De Kaart
|
VERBAAL VAN DE OPENING VAN DE GRAVEN IN DE MUNSTERKERK TE ROERMOND,
14 MAART 1876
(Transcriptie door F. Coenen, 1993, naar origineel
in gemeentearchief Roermond)
Heden den veertienden Maart achttienhonderd zesenzeventig
des namiddags ten drie ure ter gelegenheid van het brengen van de
vloer der O.L.V. Maria Munsterkerk te Roermond op hare oorspronkelijke
hoogte en daartoe uitgraven van eene laag van dertig centimeter
van deze vloer is de Bouwcommissie tot herstelling dier kerk, bestaande
uit de heeren Burggraaf A.P.J. van Aefferden, ridder der Belgische
Leopoldsorde en gedekoreerd met het IJzeren Kruis van Belgie, voorzitter,
J.H. Schreurs griffier bij het Kantongeregt te Roermond, ondervoorzitter,
doctor M. Smeets, professor aan het Bisschoppelijk Collegie te Roermond,
secretaris, Ch. Creemers, rector der genoemde kerk, penningmeester,
J. Cloques, rentenier, G. van Meijel, secretaris van den Bisschop,
G.C. Custers, professor aan het Groot Seminarie te Roermond, examinator
sijnodalis en Jonkheer Meester G.L.M.U. Ruijs de Beerenbrouck, substituut
officier van Justitie bij de Arrondissements-Regtbank te Roermond,
de vier laatsten ledenin tegenwoordigheid van Zijne doorluchtige
Hoogwaardigheid Joannes Augustinus Paredis, bisschop van Roermond,
commandeur der orde van den Nederlandschen Leeuw, huisprelaat van
Z.H. den Paus Pius IX, assistent-bisschop bij den Pauselijken troon,
den Hoogeerwaarden heer Stephanus Moonen, ridder der orde van den
Nederlandschen
Leeuw, proost van het kapitel, plebaan deken van Roermond, examinator
en judex synodalis,
den Edelachtbaren Heer Meester H.J. Brouwers, burgemeester der gemeente
Roermond en de Edelachtbare Heere H.F. Andriessen en Meester W.U.J.
Janssen, wethouders dier gemeente, den Hoogwelgeboren Heer Meester
F.G.U.U.A. Baron Michiels van Verduijnen, president der Arrondissements-Regtbank
te Roermond, den Edelmogenden Heer L. Beerenbroek. lid van de eerste
Kamer der Staten Generaal, oud-burgemeester, commandeur van de orde
der Eikenkroon, ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw en
der Belgische Leopoldsorde, den Hoogwelgeboren Heer Meester P.E.G.H.
Baron de Bieberstein Rogalla Zawacsky en den Edelgrootachtbaren
Heer L. Magnée, beide leden der Gedeputeerde Staten van het
Hertogdom Limburg, den weledelgestrengen Heer J.A.C. Musquetier,
ingenieur van den Waterstaat, den weledelgestrengen Heer J.B. Sivré,
stadsarchivaris, den Weledelgestrengen Heer Th. Schinasen (?), bankier,
den Edelachtbaren Heer Meester W. de Maes, regter in de voornoemde
Regtbank en namens den Weledelgestrengen Heer P. Cuijpers, architect
dier kerk de heer opzigter J. Strik.
overgegaan tot het door bovengemeld herstellen van
de vloer noodzakelijk gemaakt verplaatsen van den grafsteen, bedekkende
den ingang van de graftombe der stichters dier kerk Gerard III van
Nassau , graaf van Gelder en Zutphen, en diens gemalin Margaretha
van Brabant, ten gevolge waarvan de toegang tot gezegde graftombe
is geopend geworden, in welke is bevonden:
in het graf aan de zuidzijde een geraamte (waarschijnlijk
van Gerard III van Nassau) nog van eenig naar het schijnt niet lang
rood haar op den schedel voorzien, zijnde nog een en dertig goed
bewaarde tanden aan de kaken aanwezig, de beenderen liggen verstrooid,
terwijl geene kist, maar slechts eene eikenhouten plank van vijf
centimeter dikte tot onderlaag derzelve dient, het dijbeen is lang
twee en vijftig centimeter, het scheenbeen vier en veertig centimeter
in het graf aan de noordzijde overblijfselen van
een geraamte (waarschijnlijk van Margaretha van Brabant), alle beenderen
liggen verspreid op eenige overblijfselen van niet dik eikenhout,
daarbij eene vlok rood hoofdhaar, niet meer aan den schedel bevestigd,
aan de bovenkaak waren dertien tanden geweest, waarvan er nog elf
aanwezig zijn, aan de onderkaak waren insgelijks dertien tanden
geweest, waarvan er slechts nog zeven aanwezig zijn.
Bij het bovengemeld opbreken van de vloer zijn aan
de zuidzijde van en tegen de graftombe geplaatst, gevonden geworden
twee looden kisten, waarvan de eerste, lang vijf en tachtig, breed
vier en twintig en hoog dertig centimeter tot opschrift voerende "Princissesa (?) N. filia Guillielmi Hyacithi Nassouij et M.
Com.ssae de Furstenberg, obiit 22 Febr 1692, vivit menses 13",
geen geraamte of gedeelten daarvan, maar alleen overblijfselen van
eikenhout bevat, en de tweede looden kist, lang vier en vijftig
breed negentien en hoog een en twintig centimeter, tot opschrift
voerende: "ci git Joseph Hyacinthe Prince de Nassau, décédé
de 1me. de Février
." het geheele geraamte van
een kind inhoudt. Deze beide kisten met hun inhoud zijn thans geplaatst
in de opene ruimte die zich in de graftombe bevindt voor de beide
bovengenoemde graven en met deze gemeenschap heeft.
Waarvan dit procesverbaal in triplo is opgemaakt
- wordende een origineel, gesloten in eene looden bus in de graftombe
gedeponeerd, terwijl dit exemplaar als archiefstuk op het gemeentehuis
der Stad Roermond zal worden overgebragt, en het derde in het Gulden
Boek der O.L.V. Maria Munsterkerk wordt ingeschreven en door al
de bovengenoemde Heeren, ad perpetuam rei memoriam is onderteekend
op jaar, maand en dag als boven
(gevolgd door de handtekeningen van de eerdergenoemde
personen)
+++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++++
Heden den veertienden Maart achttienhonderd zesenzeventig,
ten vervolge op bovenstaand procesverbaal, waarvan een exemplaar
onmiddelijk in eene looden bus gesloten en in het graf van Gerard
III voormeld is gelegd, verklaren wij, Burggraaf A.P.J. van Aefferden,
voorzitter, doctor M. Smeets, secretaris, Ch. Creemers, penningmeester,
Jonkheer Meester G.L.M.U. Ruijs de Beerenbrouck, lid, alle der meergenoemde
bouwcommissie, J.B. Sivré stadsarchivaris en J. Strik opzigter,
alle in dat procesverbaal voorkomende, benevens de heeren Ch.H.G.H.
Leurs, doctor in de genees, heel en verloskunde, doctor G.P. Seijn,
leeraar aan de Hoogere Burgerschool en August Martin archeoloog,
alle wonende te Roermond, dat terstond daarna de zich in de beider
graven van Gerard III en zijne echtgenoote aan de Oostzijde bevindende
openingen met briksteenen zijn digtgemetseld geworden, waarna het
zich nog in de gemetselde ruimte voor de graftombe bevindende puin
daaruit is verwijderd, hetgeen tot de ontdekking heeft geleid van
een aantal beenderen van een menschelijk geraamte, onder dat puin
bedolven liggende aan de Oostzijde dier ruimte.
Die
beenderen, alle in zeer goeden staat, bestaan in een schedel behalve
de onderkaak, aan de bovenkaak bevinden zich nog vijftiengoedbewaarde
tanden, terwijl aan de achterzijde van den schedel een groot gat
in denzelven aanwezig is, hebbende de nevenstaande grootte en vorm,
een linker schouderblad en een gedeelte van een bekken, twee dijbeenen,
ieder lang twee en vijftig centimeter, een scheenbeen, een been
van den linker boven en van een linker voorarm, twee ribben en een
lid eener wervelkolom. Aan den vorm en de gesteldheid van al die
beenderen is het duidelijk zigtbaar dat zij alle tot een het hetzelfde
geraamte behooren, zijnd dat van een volwaschen sterk ontwikkeld
man, terwijl het onderzoek van den schedel tot de zekerheid leidt
dat die man van reeds rijpen leeftijd is geweest en het in dien
schedel aanwezig gat niet na den dood daarin is gemaakt, maar gedurende
het leven. Uit dit alles vloeit voort dat daar Hendrik van Nassau,
zoon van Gerard III en Margaretha voornoemd, bisschop van Luik,
heer van Montfort, in 1282 of 1284 door Ridder Dirk van der Weiden
vermoord en te Roermond bij zijne ouders begraven werd, dit zijn
stoffelijk overschot is.
Eene naauwkeurige opname heeft voorts het volgende
resultaat opgeleverd. Aan de oostzijde van en onmiddelijk voor het
zich boven de vloer verheffende praalgraf tusschen dit en het hoogaltaar
bevond zich de grafsteen, die heden is op zijde geschoven. Aan de
zijde van het praalgraf was hij gedeeltelijk met hardsteenen plavuizen
bedekt op denzelven was niets uitgebeiteld en niets toonde aan dat
daaronder de grafkelder van Hendrik van Nassau kon gelegen zijn.
Door het opzijde schuiven van dien steen, lang 220 en breed 120
centimeter werd eene ruimte zigtbaar, die thans blijkt de voornoemde
grafkelder te zijn. Deze kelder is langwerpig vierkant en heeft
inwendig eene lengte van 239 eene breedte van 99 en eene diepte
van 117 centimeter. De vloer is bedekt met ligt grijsgele en roode
vierkante gebakken plavuizen, wier zijden 12½ centimeter
lang zijn, in eenige daarvan
is een leeuw in andere een kruis van dezelfde stof, doch met den
steen verschillend in kleur, gebakken (zoo als in nevenstaande teekeningen
is aangeduid). Eenige dier steenen ontbreken in den noordoostelijken
hoek. De vier wanden zijn uit zandsteen (mergel) gemetseld en aan
de binnenzijde zuiver afgewerkt. In elke der twee lange wanden zijn
op eene hoogte van 20 centimeter boven de vloer twee gaten van ongeveer
vier centimeter middellijn aanwezig op een afstand van 129 centimter
van elkander verwijderd en van 55 centimter van ieders naastbijzijnden
korten zijwand in die (in de noordzijde zegge) gaten, zijnde die
in de Noordzijde door het verbreken van den steen grooter gemaakt
hebben waarschijnlijk de ijzeren stangen gerust waarop de doodkist
heeft gestaan. In de wand aan de Noordzijde bevinden zich op eene
hoogte van 75 centimeter boven de vloer eenige ruw gemetselde zandsteenen
(mergel) die klaarblijkelijk gediend hebben tot het digt maken van
een gat, aldaar gebroken om zich den toegang tot den grafkelder
te verschaffen. Daar de bovengenoemde grafsteen slechts eene lengte
heeft van 220 centimeter, waarvan er nog 40 moeten afgetrokken worden
voor het gedeelte dat hij westwaarts over den grafkelder heen geplaatst
was, bedekte hij dien niet geheel. Hij sloot onmiddelijk aan een
anderen grafsteen aan, naar de zijde van het hoogaltaar geplaatst
en gedeeltelijk onder het koor verborgen, die dus ook een gedeelte
van den grafkelder overdekte en thans geheel daarover, zoo als op
de grondteekening der graftombe hier met rooden inkt is aangestipt,
wordt gelegd.
Die grafsteen is lang 282 breed 160 en dik 23centimeter in denzelven
zijn de op nevenstaande schetsteekening zich bevinden de wapens
en randschrift uitgebeiteld en thans nog zigtbaar. In de wand aan
de westzijde van den grafkelder van Hendrik van nassau waren twee
heden weder digt gemetselde nagenoeg vierkante openingen aanwezig,
wier onderkant zich 23 centimeter boven de vloer bevond, tusschen
welke openingen klaarblijkelijk in de uit slechts vier groote blokken
bestaande muur gebroken zich een muurtje ter dikte van 20 centimeter
verheft, hetwelk de beide onder het praalgraf gelegen graven scheidt.
De opening welke toegang gaf tot het graf aan de zuidzijde - van
Gerard III van Nassau - was hoog 52 en breed 45 centimeter, de andere
hoog 52 en breed 35 centimeter.
Beide graven zijn geheel vervaardigd uit zandsteen
(mergel), de vloer inbegrepen, en hebben eene lengte (aan de binnenzijde)
dat onder de op het beeldtenis van den graaf van 258 centimeter
dat onder die der gravin van 248 centimeter heen, vorm en overige
afmetingen zijn hiernevens aangeduid, stellende figuur I de plattegrond
(waarop ook de grafkelder van H. van Nassau voorkomt) en figuur
II de horizontale doorsnede voor.
Het graf van Gerard III van Nassau is inwendig geheel
afgewerkt en ongeschonden, behalve zooals reeds is gezegd aan de
Oostzijde. In dat der gravin is duidelijk zigtbaar dat de westwand,
uit vier steenen blokken vervaardigd, het laatst is digtgemetseld.
Die blokken van eene donkere kleur, bijna zwart steken zoo sterk
af bij het overige der muren, die alle de zuivere witgele tint van
den zandsteen (mergel) hebben behouden, dat zij in den beginne door
ons voor hardsteen werden gehouden, doch een naauwkeurig onderzoek
aan de buitenzijde der graftombe heeft doen zien, dat het ingelijks
mergelblokken zijn. Tevens is de middelste deksteen aan de Noordbovenzijde
van dit graf later uitgebroken en daardoor ook de zuidbenedenzijde
tegenover dien deksteen geschonden geworden voor welken deksteen
er alstoen een ander onregelmatig in de plaats is gesteld.
Het onderzoek bij het opnemen der vloer om de geheele
graftombe heeft tevens doen zien dat de mortel (of beton) die boven
op de beide graven is gegoten en op welken omschreven plaatsen is
weggebroken geworden, een bewijs te meer dat op die beide plaatsen
later in dat graf is ingebroken.De Oostwand der beide graven is
niet aan een stuk en in het verband met de muren derzelve gemetseld,
maar als het ware daartegen geplakt en vormt een samenhangend geheel
met den grafkelder van Hendrik van Nassau, de vloer van dezen kelder
bevindt zich twinitg centimeter lager dan die der beide anderen.
Uit de gebruikte bouwstoffen en de wijze van bewerken derzelve blijkt
evenwel dat het geheel op een en hetzelfde tijdstip is opgerigt.
In den grafkelder van Hendrik van Nassau blijven
dienst beenderen (zijnde van den schedel een afgietsel in gips genomen,
hetwelk op het stadsarchief wordt gedeponeerd) nedergelegd, benevens
de aan de zuidzijde van een tegen den grafkelder geplaatst gevondene
twee looden kisten in het bovenstaand procesverbaal breeder omschreven,
waarna in onze tegenwoordigheid die grafkelder is gesloten.
Bij het omzetten van den grond tot het leggen van
de vloer, hetgeen in de geheele kerk met uitzondering van het koor
is geschied, is noch in de nabijheid van meergenoemd praalgraf,
noch in het overige gedeelte der kerk eenig spoor van een ander
graf gevonden dan het hierboven omschrevene, aan het praalgraf vastgebouwde.
Van al hetwelk dit procesverbaal in triplo is opgemaakt
en op den vijftienden Maart 1800 zes en zeventig gesloten en door
ons onderteekend wordende een exemplaar in glas gesloten in den
grafkelder van Hendrik van Nassau gedeponeerd, dit in het archief
der stad Roermond overgebragt en een in het Gulden boek der O.L.V.
Munsterkerk ingeschreven.
(gevolgd door de handtekeningen van de eerdergenoemde
personen)
|