Roermondse architecten in de periode 1850-1940, deel II
Willem
Cartigny
Inleiding
Ter gelegenheid
van het tienjarig jubileum van Stichting Ruimte in 2007 verscheen de
jubileumbundel ‘De luis in de pels’ met daarin het artikel
‘Roermond als bakermat van architectuur? Roermondse architecten
in de periode 1850-1940’. Daarbij werd al aangegeven dat er op
een aantal punten nog onduidelijkheden en onzekerheden bestonden, waardoor
de daar gehanteerde indeling wellicht in een latere fase aanpassing
en aanvulling behoefde. Die latere fase, c.q. deel II is weliswaar klaar
maar nog onduidelijk is wanneer die uitkomt. Vandaar hierbij vast een
voorproefje.
In deel I was vooral sprake van een vergelijkende literatuuranalyse
en werd gefocust op de meer landelijk bekende architecten en dwarsverbanden.
In deel II wordt vooral gekeken naar de plaatselijke architecten, waarvan
aanvullende informatie boven tafel kwam. De aanvullin-gen op deel I
betreffen bijvoorbeeld de opname van Corbey en Van der Schuit op de
lijst van bijzondere architecten. Vervolgens wordt gekeken naar enige
andere Roermondse architecten en samenweringsverbanden tussen een aantal
architecten (als bv. die tussen Jorna en Kayser bij het ontwerp voor
de Karmel of die tussen Rammers en Dupont), maar ook de onderlinge concurrentie.
En aansluitend worden enige architecten vermeld die weliswaar niet als
Roermonds architect zijn te kwalificeren maar wel voor een beperkte
periode aldaar werkzaam zijn geweest, zoals Pannekoek, Josef Rouleau
en anderen. Ook is er apart aandacht voor het fenomeen ‘stadsarchitect’
en de vrijlegging van het Munsterplein, waarin beide neven Ed en Jos
Cuypers een grote rol speelden (evenals Pierre Cuypers jr.), en waarbij
aan het licht komt dat Ed Cuypers in Roermond een filiaal van zijn grote
A’damse kantoor had. De bijzondere positie van de stad in genoemde
periode zoals die werd aangekaart in deel I blijkt opnieuw uit het grote
aantal zich architect noemende, c.q. als zodanig werkzame lieden in
de betreffende periode. Dat aantal beloopt al gauw ruim 50 personen.
Die achtergrond geeft tevens het belang aan van de benoeming van personen
en oeuvre, omdat dat werk vaak nog terug te vinden is in de huidige
stad. Maar tevens is het een oeuvre dat veelal zwaar onder druk staat
wegens onbekendheid daarmee, dan wel door grootschalige ontwikkelingen.
Waarbij dan veelal de fouten uit het verleden opnieuw worden gemaakt
en onoordeelkundig gesloopt wordt wat wel degelijk van waarde is.
De hoofdstukindeling van het artikel is als volgt:
I : algemeen beeld met als subparagraaf de invulling van de Munsterabdijterreinen
II : aanvullingen op deel I, onderverdeeld in 4 subparagraven:
A. Aanvullingen op Bolsius, Jorna, Speetjens, Dupont, Klaarenbeek
B. Van der Schuit en Corbey
C. Diversen (P.Cuypers jr., Rammers, Berbers, Bertrams)
D. Curiosa (figuren als Joseph Rouleau, Pannekoek, Lucas, Hornix, Oscar
Leeuw e.a.)
III : het instituut gemeentearchitect; met als subparagraaf de positie
van aannemers
IV : slotbeschouwing
Het geheel eindigt
met een overzicht van als architect werkzame personen in genoemde
periode.
Hieronder
enkele uittreksels uit het artikel.
Pierre Cuypers jr.
Gezien zijn rol in het gebied rondom de Pieter Cuypersstraat (die elders
in het artikel nader wordt toegelicht) mag er wel eens op gewezen worden
dat in deze hoek van de stad een bijzondere Cuypersconcentratie aanwezig
is met werk van Pierre senior, Pierre junior en Jos Cuypers. Objecten
waaraan dan valt te denken zijn naast het Museumcomplex met de werkplaatsen
(Pierre en Jos Cuypers), het pand Maastrichterweg 10 (Bolsius e/o Cuypers),
panden in de Pieter Cuypersstraat (Pierre senior en jr.), Frans Douvenstraat
(senior), en panden aan Roerzicht (vooral Jos). In een tijdsbestek van
ruim 80 jaar (1853-± 1935) is hier een soort openluchtmuseum
van Cuypersstijlen verrezen. En tot aan de jaren zeventig lag er dan
nog de bijzondere Kweekschool van Jos Cuypers aan de overzijde aan de
Kapellerpoort. In het kader van het Monumenten Selectie Project en de
aanwijzing daarbij van zogenaamde ‘Bijzondere gebieden’
is indertijd ook aangedrongen op aanwijzing (naast het Oude Kerkhof)
van het gebied Roerzicht. Voor het Oud Kerkhof is dat toen wel doorgegaan
(zie deel I, pagina 208, noot 5), voor Roerzicht vooralsnog niet. Dat
verdient opnieuw overweging, waarbij het dan vooral gaat om het blok
Andersonweg/Pieter Cuypersstraat/Fr. Douvenstraat en de langgerekte
straat Roerzicht.
III Het ‘instituut’ stads-of gemeentearchitect
Feitelijk zou je over vergelijkend materiaal van andere steden moeten
beschikken om het
fenomeen stadsarchitect te kunnen beschrijven. Ik weet niet of dat er
is, in ieder geval beschik
ik er niet over, anders dan wat fragmentarisch materiaal over Z.O.-Nederland.
In Maastricht was bij voorbeeld reeds sprake van een stadsarchitect
in de eerste helft negentiende eeuw, namelijk M. Hermans.118 In de ‘AM’
staat dat Joh. Kayser in 1873 stadsarchitect werd in Venlo; in 1891
vertrok hij naar Maastricht 119, waar hij naast architect tevens raadslid
werd. In datzelfde geschrift wordt Wielders genoemd als stadsarchitect
van Sittard vanaf 1912. Nijmegen kende in de persoon van ir. Jan Jacob
Weve een bekende stadsarchitect, die dat meer dan 40 jaar, tot 1921,
bleef. Hij was aldaar overigens niet de eerste stadsarchitect, want
opvolger van P. van de Kemp.120 Helmond had, in elk geval in 1883, een
gemeentearchitect, in de persoon van M. Dreesen. 121
Jos Seelen uit Venlo vestigt zich in 1900 in Heerlen, waar hij dat jaar
stadsarchitect wordt tot
1913.122 En Grave had in 1883 een gemeentearchitect, Th. Lamers.123
Gezien die fragmentarische informatie heeft de verdere beschrijving
van het fenomeen stads-architect hier dan ook louter betrekking op de
situatie in Roermond. En dan nog voor zover daar gegevens over beschikbaar
kwamen via de diverse bronnen.
Pierre Cuypers was niet de eerste stadsarchitect in
Limburg, zeer waarschijnlijk wel de eerste van Roermond; en volgens
zoon Jos ook de eerste niet-ambtelijke architect in Limburg.124 Dat
laatste suggereert dat het fenomeen van een als zodanig aangesteld stedelijk
architect al (veel) langer bestond, ook in Limburg. Enige jaren voor
zijn benoeming in 1851, namelijk in 1849, was er te Maastricht de opvolgingskwestie
van de overleden stadsbouwheer N. Kraft. Er werd een concours uitgeschreven
voor mogelijke opvolgers. Daaraan deden onder anderen mee Pierre Cuypers,
22 jaar, G. Jonkergouw, (zie hoofdstuk II) en J.J.H. Bolsius, ‘bouwmeester
te Den Bosch’.125
Deze Jan Bolsius (1824-1919) wordt 126 geschetst als bouwkundige en
‘neef en studiegenoot van P. Cuypers’. Hij was een halfbroer
van de Roermondse architect A.C. Bolsius. Cuypers werd het niet en hij
dong, mede op voorspraak van zijn vriend Henri Pieters 127, vervolgens
naar die functie in Roermond. Hij werd als zodanig aangenomen en bleef
dat tot 1855 128, waarbij het hem vrij stond als architect particuliere
opdrachten te verwerven. Dat kon ook moeilijk anders want met een jaarwedde
van fl. 75,- kwam je zelfs in die tijd niet ver. Of er een directe opvolger
was (en wie) blijft onduidelijk, maar waarschijnlijk niet. De eerstvolgen-de
die als gemeentearchitect bekend staat is Gerard Rammers,
die waarschijnlijk als zodanig in dienst kwam in 1870 of ‘71 en
aanbleef tot zijn pensionering in 1905, zo’n 35 jaar dus.
Rammers kwam terecht in een veelzijdige functie. Zo was hij ook toezichthouder
bij de door ir. H. Halbertsma ontworpen watertoren van de Waterleiding
Maatschappij Roermond te Herten in 1898.129 En naast zijn functie als
stedelijk architect was hij tevens commandant van de brandweer 130,
blijkbaar moest je als stadsarchitect van vele markten thuis zijn.
Hij werd in 1905 opgevolgd door (Conelis) L. Luyten,
eerst als waarnemer, het jaar daarop in een definitieve aanstelling
als stadsarchitect. Luyten vertrok in 1911 als directeur Gemeentewerken
naar Batavia en werd opgevolgd door G.H. Sillen, die
aanbleef tot ongeveer 1928.
Bij Luytens indiensttreding was de jaarwedde fl. 1.300,-, die later
werd opgehoogd naar fl.
1.700,- aangezien de functie nog omvangrijker was geworden: “…en
wij achten de te geringe bezoldiging aan die betrekking verbonden dan
ook niet in billijke evenredigheid tot die van andere gemeenteambtenaren,
die aan het hoofd van een tak van dienst zijn geplaatst….”
131
Kennelijk was de stadsarchitect op dat moment tevens hoofd dienst Publieke
Werken (of Gemeentewerken). Cornelis Luyten maakte ook deel uit van
het bestuur van de ‘Vereniging van ambtenaren, beambten en werklieden
van de gemeente Roermond’, naast onder anderen Beel als directeur
Slachthuis en Berens als directeur Teekenschool. Uit de Salarisregeling
ambtenaren gemeente Roermond 132, blijkt de gemeentearchitect (tevens
directeur Gemeentewerken) het hoogste salaris te toucheren, namelijk
max. fl. 2.350,- per jaar.
Overigens kwam niet alles aan op de gemeentelijk architect, er was ook
nog een bouwcom-
missie, begin twintigste eeuw jarenlang voorgezeten door raadslid dr.
Cuypers. En er waren ook gelegenheidscommissies, zoals bij voorbeeld
bij de verkoop van een stuk terrein aan het Bisschoppelijk College.
In een rede van wethouder Beckers in mei 1923 blijkt de formatie Publieke
Werken te bestaan uit 1 directeur (Kuylaars), 1 architect (Sillen),
4 opzichters en 1 schrijfster (secretaresse).
In deze rede is ook sprake van het Uitbreidingsplan Roermond-Oost door
Jos Cuypers samen met Frans Dupont.134
Naast gemeentelijke architecten die zich met bouwtoezicht en ontwerpen
bezighielden kwam ook het fenomeen van de schoonheidscommissies op,
wat mogelijk van invloed was op het her en der opheffen van de functie
stadsarchitect. Volgens de ‘AM’ was Jos Cuypers in de jaren
’20 en ’30 voorzitter van de Maastrichtse Schoonheidscommissie,135
maar dat lijkt in tegenspraak met het streven naar een gezamenlijke
Limburgse Schoonheidscommissie waarvan Jos Cuypers in deze periode voorzitter
was.136
Van de (waarschijnlijk) drie stadsarchitecten na Cuypers heeft alleen
Luyten een stempel gedrukt op bijzondere bouwwerken in de stad, zoals
Ambachtschool, politiebureau, Rijkskan-torengebouw en Openbare School.
Van Rammers is eigenlijk alleen zijn betrokkenheid bij het ontwerp van
het slachthuis bekend en van Sillen het ontwerp van de brandweertoren
achter de Openbare School uit 1913. Zij waren vooral actief bij allerlei
vormen van openbare werken.
Kwesties waarbij stadsarchitect Rammers eind negentiende eeuw actief
betrokken was waren onder anderen de geregelde herstelwerkzaamheden
door (rijks)architect J.F.Metzelaar aan Huis van Arrest, Rechtbank en
Marechausseekazerne en de al genoemde bouw van het slachthuis, waarop
in het artikel verder wordt ingegaan.
Of er na Sillen nog een nieuwe stadsarchitect werd benoemd is niet helemaal
duidelijk, maar het lijkt erop dat tijdens de periode Sillen het tijdperk
van de gecombineerde functie stads-architect/directeur Gemeentewerken
werd verlaten. In 1923 was J.A. Kuylaars directeur Publieke Werken,
die dat tot aan het eind van de oorlog zou blijven.
In deel I is reeds
gewezen op de misdeelde positie van Jan Bongaerts op de gemeentelijke
lijst, maar hij is bepaald niet de enige. Hetzelfde geldt voor ontwerpers
als Jos Cuypers, Klaarenbeek, Caspar en Jos Franssen, P. Cuypers jr.,
en het geldt ook voor namen als Boosten en Wielders
Al deze architecten zijn de moeite waard om ze hun plaats te geven in
het stedelijk patrimo-nium en dus op de gemeentelijst. Er is een reeks
voorbeelden te geven van panden die ten onrechte nog niet op de gemeentelijke
lijst staan, zelfs ondanks toezeggingen van de kant van de gemeente.
Ook het grote aantal nog niet geinventariseerde panden van vóór
1850 (de belofte daartoe uit 1990 (!) is nog altijd niet ingelost) roept
bezorgdheid op. Veel van deze panden zijn vogelvrij, zelfs gemeentelijke
monumenten ontspringen niet de dans (zie pand Lechner in de Neerstraat
dat in 2007 werd gesloopt).
Kortom, er is in deze niet alleen nog veel achterstallig werk te doen,
maar vooral ook een herwaarderende blik op bijzondere architecten die
tot nu toe zijn ondergewaardeerd.
Bijlage:
overzicht van architecten chronologisch
Het betreft een overzicht van zichzelf als architect afficherende personen
in de periode 1850-1940, voor zover nu bekend. Vetgedrukt zijn degenen
waaraan in beide artikelen bijzondere aandacht is besteed. Van de architecten
waarvan geen geboorte-en sterftecijfer bekend is zijn de bekende bouwjaartallen
aangegeven.
L. Muijsers, 1801-1887
Ch. Weber, 1820-1908
P. Cuypers, 1827-1921
G. Jonkergouw, bouwde rond 1850
Fr. van Schoubrouck, 1832-1870
A.C. Bolsius, 1839-1874
H. Ketels, 1839-1896
G. Rammers, 1839-1912.
F.J. Pannekoek, 1845-?
C.H. Dupont, 1832-1885145
Peters & Schöndelen, rond 1867
P.G. Schreurs, rond 1872
Schoonhoven, rond 1872
Robert Routs, rond 1873
H. Delsing, 1845-1906
P.H. Hornikx, 1848-1932
Joseph H.A. Lucas, 1850-1894
Fr. Rouleau, 1852-1914
J. Jorna, 1854-1927
N. van der Schuit, 1854-1923
Jean Renier Gabriëls, 1856-1929
J. Speetjens, 1858-?
Ed Cuypers, 1859-1927
Caspar Franssen, 1860-1932
Jos Cuypers, 1861-1949
Hub Berbers, 1862-1937
E. Corbey, 1863-1922
Oscar Leeuw, 1866-1942
Hermans-Starck, rond 1890
H.V.J. Jonkergouw, rond 1895
L.J.H. Stienon, rond 1900
Hub Bertrams, 1874-1929
J. Klaarenbeek sr., 1877- ?
H. Rammers (zn van GR, 1878-?)
G.H. Sillen, van 1911- ± 1928 gemeentearchitect
Jos Sillen, rond 1930
G.M.H. Langenhoff, 1879-1959
Fr. Dupont, 1880-1955
L.H. Luyten, 1881-1913
Klappers, rond 1905
Jos Delsing Hzn, rond 1912
J.H. Hornikx-Janssen, rond 1914
E.H. Bremmers, rond 1925-1930
F.J. Bremmers, idem
J.H.W. Rademaker, rond 1928
H. Reijn(d)ers, rond 1928 146
Joseph Rouleau, 1887-1961
Jos Franssen, 1893-1968
Jan Bongaerts, idem
P. Cuypers jr., 1891-1982
J. Klaarenbeek jr., 1907-1994
Aug. Hermans, rond 1925
J.J. Turlings sr., rond 1925
Gemeente-architecten:
1. P. Cuypers,1851-1855
2. periode 1855-1871?
3. G. Rammers,1871(?)-1905
4. C.L. Luyten, 1905-1911
5. G. Sillen,1911- ± 1928