Het goed
Zwartbroek
Van verschillende molens wordt gezegd dat ze tot (het goed) Zwartbroek
behoorden. Over dit Zwartbroek is tot op heden maar weinig bekend.
De plaatsaanduiding Zwartbroek verwijst naar de Zwartbroekpoort en het
kruispunt van straten dat daarvoor lag, ter hoogte van het huidige Zwartbroekplein.
Huizen op die plek werden eeuwenlang aangeduid als liggende aan het
Zwartbroek, stukken land buiten de stadspoort als liggende buiten het
Zwartbroek. Namen op -broek duiden moerassige, laag gelegen gronden
aan. Het Zwartbroekplein ligt net iets lager dan de omgeving, dus de
naam verwijst wellicht naar de vroegere gesteldheid van deze plek.
Verder was er een schepenbank Zwartbroek, een lagere rechtbank met een
eigen rechtsgebied. Van deze schepenbank zijn maar drie akten overgeleverd.
In 1372 is hij bij de schepenbank van Roermond gevoegd. ] Tot dat moment
omvatte de ommuurde stad Roermond waarschijnlijk alleen de noordwestelijke
helft van de huidige binnenstad. ] Pas na de annexatie van het rechtsgebied
van de schepenbank Zwartbroek in 1372 kon Roermond verder in zuidelijke
richting uitbreiden.
Tot slot was er de curtis Zwartbroek. Een curtis (hof, vroonhof) was
een herenboerderij met bijbehorende landerijen en mansus (kleinere boerderijen)
die al in de twaalfde eeuw en misschien eerder bestaan moet hebben.
De op die mansus wonende laten (horigen) betaalden erfpacht in natura,
verrichtten hand- en spandiensten en vielen onder de jurisdictie van
een eigen rechtbank van de curtis, het laatgerecht. Dit middeleeuwse
systeem van grondbeheer wordt het hofstelsel genoemd en staat tegenover
het leenstelsel (in het leenstelsel bindt de heer een leenman aan zich
door hem een bezitting ? bijvoorbeeld grond ? in leen te geven en hem
trouw te laten zweren).
De curtis Zwartbroek wordt voor het eerst vermeld in een akte van 31
augustus 1244. ] Daarna volgen vermeldingen in de Gelderse domeinrekeningen
van 1294/1295, 1343/1344 en 1346/1347. Hieruit blijkt dat de graaf c.q.
de hertog van Gelre de curtis verpacht had. In de rekening van 1343/1344
is voor het eerst sprake van nieuw verworven land behorend tot de curtis,
vermoedelijk nieuw ontgonnen land dat later wordt aangeduid als de ‘Nieuwe
Slaege’. Ook blijkt uit de rekening van 1346/1347 aan wie (een
deel van?) de curtis verpacht was: aan het Gasthuis van Roermond, dat
achterstallig was met betalen. ] Verder is bekend dat de hertog van
Gelre vanaf 1399 zijn inkomsten uit het gewandhuis van Roermond en,
voor het geval die tekort zouden schieten, die uit de cijnzen en pachten
van het goed te Zwartbroek in leen heeft uitgegeven. ]
Ook de inkomstenlijst van 1483 vermeldt goederen die tot de curtis Zwartbroek
behoorden. Het overgrote deel van de lijst bestaat uit een opsomming
van stedelijke cijnzen, maar de voorlaatste rubriek betreft cijnzen
ten laste van goederen behorend tot Zwartbroek (‘deze naebeschreven
thijnsen gehoort int goet to Zwartbrouck’). Aan het eind van deze
rubriek staat een herhaling van een aantal eerder vermelde stedelijke
cijnzen, kennelijk het gevolg van verwarring bij de samensteller, die
niet goed wijs kon worden uit zijn brondocumenten (zie hierboven De
Kartuizermolen). Dan volgt een laatste rubriek met pachten die op Oudjaar
moeten worden voldaan (‘dese pacht schijnt op Sint Stevensdagh’).
Voor een goed begrip moet je het fragment met de herhaalde stedelijke
cijnzen uit dit geheel wegdenken. Dan blijkt dat de met Oudjaar te betalen
pachten naadloos aansluit op de cijnzen te Zwartbroek. Betroffen die
pachten dan ook goederen die tot Zwartbroek behoorden? Ik meen van wel.
De enige pachtbetalingen in de domeinrekeningen uit de jaren 1294-1347
betreffen landerijen van de curtis Zwartbroek. De pachtbetalingen in
1483 (die teruggaan op de situatie van 1364, het jaar van de verpanding
aan de graaf van Meurs) zullen dus wel dezelfde zijn. Bovendien zijn
de pachtsommen in 1483 net als in de domeinrekeningen allemaal uitgedrukt
in rogge, gerst en/of haver ? karakteristiek voor het hofstelsel met
zijn erfpachten in natura.
In de late middeleeuwen verdwenen de meeste curtes. De laatgerechten
bleven soms bestaan. Had een perceel tot een curtis behoord, dan moesten
rechtshandelingen zoals verkoop, verpachting, verpanding en bezwaring
met erfrenten (een soort middeleeuwse hypotheken) plaatsvinden voor
deze laatgerechten. In Roermond was er het laatgerecht van de voogdij,
bestaande uit de voogd of een door hem aangestelde vertegenwoordiger
(richter of scholtis genoemd) en enkele laten of laatschepenen. Laten
waren toen geen horigen meer, maar simpelweg bezitters van onroerend
goed dat onder het laatgerecht viel. De voogd en zijn laten beschouwden
in 1554 de oorkonde over de curtis Zwartbroek uit 1244 als legitimering
voor hun rechtbank, hoewel het gerecht van Zwartbroek niet meer functioneerde
(‘vergangen und underkommen sie’). Ook waren er volgens
de laten in Roermond nog allerlei oude Latijnse documenten te vinden
die waren bezegeld uit naam van het gerecht van Zwartbroek. ] Later
claimden de voogden de lijn Steegstraat-Swalmerstraat-Kraanpoort-Visserstoren-Roer/Maas-Leeuwen
als grens van hun rechtsgebied. ] De werkelijkheid was echter gecompliceerder.
Het laatgoed van de voogdij was sterk versnipperd en was dat waarschijnlijk
altijd al geweest, net als bij andere curtes in de regio. Het omvatte
verspreide percelen in de Steegstraat, in de Swalmerstraat, ten noordoosten
en noordwesten van de stad, waarschijnlijk een huis(plaats) aan de Steenweg
en een handjevol percelen buiten de Nielder- en de Zwartbroekpoort.
Met name de laatste kunnen zijn voortgekomen uit de curtis Zwartbroek.
]
Vanaf midden zestiende eeuw voerde de voogd een vrijwel doorlopende
juridische strijd met het stadsbestuur en/of het schepengerecht. Daarbij
ging het onder andere steeds weer over de vraag of een bepaald perceel
nu wel of niet onder het laatgerecht viel. Uiteindelijk gaf de voogd
de strijd op en droeg hij zijn rechten op de (vermeende?) laatgoederen
in 1721 over aan de stad. ]
RAL, Kruisheren,
inv.-nr. 1, fol. 87r (schepenakte 3 mei 1331); GAR, OAR, inv.-nr. 1444
(schepenakte 23 april 1341); RAL, Kathedraal Kapittel, portefeuille
9, nr. 1, fol. 37v (schepenakte 31 oktober 1343); GAR, OAR, inv.-nr.
345, fol. 158r-159v (annexatie 25 januari 1372).
Van de Garde, 58-69.
Over de akte van 1244 is veel geschreven, met name door Linssen. De
meest recente publicaties: G. Venner 19852; Flink en Thissen, 241-242.
Meihuizen, 5; Gelders Archief, AGHGZ, inv.-nr. 208, fols. 5v en 21r-21v;
Aanwinsten 1940-1977, VROA 1953, II,2, fol. 5r.
Sloet, 64-65 (1399, 16 oktober 1473, 7 december 1570, 29 januari 1571)
en in aanvulling daarop: GAR, OAR, inv.-nr. 345, fols. 26r-26v (23 maart
1416) en 32r-33v (24 juli 1424). Mogelijk is de curtis Zwartbroek ook
bedoeld in: GAR, AHR, inv.-nr. 310, fol. 68r (‘shertogen hoeve’,
17 april 1491).