Wighelkiendj
Bronnen bij dit artikel
Ven, D.J. van der: Roermond heeft weer zijn wighelkiendj!
Artikelen uit Consudel 79-80, december 1954
De vorm van het wikkelkind (ook wel bakerkindje genoemd) als banketproduct stamt uit de tijd van de oude Grieken en Romeinen. Men was in die tijd gewoon om pasgeborenen in doeken te wikkelen om ze te beschermen tegen geesten en te voorkomen dat hun ledematen zouden kromgroeien.
De bakkers haakten hierop in door met de hand wikkelkindjes van brood te bakken als geboortegeschenk. Naderhand werden fraaie vormen van steen of metaal ontworpen waarin een banketproduct werd gebakken, gemaakt van eierbeslag met krenten en hier en daar marsepein.
Er bestonden tal van lokale varianten op deze wikkelkindjes: de Marker bakerkinderen, de Spakenburger kindjes in de pak, de Veluwse “platte” kinderen en de Staphorster “lurekinderen” zijn voorbeelden van geboortebroden in de vorm van wikkelkinderen. Ze werden gemaakt van brood, koek en marsepein.
Wighelkiendj
Bakvorm van gietijzer voor het bakken van wikkelkinderen. Collectie Nederlands Bakkerijmuseum. |
Een eenvoudig maar charmant wikkelkindje van brood |
Wikkel- of bakerkind, gemaakt van brood |
In Limburg en met name in Roermond was het 19e en begin 20e eeuw, tot de Tweede Wereldoorlog, traditie bij de geboorte van een kind maar ook in de midwintertijd, rond Oud en Nieuw, en op Vastenavond aan vrienden en kennissen een wikkelkindje of bakerkindje te geven. Het wikkelen diende in ons land om het kind te beschermen tegen tocht tijdens de weg naar de kerk, waar het kind gedoopt zou worden. Het geboortebrood werd met een keurig roze of licht blauw lint versierd.
De folklorist D.J. van der Ven herinnert zich in een artikel het volgende:‘Toen in 1931 de N.V. Meelfabrieken van de Nederlandse Bakkerij in Den Haag een grote nationale tentoonstelling van gelegenheidsbrood organiseerde, zond bakker G. Versrtaelen uit de Heilige Geeststraat (Roermond) daarheen twee wikkelkinderen, een van brooddeeg en een van moscovisch gebak. Als lid der jury was het mij een voorrecht om daarvoor een erediploma uit te reiken, wat ook alleszins verdiend was, ten eerste om de puike kwaliteit van het gebak en ook niet minder om de historische en folkloristische waarde van zijn inzending. Immers, het Roermondse wikkelkind is een unicum in heel Nederland. Toen ik in de Heilige Geeststraat geen begrip vond, toog ik door het Roermondse veld naar de gastvrije woning, waar bakker Verstraelen zijn welverdiende rust genoot. Dadelijk was hij in het geval geïnteresseerd en hij vertelde, dat hij als bakkersknecht bij de firma Craghs- Breuel honderden van die “wighelkiendjes” had gebakken en dat hij de stenen vormen had overgenomen, toen de bakkerij in een hotel-restaurant was veranderd. Als bij een van zijn klanten een nieuwe wereldburger was gekomen, gaf bakker Verstraelen acte de présence met zo'n heerlijk moscovisch wikkelkind. Dat ging zo door tot de laatste oorlog. Tijdens de bezetting gingen de vormen verloren en niemand wist meer precies, hoe zo'n wikkelkind te modelleren. Maar toen ik hem een foto liet zien van zijn eigen inzending, werd hij zo enthousiast, dat hij spontaan aanbood om op zijn kosten de bakvormen naar die foto te laten maken. (… ) Op 18 december 1953 nu werd ik verrast door een schrijven, luidende: “De zaak is in orde! De oude heer Verstraelen heeft er geen bezwaar tegen, dat iemand anders zijn wikkelkind gaat bakken. Zijn zoon heeft evenmin bezwaar. Die iemand is nu de sinds 1847 bestaande Roermondse bakkerij van Geisler, Hamstraat. De heer F. Geisler zal met Verstraelen overleggen en dan het wikkelkind gaan vervaardigen”.
Koekprenten
Afbeelding van een koekplank met daarop een wikkelkind met gekruiste armen. Collectie Nederlands Bakkerijmuseum. |
Bakvorm voor een wikkelkind van Moscovisch gebak. Collectie Nederlands Bakkerijmuseum. |
Wikkelkindjes werden ook afgebeeld op koekprenten. Op een 17e eeuwse Neurenbergse koekprent staat bijvoorbeeld een vader afgebeeld met zes wikkelkinderen als symbool van kinderzegen. Een andere oude koekplaat stelt een ooievaar voor, die in zijn bek een wikkelkind draagt. In het boek van dr. P. van Hoorn over de cultus van de zuigeling is een Grieks wikkelkind afgebeeld, dat vrijwel identiek is aan de afbeeldingen van Gallische en Keltische wikkelkinderen in votieffiguren en op Oud-Franse miniaturen.
Fatschkind
Zo goed als bij ons in de lage landen speelde het wikkelkind als “Fatschkind” ook een rol in het buitenland. In de dalen van Salzkammergut werden op 6 januari de ommegangen gehouden met de wonderlijk uitgedoste, mooie en lelijke “Perchten”. Daarin liep ook steeds de “Grethel” of de “Lappin” mee, een slonzige travestiet, die in haar armen een pop vasthoudt. Dit “Fatschkind” werd in de armen gelegd van jonggehuwde of kinderloze vrouwen, waarbij dikwijls allerlei grappen worden gemaakt, die duidden op een oorspronkelijke vruchtbaarheidscultus. Een dergelijke figuur vinden we terug in de Zwitserse stad Zug onder de naam van “Greth-Schell”, terwijl zij eveneens in verschillende plaatsen van Zuid- Beieren en Tirol bekend staat onder de naam van “Grethel in der Bütten”. Greet en Jaan De travestiefiguur uit het centrale Europese Alpengebied, de “Grethel”, was ook terug te vinden in de Nederlandse folklore en wel in de persoon van de Enschedese “Greet”, de gade van de niet minder wonderlijke “Jaan”. Beiden reden zij in een ouderwetse mandenwagen hun teerbemind, buitengewoon uit de kluiten gewassen kind, in het Twents “opschüteling” geheten. Overal stalen deze aliassen brood en worst en gaven zij sterk gekruide Twentse volkshumor ten beste.