk gepaard
gaat en welke bestaan uit ammoniak, zwavelwaterstof, vluchtige vetzuren
en andere stinkende, merendeels nog niet te bepalen gassen, aanleiding
kunnen geven tot schade voor de gezondheid. In het belang der volksgezondheid
vermeen ik dus bij uw college te mogen aandringen om de inrichting
der gebr. Goudsmit niet langer op de bestaande plek te tolereren.
Is getekend; de geneeskundig Inspecteur van Limburg en Oostelijk Noord
Brabant de heer E. Wintgens.
B. & W. reageren
19 december 1891 hierop met de opmerking, dat de vergunning reeds
7 september is verleend, en dat ten alle tijden, bij niet naleving
van de voorwaarden, of afwijking hieraan, de tijdelijke vergunning
kan worden ingetrokken.
Levie Goudsmit in de Brugstraat 2, nu “Hand
Mates”
N.B. Eén
december 1894 treffen we Levi Goudsmit aan in de Brugstraat A 181,
later Brugstraat 2.
Hij heeft Schoenmakersstraat nr. 7 vaarwel gezegd. Tegenwoordig slagerij
Ottenheim.
De Gebr. Goudsmit vertoeven nog steeds op de Zwartbroekstraat C 123.
Op 25 oktober 1895 werden uit de winkel van de Gebr. Goudsmit, aan
de Zwartbroekstraat
Een paar pantoffels en een paar bottines ontvreemd. De dader is één
uur later door de politie
gearresteerd, terwijl hij nog in het bezit van de gestolen goederen
was. De dief was op zoek
naar kwaliteit, en heeft deze hier gevonden. Sorry; meegenomen.
De Gebr. Goudsmit
verhuizen 12 november 1898 van de Zwartbroekstraat naar de Neerstraat
C
151. Aan de pomp, bij de Paredisstraat. Rond 1901 wordt dit Neerstraat
45. (SuperGame)
In het pand waar de Gebr.Goudsmit zaten (Zwartbroekstraat 123) komt
Coiffeur L.Frissen.
Uiterst
rechts, het bord “schoenen” van Goudsmit. Nu Amusementcenter
Op 5 juli 1906 ontvangt de “GEZONDHEIDSCOMMISSIE” District
Roermond de volgende brief:
De ondergeteekenden,
allen bewoners der Nieuwe Straat (Deemsel) komen bij deze tot U met
de volgende klacht; t.w: “dat het huis, ingericht tot huidenzouterij
en staande eveneens aan de Nieuwe Straat in eigendom toebehoorende
aan de gebroeders Goudsmit alhier, een ondragelijken stank verspreid,
veroorzaakt niet alleen door het zouten der huiden, doch ook tevens
door het in ontbinding treden der vleesch en bloeddeelen die zich
nog aan de huiden bevinden;
“dat zij ook in dat huis bewaren de afgehakte horens en een
gedeelte der schedels die zich daaraan bevinden, die eveneens door
ontbinding de lucht verpesten; - deze horens worden tot eene aanmerkelijke
hoeveelheid opgestapeld alvorens zij worden verkocht;
“dat natuurlijk hiervan het gevolg is dat het in die buurt krioelt
van vliegen, die zich aan die onreinheden verzadigen en hunne eieren
ter voortteeling leggen, waarvan zeer zeker het gevolg is dat die
vliegen de smetstoffen in de door ons bewoonde huizen brengen en o.i.
zeer nadeelig voor de gezondheid is, ook vooral met het oog op besmettelijke
ziekte enz.
Waarom wij ons om bovenstaande redenen tot U wenden met het beleefd
doch dringend verzoek om Uwe welwillende tusschenkomst te willen verleenen
door bij den Raad der Gemeente aan te dringen op eene door slooping
of verplaatsing der genoemde huidenzouterij te doen opruimen. ’t
Welke doende
(Ondertekend door een 30 tal personen)
Deze brief geeft een indruk, wat zich zoal in het vellenhuis van de
gebr. Goudsmit bevond.
En dit
geldt niet alleen voor het vellenhuis, want op 20 september 1907 komt
van dezelfde gezondheids-commissie een rapport van de heer Beel, met
de volgende tekst.
De ondergeteekende
Beel verklaart zonder opdracht een onderzoek te hebben ingesteld omtrent
den toestand van een Steegstraatje perceel Neerstraat No. 45 uitkomende
in de Paradisstraat bewoond door den heer Goudsmit zulks naar aanleiding
van het verschijnsel dat daar meermalen de trottoir met stinkend vocht
besmeurd is.
Ik gelaste mijn slachthuisopzichter een onderzoek in te stellen of
daar wellicht huiden werden opgeborgen. Dit bleek hem en ook later
mij, dat zulks slechts tijdelijk was voor de verzending Toch wees
de opzichter er nog op dat vanwege de gezondheidscommissie een onderzoek
wenschelijk was. Zulks is op 14 september l.l. door mij geschied,
en bevond ik het volgende:
1) Aanwezigheid van huiden en pooten bestemd voor
verzending, die een minder aangename lucht verspreiden.
2) Een zinkput dienende voor de perceelen 45 Neerstraat
en 2 Oliestraat die in gebrekkigen
toestand verkeert. Etc.
Bovenstaande
maakt duidelijk, dat Goudsmit de huiden; vellen; poten etc. mee naar
huis nam, waarna ze voor verzending werden klaargemaakt. De heer Beel
was directeur van het slachthuis. Ook hij had last van ratten. Iets
wat je van een modern slachthuis toch niet zou verwachten.
Op 11 augustus 1905 sturen B. & W. aan de gezondheidscommissie
de volgende brief:
In het gebouw van het openbaar slachthuis alhier bevinden zich
zeer vele ratten.
Zulks is zowel voor het gebouw als voor het daarin uitgeoefend bedrijf
nadeelig. Wij hebben overwogen op welke wijze deze ratten het gemakkelijkst
verdelgd worden en nu komt het ons voor dat met het door het “Institut
Pasteur” te Parijs in den handel gebrachte verdelgings- middel
genoemd doel het best zal worden bereikt. Etc.
Na ongeveer 17
jaar het stenen vellenhuisje te hebben gerund, komt de gemeente op
12 december 1908 met een verordening tot aanwijzing van een gedeelte
van de gemeente Roermond voor het oprichten, hebben of gebruiken van
inrichtingen, bestemd voor het bewaren en verwerken van lompen, beenderen,
hoornen, huiden en vellen.
De gedeeltes die aangewezen werden zijn de volgende:
a. het gedeelte van de Gemeente, hetwelk gelegen
is ten Westen van de rivier de Maas, zijnde de gehele kadastrale sectie
A;
b. het gedeelte van de Gemeente, hetwelk begrensd
wordt door de spoorweg Maastricht-Nijmegen, de spoorweg Antwerpen-Gladbach
en de gemeente Maasniel, zijnde een deel van de kadastrale sectie
B
c. het gedeelte van de Gemeente, hetwelk begrensd
wordt door de Hambeek, de gemeente
Herten en de Rijksweg Maastricht Nijmegen, zijnde een deel van de
kadastrale sectie C.
Buiten de bovengenoemde
3 gedeeltes mogen ze dus geen dergelijke inrichtingen hebben, gebruiken
of oprichten. De verordening treedt binnen acht dagen na afkondiging
in werking. Echter voor bestaande inrichtingen 18 maanden na dat tijdstip.
Dit houdt voor de Gebr. Goudsmit in, dat zij 12 mei 1910 in gedeelte
a, of b, of c moet zitten.
Echter ze vragen bij H. M. de Koningin vernietiging van deze verordening
aan, als zijnde deze verordening in strijd met de wet.(zie krant 6
april 1909).
N.B. Ondertussen verhuist L.Goudsmit (Au bon marché) half januari
1910 van Brugstraat 2, naar
Neerstraat 4. Hij heeft 15 jaar, de zaak in de Brugstraat gehad. (nu
Hand Mates schoenen)
Goudsmit verhuist naar Neerstraat 4, nu
uitzendbureau Startpeople
Op 24 augustus
1909 schrijven de Gebr. Goudsmit (Levie en Isidore) aan de Raad van
de Gemeente Roermond een brief, waarvan ik u een gedeelte citeer:
“dat
zij door bovengenoemde raadsverordening worden gedwongen in Juli 1910
hun bedrijf te staken en hunne inrichting te sluiten; dat zij daardoor
van hunne hoofdinkomsten worden beroofd en dit een financiëele
ondergang voor reclamanten zal veroorzaken. Het oprichten van een
nieuwe dergelijke inrichting gaat onze financiële draagkracht
verre te boven.
Ondergeteekenden wenschen uwe aandacht er tevens op te vestigen, dat
door het sluiten van onze inrichting de armoede en de werkeloosheid
(vooral in den winter) in onze gemeente zal toenemen. Immers het zal
u bekend zijn, dat tal van huisgezinnen hier te stede door ons in
den winter een flink daggeld verdienen, doordat de hoofden dezer families
huiden en vellen, hier en in de omliggende dorpen koopen en deze iederen
dag aan ons verkoopen. We zijn bereid, zulks, in uwe vergadering,
mondeling nader toe te lichten en namen te noemen.
Verder wenschen reclamanten Ued. Achtbaren eerbiedig onder het oog
te brengen, dat bovengenoemde verordening heet genomen te zijn in
het belang der openbare gezondheid, dat het drogen en zeer zeker het
zouten van huiden en vellen, in het geheel niet schadelijk is voor
de gezondheid, dat aan ingekomen klachten der buren geen waarde kan
worden gehecht, en deze ernstig dienen te worden onderzocht of deze
op waarheid berusten.
Volgens onze bescheiden meening is de verordening een niet te begrijpen
maatregel, daar zij een bestaande inrichting dusdanig treft, dat zij
moet wijken voor eenige buren, die in de laatste jaren daar ter plaatse
zijn komen wonen en dan klachten aan het gemeentenbestuur in dienen
, terwijl reclamanten reeds 28 jaar aan het Deemsel hunne inrichting
hebben.
Indien zoo gewillig door uwen Raad aan klachten gehoor wordt verleend,
zouden wij onze inrichting binnen weinig tijd naar een onbewoond gedeelte
der aarde kunnen verplaatsen.
Redenen, waarom ondergeteekenden zich tot uwen Raad wenden met het
eerbiedig verzoek, dat het U Edelachtbare moge behagen, bedoelde verordening
van 12 December 1908 zoo te wijzigen, dat zij niet van toepassing
is op onze bestaande inrichting tot het bewaren, drogen en zouten
van huiden en vellen, aangezien nog nooit, door eenig feit is gebleken,
dat deze inrichtingen schadelijk zijn voor de gezondheid.
Op 31 augustus 1909 schrijft B. & W. een brief naar de Gezondheidscommissie,
waar hun, liefst vóór 15 september, om advies wordt
gevraagd, omtrent bovenstaande brief.
De Gezondheidscommissie (Voorzitter Kramps en Secretaris Janssens)
stuurt 9 september een wel zeer summier briefje, met de volgende tekst:
Wij geven U in overweging, de daarop betrekking hebbende verordening
van 12 December 1908, niet te willen wijzigen.
Natuurlijk wel jammer, dat er geen redenen genoemd worden, waarom
het schadelijk voor de gezondheid zou zijn. Zou de tijd te kort zijn
geweest voor een terdege advies?
De Vereniging tot het stichten van arbeiderswoningen “St. Joseph”,
stuurt 4 november 1909 aan de Gemeenteraad een brief, waarin ze kenbaar
maken, dat ze in de nabijheid van de loods van Goudsmit, 18 woningen
wilt bouwen. En dat ze daar reeds dit jaar mee willen beginnen. I.v.m.
de gezondheid, etc. vraagt ze de Raad, het verzoek van Goudsmit niet
in te willigen.
Het lukte Goudsmit
niet, om de loods op het Deemsel te mogen blijven gebruiken, want
22 april 1910 vraagt Isidore Goudsmit aan de gemeente toestemming
om in het Vrijveld sectie B nr. 919 (hoek Notenboomlaan/Maria Theresialaan)
weer een bewaarplaats drogerij en zouterij van huiden, vellen en lebben
te mogen oprichten.
13 mei 1910 kan men weer bezwaar maken tegen dit voornemen, wat dan
ook gebeurt.
De heer Einig vreest voor waardevermindering van zijn perceel, vanwege
de stank. L. v. Borren wilt gaan bouwen, en is bang dat de gezondheid
van hem en z’n gezin wordt geschaad. L.H. v. Borren meent, dat
als je met paard en kar voorbij wilt, dit paard vanwege de stank niet
door zal lopen, gaat steigeren en via land dat buiten deze smalle
veldweg ligt z’n weg zal vervolgen, zodat schade aan gewassen
het gevolg zal zijn. Terwijl de heer Lucas bezwaar maakt, omdat de
waterafvoer van dit bedrijf rechtstreeks op het land plaats heeft.
Ingediende tekening van het vellenhuis (hoek Notenboomlaan/Maria Theresialaan)
De gemeente stelt dan ook als voorwaarde om de ingediende bouwtekening
zodanig te veranderen, dat er a) in de gevels aan
de kant van de veldwegen geen ramen, deuren of ventilatieopeningen
mogen komen. De poort (Maria Theresialaan kant) en de drie ramen (Notenboomlaan
kant) moeten dus verdwijnen. b)De deur mag de hele
dag niet meer worden geopend. Behalve indien men naar binnen, of naar
buiten moet. En c) tevens moet het huis-hemel-en
bedrijfswater worden afgevoerd naar een geheel waterdicht gemetselde
put. Etc.
B. & W. geven 31 mei 1910 de Gebr. Goudsmit onder deze voorwaarden
de toestemming.
Dit gaat de Gebr. Goudsmit te ver, en tekenen beroep aan bij de koningin.
De voorwaarden a en b willen ze
eruit hebben, en wat voorwaarde c betreft, een zodanige
verandering, dat het hemelwater niet naar de waterdicht gemetselde
put hoeft.
De afdeling van de Raad van State voor de geschillen van bestuur heeft
23 november 1910 het beroep in zake toepassing der Hinderwet van Isidore
Goudsmit te Roermond behandeld. In deze rapporteerde staatsraad mr.
Van Gennep o.a., dat de hoofdinspecteur van de volksgezondheid zich
in hoofdzaak met de gestelde voorwaarden (betreffende de afvoering
van hemelwater, het gesloten houden van deuren of ramen, enz.) verenigde
en die nog enigszins wenste aangevuld te zien. Appellant zijn beroep
toelichtende, bestreed enkele voorwaarden, daarbij o.a. de vraag stellende,
wat de Hinderwet te maken heeft met de afvoering van hemelwater.
29 december 1910 valt de beslissing, te Den Haag, aangaande het beroep
van Goudsmit. Ten aanzien van de voorwaarden a en b, deze blijven
gehandhaafd. En wat voorwaarde c betreft, hoeft Goudsmit het hemelwater
niet naar de waterdicht gemetselde put te voeren.
Op 10 januari 1911 (eindelijk) stuurt B. & W. dit bericht naar
de Gebroeders Goudsmit.
Een vertraging van 7 maanden, met enkel winst t.a.v. de afvoer van
het hemelwater.
De architect H. Bertrams, mag de tekening aanpassen, zodat daarna
de bouw kan starten.
Waarschijnlijk zal het vellenhuis in de eerste helft van 1911 in bedrijf
zijn.
Isidore vraagt
begin januari 1911 aan de gemeente schadevergoeding, op grond van
billijkheid, daar hij gedwongen was zijn magazijn van het Deemsel
naar het Vrijveld te verplaatsen. Hij leed een schade van f 2300,-
Indien we hierin zouden toestemmen, zou dit de raad veel geld gaan
kosten, omdat er na Goudsmit velen met dit zelfde verzoek zouden komen.
M.a.w. beginnen we hier niet aan. Jammer, dus een strop voor Goudsmit!
Het einde van het vellenhuis aan het Deemsel
In april 1911
vraag I. Goudsmit aan de gemeente om het perceel liggende aan het
Deemsel van hem te kopen, waarop de gemeente afwijzend reageert. Daarna
zet hij het pakhuis met tuin 26 maart 1912 te huur. In de gemeenteraadsvergadering
van 5 mei 1919 wenst de heer Ronden, om de hut van de Gebr. Goudsmit
op te ruimen, desnoods door koop. Ronden komt er in de vergadering
van 7 dec. 1919 op terug, en geeft in overweging het terrein van de
heer Goudsmit voor de gemeente te kopen, en daar het niet meer gebruikt
wordt tot het doel waarvoor het bestemd was, zal het misschien niet
duur zijn. Er zou een heel andere omgeving kunnen komen, door er een
plein van te maken of een speelterrein voor de kinderen.
In juli 1920 vraagt Isidore Goudsmit om intrekking van een bouwverbod,
daar hij het vellenhuis aan het Deemsel tot woning wil inrichten.
Tevens vraagt hij 6 augustus 1920, om de rooilijn, te veranderen.
Dit had de gemeente gedaan i.v.m. de toekomstige uitbreiding.
De waarde van het perceel is door deze veranderde rooilijn echter
verminderd. De gemeente handhaaft de door haar veranderde rooilijn.
Op 17 oktober 1921 willen een aantal bewoners van de Dr. Leursstraat
het vellenhuis kopen, om daarna af te breken. De heer Goudsmit vraagt
f 1800,-. De gemeente deelt dit de bewoners eind november 1921 mee,
en adviseert hun, vanwege de hoge prijs, dit niet te doen. Het vellenhuis
lag slechts 4 meter verwijdert van de woningen op de Dokter Leurszijstraat
nummer 10 en 12, welke in 1903 werden gebouwd.
Isidore Goudsmit
verzoekt 28 november 1922 B. & W. om 2 ramen te mogen dichtmetselen,
en een poort te mogen verbreden. De kosten zouden f 800,- bedragen.
Echter op 18 december 1922 vraagt I. Goudsmit opnieuw vergunning voor
de verbouw van zijn (vellen) huis op het Deemsel, daar dit door B.
& W. is geweigerd. Echter een op 5 november 1904 vastgesteld uitbreidingsplan
geeft aan, dat de plek waar het pand staat, bestemd is voor plein
of openbare straat. We zitten inmiddels in maart 1923. In de vergadering
van 11 juni 1923 wordt de knoop eindelijk doorgehakt. De gemeente
koopt voor f 1200,- het voormalig vellenhuis met erf, mits goedkeuring
van GS. De overdracht zal geschieden binnen drie maanden na goedkeuring
van GS ten overstaan van een daartoe aan te wijzen notaris.
De afrastering, bestaande uit palen en draad blijft eigendom van de
verkoper.
In de gemeenteraadsvergadering van 31 juli 1923 wordt melding gemaakt
van de goedkeuring van Gedeputeerde Staten van Limburg. Tellen we
daar nog eens 3 maanden bij, dan heeft de afbraak ergens eind 1923
plaats gevonden. 40 jaar heeft het vellenhuis aan het Deemsel stand
gehouden, waarna een nieuw vellenhuis in het Vrijveld werd gebouwd.
20 jaar hebben de bewoners het vellenhuis, op een 4 tal meters afstand
van hun huis, moeten gedogen.
Na deze afdwaling
betreffende het vellenhuis aan de Deemsel, terug naar de harde realiteit.
Weer staat Goudsmit een strop te wachten, want 11 juli 1921 komt de
gemeente met een ontwerpverordening. Het blijkt, dat wat in 1908 geen
bebouwde kom was, inmiddels bebouwde kom is geworden, of het is te
verwachten, dat dit zeer snel staat te gebeuren. Vandaar dat de gemeente
enkele andere gedeeltes voor deze inrichtingen wilt aanwijzen:
a) Het gedeelte van de gemeente, hetwelk gelegen
is ten Westen van de rivier de Maas, zijnde de gehele kadastrale sectie
A. (géén wijziging t.a.v. punt A in 1908)
b) Het gedeelte van de gemeente, gelegen ten Noorden
van den kiezelweg, voerende van den
Venloseweg naar Maasniel, (Maasnielderweg) zijnde een deel van de
kadastrale sectie B
(t.a.v. punt B in 1908 een duidelijk verschil, daar het Vrijveld en
het Roermondse Veld
niet meer in aanmerking komen)
c) Het gedeelte van de Gemeente, hetwelk wordt ingesloten
door de Hambeek, de Roer, het
Groot Hellegat, de haven van het Steel en de Maas en tussen het Groot
Hellegat en genoemde haven door een rechte in zuidwestelijke richting
getrokken lijn over de percelen Sectie C 1715 en C 1162 en de kiezelweg
naar Herten, zijnde een deel van de kadastrale sectie C (hier ook
een duidelijk verschil, t.a.v. punt C met de verordening uit 1908)
GS moet nog akkoord gaan met deze ontwerpverordening. De gemeente
ontvangt rond half oktober bericht, dat GS de ontwerpverordening hebben
ontvangen.
Gedeputeerde Staten van Limburg ontvangt 13 maart 1922, een schrijven
van de Minister van Arbeid, die zegt, dat hij bezwaren maakt tegen
de op 5 september 1921 vernieuwde verordening. (afkondiging: 27 september
1921, en 5 oktober 1921 in werking getreden)
Zodoende stelt B. & W. voor, het volgend artikel in te lassen.
a) Deze verordening is niet van toepassing op inrichtingen,
bestemd voor het bewaren en verwerken van lompen, beenderen, hoornen,
huiden en vellen, waarin tegelijk niet meer aanwezig zijn dan 400
kg lompen of 150 kg beenderen hoornen huiden en vellen te samen.
In de gemeenteraadsvergadering van 20 juni 1922 wordt dit artikel
ingelast en aldus besloten.
De inwerkingtreding voor bestaande inrichtingen, bedraagt weer anderhalf
jaar. Met andere woorden moet Goudsmit 5 april 1923 uit het Vrijveld
(Eigen Haard) zijn verdwenen.
De bewoners van “Eigen Haard” (gebouwd 1920/1921) hebben
waarschijnlijk slechts een kleine 2 jaar het gebruik van deze inrichting
van heel nabij meegemaakt.
Indien echter het vellenhuis van Goudsmit, niet meer dan 150 kg beenderen
hoornen huiden en vellen bergt, mag Goudsmit hier zijn inrichting
blijven behouden. Het is onbekend, of Goudsmit meer of minder dan
150 kg beenderen etc. in zijn inrichting had. Wel is bekend,
dat de heren E. Leviticus en I. Goudsmit, begin september 1923, een
verzoek tot restitutie van het op het slachthuis wegen en inpakken
van huiden betaalde bedrag van f 30,-. Dit bedrag werd gevraagd, als
vergoeding voor het in het slachthuis uitoefenen van hun bedrijf.,
wat o.a. bestond in het wegen en inpakken van huiden, waarna ze werden
meegenomen. Vóór het wegen, werden ze ontdaan van de
horens, en gezuiverd. De heren krijgen hun f 30,- niet. Men mag verwachten,
dat Goudsmit (dit lezende) geen nieuwe aanvraag voor een vellenhuis
heeft gedaan.
N.B. Donderdagavond,
23 mei 1929 zal de firma L. Goudsmit en Zonen, Neerstraat, een
tweede winkel openen in het pand Brugstraat 5. Door de opening van
deze tweede
winkel, die verbinding heeft met het pand in de Neerstraat, zijn deze
twee winkels
feitelijk één grote geworden met ingangen in de Neerstraat
en Brugstraat. De nieuwe
winkel “Au Bon Marché” is modern ingericht en voldoet
in alle opzichten aan de eisen
des tijds. De heer v. Beem, uit Amsterdam, een bekend etalage- en
winkeldecorateur,
zorgt voor de nieuwe etalages, terwijl E.H. Bremmers, wonende in de
St. Jansstraat 5,
de architect was. Door deze uitbreiding is de Brugstraat een fraai
winkelhuis rijker
geworden. In aansluiting met bovenstaande kunnen we nog melden, dat
op (1)2 sept.
e.k. de firma L. Goudsmit en Zonen haar 40-jarig bestaan hoopt te
vieren. (zie krant
van 22 en 25 mei 1929)
31 augustus 1930 koopt de gemeente (behoudens goedkeuring van GS)
de grond 8,60 are met bijbehorend vellenhuis tegen een prijs van f
3000,-. Hierbij is de grond geschat op f 1,- a f 2,- afhankelijk van
de ligging. De rest is de vergoeding voor het pakhuis. Zelf vroeg
de heer Goudsmit f 6000,- , echter de directeur van Publieke Werken
Roermond zegt, dat het perceel met f 2000,- behoorlijk betaald is,
terwijl het pakhuis, (was half versleten, en kost nieuw naar schatting
f 2000,-) met f 1200,- goed betaald is. Totaal alzo f 3200,-, en met
het oog op de morele verplichting van de Gemeente, ware op te voeren
tot f 3500,- of hoogstens f 3800,-.
Dit omdat door de verordening Goudsmit verplicht werd, zijn huidenbewaarplaats
buiten werking te stellen. De Gemeente vraagt zich echter af, of toepassing
van de Hinderwet deze morele verplichting oplegt. Naar de uiteindelijke
prijs van f 3000,- kijkend duidelijk niet.
Een tolerante opstelling van gemeentewegen had hier dacht ik niet
misstaan. Aangezien dit niet de eerste keer was, dat Goudsmit moest
vertrekken.
Op 9 december 1930 ontvangt B. & W. van GS van Limburg de goedkeuring.
In de vergadering
van 1 september 1931 meldt de heer Turlings, dat “Eigen Haard”
nog steeds last heeft van uit het vellenhuis afkomstige ratten. Echter
dit houdt verband met de aanleg van de Minister Beverstraat (later
Notenboomlaan). Men heeft nog niet alle grond, voor de aanleg van
deze straat kunnen kopen. Is dat het geval, dan kan de weg worden
aangelegd, en het vellenhuis afgebroken. Echter 31 juli 1934 is men
nog steeds bezig, om met medewerking van H.M. de Koningin grond te
onteigenen, voor de aanleg van de Minister Beverstraat. Uiteindelijk
wordt begin januari 1936 dit laatste obstakel overwonnen. Het is mogelijk,
dat het vellenhuis daardoor er nog tot 1936 heeft gestaan, maar vermoedelijk
heeft men hier niet op gewacht, en zal men reeds rond 1933 met de
afbraak zijn begonnen.
Afsluiting:
Toen ondergetekende
15 jaar geleden een summier artikel schreef, over het vellenhuis van
Leviticus en Goudsmit (in het Vrijveld), had ik er totaal geen vermoeden
van, dat er buiten deze twee kooplieden, er nog verschillende waren,
die zich hier ook mee bezig hielden.
Alle waren aan dezelfde verordeningen onderworpen, welke de Gemeente
Roermond oplegde.
De problematiek hebben ze, net zoals bij de Goudsmits geschetst, aan
den lijfe ondervonden. Goudsmit is echter een nog steeds in het Roermondse
voorkomende familie, die reeds in 1835 (of vroeger?) hun voeten op
Roermondse bodem zette. Wat de vellenloodsen betreft, was het een
komen en gaan. De groei van Roermond joeg de Goudsmits, en de Leviticussen
etc. op.
Gejaagd door de wet (wind), had als titel van dit artikel niet misstaan.
Het waren alléén
de Israëlieten, die (te Roermond) de huiden/vellenhandel in handen
hadden. Tenminste als we het over de periode 1875 – 1935 hebben.
Buiten de Israëlieten: Goudsmit; Leviticus; de Vries; Egger,
en Blumendal, was het alleen de uit Eysden afkomstige Hendrik van
Vorstenbos, die als enige niet Israëliet zich met afval van huiden
van runderen bezig hield, om er lijm van te kunnen maken. In 1905
vraagt Jos Hoen, of hij in de Neerstraat een huidenzouterij mag oprichten.
Goudsmit maakt o.a. hier bezwaar tegen. Jos Hoen krijgt géén
toestemming. Naar de verordeningen van de gemeente Roermond kijkend,
héél logisch.
Willem Helgers woonde te Maasniel, zodat wat Roermond betreft, we
hem kunnen vergeten.
Het is bijna
ondoenlijk, om van alle huidenhandelaren een uitvoerig artikel te
schrijven.
In grote lijnen zullen hun ervaringen met de gemeente, verordeningen,
bezwaarschriften
van omwonende etc. niet veel van elkaar verschillen. In volgorde van
aanvraag van de vergunning (verplicht vanaf 2 juni 1875 volgens de
voorloper van de hinderwet) staan ze hieronder vermeld.
Cesar
Egger, te Sittard geboren, en 24 april 1856 te Eindhoven
getrouwd met Rosetta Hertzberger, geboren 10 maart 1829 te Roermond
(Abraham Goudsmit was met zus Paulina Hertzberger getrouwd) kwam vanuit
Sittard 25 maart 1876 naar Roermond. Cesar Egger
had in april 1876 zijn zaak in de Neerstraat No. 152 tegenover de
Steenentrappen, waar hij
aan de hoogste prijzen huiden en vellen opkocht. Op 18 mei
1877 maken B. & W. bekend,
dat Cesar Egger een huidenzouterij wilt beginnen in zijn pand Neerstraat
No. 152.
Machiel
Leviticus, geboren 10 februari 1819 te Vierlingsbeek, trouwde
5 november 1857 te Roermond, met Hendrina Fitt, geboren 10 juni 1830
te Kalkar. Machiel kwam vanuit Haarlem in 1852 naar Roermond. Hij
was daar vleeshouwer, en vestigde zich in de Brugstraat No. 119. Vóór
1860 woont hij met zijn vrouw in de Oliestraat No.457. In 1875 in
de Oliestraat A 144. Hij is nog steeds vleeshouwer en uitdrager, terwijl
hij in 1890 winkelier is (Oliestraat B 118)
20 februari 1878 vraagt hij vergunning, om op de
achterplaats van zijn woning, gelegen in de Oliestraat A 144, een
huidenzouterij te mogen oprichten.
Emile Leviticus en Isidore Goudsmit waren tevens handelaars in vers
rundervet, want op 10 maart 1909 verzoeken ze H.M. de Koningin, de
verordening tot wering van de verkoop, en het gebruik van ondeugdelijk
vlees in deze gemeente (vastgesteld 27-6-1908) te veranderen.
Aaron
de Vries, geboren 11 april 1829 te Oud-Beyerland, (Dortrecht)
trouwde met Naatje Caffé geboren 24 juni 1835 te Amsterdam.
Aaron vestigde zich, 26 maart 1864, als koopman te Roermond, in de
Schoenmakersstraat No. 699. Voordien woonde hij te Vierlingsbeek.
In 1866 verkoopt hij o.a. bed- en paardenhaar-matrassen etc.
Toen zijn vrouw 31 maart 1871 te Roermond overleed, hertrouwde hij
15 oktober 1871 te Alkmaar met Saartje Elias Caffé. Ook zij
is te Amsterdam geboren (20 april 1839) evenals haar jongere zus Sophia
(19 juni 1837).
In 1875 is Aaron winkelier en opkoper van allerhande voorwerpen. Ze
wonen dan in de Neerstraat D 265. Aaron vraagt 7 juni 1879
vergunning, om in zijne woning (Neerstraat D 265) de door hem aangekochte
verse huiden en vellen te mogen inzouten.
Gabriel
Blumendal, geboren 25 december 1804 te Eysden, en 5 mei 1835
getrouwd te Roermond met Clara Kaufmann (geboren 26 juni 1809 te Weisweiler),
komen we reeds in 1852 tegen Achter de Luif No. 83. Daarna (Gabriel
en Clara) Kloosterwand No. 404.
In mei 1868 verkoopt J. Bloemendaal, samen met Aaron de Vries “Nieuwe
Kostumen, Wapenen en Vlaggen”. Met Blumendal en Bloemendaal
wordt dikwijls dezelfde naam bedoeld. Waarschijnlijk hebben we hier
met dezelfde familie te doen.
Hij had 25 maart 1881 toestemming van B. & W.
gekregen om in de Oliestraat een huiden- zouterij te beginnen.
Hendrik
van Vorstenbos, geboren 21 mei 1831 te Heeze en getrouwd
met Maria C. Smits geboren 17 maart 1839 te Baexem, vestigt zich 28
januari 1858 in de Neerstraat No.275. Voordien woonde Hendrik van
Vorstenbos in Geldrop. Dichtbij Eindhoven.
12 maart 1883 vraagt hij, om een bergplaats te mogen
oprichten voor afval van gedroogde huiden van runderen bestemd tot
het maken van lijm. (zie tekening in dit artikel) Ze woonde toen in
de Bakkerstraat. Zij waren géén Israëlieten, maar
Nederlanders en R.K.
Jos Hoen,
geboren 13 januari 1853 te Valkenburg, getrouwd met Maria J.H. van
Laar, geboren 9 oktober 1849 te Ohé en Laak. Jos komt 17 augustus
1877 vanuit Valkenburg
naar Roermond, en vestigt zich, als leerlooier in de Neerstraat D
No. 267 (huisnummer).
Nadat zijn vrouw Maria 17 augustus 1878 overleed, hertrouwde hij 13
juni 1882 met Aldegonda C. H. Knarren. Jos Hoen, looier van beroep,
vraagt 29 juni 1905 om een huidenzouterij in de Neerstraat
te mogen oprichten. In 1890 woont hij in de Neerstraat C 145 (later
Neerstraat 57) en is winkelier en lederhandelaar.
Het echtpaar Hoen- van Laar waren Nederlanders (Limburgers) en Rooms
Katholiek.
Willem
Helgers, geboren 25 maart 1874 te Roermond, getrouwd met
Gertrudis H. van Bommel, geboren 19 oktober 1877 te Herten, woonde
aan de Beekstraat, en verhandelden
in 1917 huiden. Ze waren evenals Leviticus en Goudsmit, door het Rijksdistributiekantoor
voor huiden erkend. Of ze reeds vóór 1917 in huiden
en vellen handelden is nog niet bekend.
Men vroeg wel eens, of de fam. Helgers Israëlieten waren. Niet
vreemd, want de meeste huidenhandelaren waren Israëlieten. Tenminste
in Roermond.
Het echtpaar Helgers- van Bommel waren dus Nederlanders en Rooms Katholiek.
P.S. Het verschil tussen een huid en een vel, heeft alleen te maken
met het formaat.
Bij een olifant of rund spreekt men van een huid, terwijl men bij
een konijn of visje
van een vel spreekt. En wist u, dat de Joden het looiersberoep minachten,
en het min of
meer als onrein beschouwen, terwijl ze dat van schoenmaker als eervol
beschouwen.
(Uit: Huiden, looistoffen, leder- en schoennijverheid van W.A.A. Brekelmans)
R. Lamboo-Louwarts, Roermond februari 2008