Hoofdpagina

 

 

Wederopbouwarchitectuur/architecten te Roermond
Periode 1940-1965

Willem Cartigny, mei 2008

Inleiding

Onlangs kon u op deze site de bijdrage ‘Herrijzend Roermond’ van Stg. Ruimte zien, waarin vanwege het spoedeisend karakter van een al lopende actie van Bond Heem-schut, een eerste verkenning werd gegeven van categorieën van wederopbouw, zoals ze o.a. ook op rijksniveau gehanteerd worden. De architecten die daarbij een rol spelen kwamen er mede door die spoed nogal bekaaid van af. Daarom en ook als vervolg op de serie over architecten zoals die onlangs verscheen in het gedenkboek ‘De luis in de pels’ en op deze site hierbij een aanvulling waarbij tevens en stukje voorgeschiedenis.

 

Vanaf de jaren zeventig drong Stichting Rura er bij de gemeente op aan om tot een gemeente-lijke monumentenlijst te komen, gevolgd door de notitie ‘Aanzet tot een gemeentelijke monumentenlijst’ uit 1981, waarin al gesproken werd over ‘de lange gang naar een gemeentelijke monumentenlijst’. In 1988 werd deze gevolgd door de notitie ‘Dringend pleidooi voor een gemeentelijke monumentenlijst’. Vervolgens duurde het nog tot midden jaren negentig eer de eerste gemeentelijke monumenten een feit waren en de (eerste)lijst is anno 2008 nog steeds niet afgerond.

Als er net zolang gewacht wordt met de wederopbouwarchitectuur hoeft er niets meer geïnventariseerd, laat staan beschermd, te worden want dan zal het meeste waarschijnlijk wel verdwenen zijn. De gemeente laat haar verantwoordelijkheid in deze liggen. Er worden al vele jaren lang beloftes gedaan voor een inventarisatie die vervolgens nooit zijn nagekomen. Er is tot nu toe enkel gesloopt. En dat terwijl er in het verleden al enige aanzetten voor een inventarisatie zijn gedaan. Zo verscheen in Ruimtelijk nr. 3 uit 1999 een eerste lijstje met een aantal bijzondere objecten, waaronder de voormalige Campinafabriek, een topmonument. En in Ruimtelijk nr. 3 uit 2004 werd met name complex 307 in het Vrijveld in de schijnwerper geplaatst.

Er zijn uit de wederopbouwperiode enkele architecten die flink aan de weg timmeren, met name de Roermondenaren, Jan Zollner, Jos Franssen, Jan Bongaerts, J. Turlings en de uit Maastricht afkomstige Jos Klijnen. Maar er zijn er meer en we zullen ze hieronder presenteren.

 

De term ‘wederopbouw’ behoeft enige toelichting. Er is namelijk de letterlijke wederopbouw van in de Tweede Wereldoorlog verwoeste panden en de nieuwbouw uit de periode 1945 tot 1965. Een voorbeeld aan de hand van kerken:

De toren van de Kathedraal was in 1945 opgeblazen en werd door Boosten in de periode 1948-1952 herbouwd, en de spits naar een nieuw ontwerp van Peutz rond 1956.

De St. Michael van Herten, een neogotische kerk uit 1881 van Johan Kayser werd compleet verwoest en in 1953 vervangen door een nieuw ontwerp van H.J.Valk. Datzelfde gebeurde met de verwoeste synagoge. Adam Osnowicz ontwierp in 1953 een nieuwe sjoel.

Er werden evenwel na de oorlog ook verschillende nieuwe parochies opgericht zoals de H. Geest, OLVAB en St. Joseph op de Kemp. Daarvoor kwamen respectievelijk in 1957, 1953 en 1960 nieuwe ontwerpen van Peutz, Jules Kayser/Jan Bongaerts en Huysmans. Dat waren dus geen letterlijke wederopbouwobjecten, maar omdat ze wel in deze periode vallen worden ze hieronder inbegrepen.

 

Opening melkfabriek St. Christoffel (latere Campina) door Commissaris der Koningin dr. F. Houben, 13 febr. 1957; kantoorgebouw met daarachter de fabriekshallen met de bijzondere betonnen schaaldak-constructie

 

Roermond na de oorlog:

Iedere plaats kent wel zijn eigen specifieke wederopbouw. De onderscheidende elementen daarin zijn niet altijd even duidelijk aan te geven. Wel zijn er bepaalde karakteristieken van de wederopbouw die je vrijwel overal terugziet. Een globale indeling onderscheidt binnen de wederopbouw twee hoofdrichtingen, de functionalistische, ‘moderne’ variant en de meer traditionalistische. De eerste gaat uit van vooral strakke vormgeving zonder overbodige ‘frutsels’ en versieringen, de tweede gebruikt juist veelal rondere vormen met uitgebreide detaillering of toegevoegde kunstwerken als keramiek en beeldhouwkunst.

Voorbeelden van het eerste in Roermond zijn; Schoenmakerstraat 17, de St. Josephkerk op de Kemp, B. College Schöndeln, TV-toren, Raadszaal, seinwachtershuis. Voorbeelden van het tweede: de stationstunnel, de W. de Zwijgerschool, voormalige Eiermijn, boerderij Hawinkels.

Mengvormen komen ook voor: Hamstraat 5 (strak vormgegeven, maar wel met sgrafitto-versieringen), Campina kantoorgebouw (idem, maar ook met bijzondere detailleringen als klok zijgevel, baldakijnachtige deuromlijsting, uitkragende dakrand), voormalige Kamer van Koophandel.

Het specifieke van de wederopbouw in Roermond ter onderscheid van andere steden is, zoals gezegd, lastig aan te geven. Voor een deel ligt dat ook in de karakteristieke eigen architectuur, waar in het bijzonder vijf architecten voor verantwoordelijk waren: Bongaerts, Zollner, Franssen, Turlings en Klijnen.

 

Voor uitgebreidere informatie over Jos Fransssen en Jan Bongaerts kan verwezen worden naar het architectuurartikel in het boek ‘De Luis in de pels’. Hun na-oorlogse werk wordt vooral gekenmerkt door traditionalistische stijl, maar zij zijn met name van belang wegens hun grote productie in deze jaren.

 

De spoortunnel van Van Ravesteyn uit rond 1955

 

1. Jos Franssen (1893-1968)

Hij was reeds geruime tijd vóór de oorlog actief, aanvankelijk samen met zijn vader Caspar in een traditionalistische, vooral neogotische stijl (zie bijvoorbeeld de H. Hartkerk uit 1923), maar later ook in expressionistische, aan de Amterdamse school verwante, stijlen, (zoals de  Paredisschool). Jos Franssen is ook de architect die de eer toekomt in feite als eerste wederopbouwarchitect te hebben gefungeerd. In 1940 verscheen van zijn hand de St. Jacobs-kapel in de Voorstad (met ramen van Frans Cox), ter vervanging van een uit 1923 die werd verwoest. Formeel loopt de wederopbouwperiode van 1940-1965, het meeste dateert uiteraard van na 1945.

Van zijn na-oorlogse werken zijn behalve de St. Jacobskapel nog te noemen de nieuwe kerk van Maasniel (1950) en de herstelde kerken van Asenray en Boukoul.

 

2. Jan Bongaerts (1893-1968).

Voor hem geldt dezelfde opmerking als voor Jos Franssen hiervoor: voor de oorlog vooral Amsterdamse school-stijl, daarna vnl. traditionalistisch in de trant van Granprié Molière uit Delft. Zijn na-oorlogse productie is groot. Te noemen vallen o.a. St. Josephkerk Leeuwen uit 1948, boerderij Hawinkels uit 1946, al eerder door o.a. Boerderijenstichting en Rijksdienst bestempeld als karakteristiek en behoudenswaard, maar bedreigd door de Roerdeltaplannen.

En verder vele woningen in Maasniel en Leeuwen en het voormalige Groene Kruisgebouw van Maasniel uit 1951.

 

3. Jan Zollner (1917-1996)

Gezien zijn grote rol in de vooral functionalistische wederopbouwstijl hierbij een paragraaf ontleend aan Jacobs & Wiekart 1

Jan J.G. Zollner werd op 7 augustus 1917 te Rotterdam geboren Na afloop van de oorlog ging hij naar Geleen, waar hij eveneens betrokken werd bij de wederopbouw. In 1945 werd hij benoemd tot directeur Algemeen Welstandstoezicht Limburg. Zollners architectuur stond aanvankelijk onder invloed van zijn leermeester Granpré Molière. In de jaren direct na de oorlog was alles gericht op herstel van schade en was er minder aandacht om te komen tot een nieuwe ‘stijl’. Jan Zollner was in die jaren supervisor boerderijbouw, die van groot belang werd geacht met het oog op de voedselvoorziening. In oktober 1946 zette hij in Roermond aan de Zwartbroekstraat een eigen architectenbureau op. Samen met architect Turlings deelde hij een auto, die beiden om de beurt een week voor zakelijke doeleinden mochten gebruiken. Als een van de weinige bouwkundige ingenieurs werd hij meer en meer betrokken bij de regelgeving voor de bouw van overheidswege. Zollner stond aan de wieg van het Welstandstoe-zicht. Tevens ijverde hij voor de oprichting van de Academie van Bouwkunst in Maastricht. Hij was aan deze instelling 20 jaar verbonden als docent en vijf jaar als directeur. Aanvankelijk was Zollner vooral actief als stedebouwkundige. Nadat de gemeentes er steeds meer toe overgingen zelf stedebouwkundigen in dienst te nemen, legde Zollner zich meer toe op de architectuur. Hij paste op grote schaal beton toe, hetgeen niet altijd door iedereen werd geapprecieerd. Zijn oeuvre omvat woonhuizen, scholen, verpleeghuizen, kerken en overheidsgebouwen zoals postkantoren en gemeentehuizen. Te denken valt hierbij aan BC Schöndelen en verpleeghuis Camillus te Roermond. Jan Zollner was lid van veel organisaties op het gebied van de architectuur. Hij was o.a. lid van het landelijk bestuur van de BNA, de Raad van Arbitrage (ter slechting van geschillen in de bouwwereld) en lid van de WGA en de DCPB van het bisdom Roermond

Zoals hierin al genoemd behoorde tot zijn belangrijkste, in beton gegoten, constructies het schoolcomplex te Schöndeln, een letterlijk schoolvoorbeeld van wederopbouw. Het dateert uit de laatste fase van de wederopbouw, 1960-1965 en omvat naast het schoolcomplex als zodanig allerlei verwante voorzieningen als internaatsgebouwen, kapel, aula, sportcomplex met zwembad etc. Net als Pierre Weegels’ schoolcomplex de Lichtenberg in Weert dat van enige jaren daarvoor stamt (en wél op de lijst van 100 van Plasterk terecht is gekomen) is het op onderdelen (bijvoorbeeld de buitenvoorzieningen als zwembad e.d.) onderkomen. Het complex ontstond vanwege de noodzaak tot vernieuwing en modernisering van voorzieningen die in het algemeen voor scholen, maar ook voor bijvoorbeeld de gezondheidszorg, golden. Zo was Roermond voor en direct na de oorlog nog een gerenommeerde onderwijsstad. Dat had vooral te maken met de rijke traditie op dat terrein, vooral de kloosteropleidingsinstituten hadden een naam. In het bijzonder het (internaat van het) B. College, St.Ursula, St. Joep, Kweekschool, Groot Seminarie, etc. En niet te vergeten de landbouwpositie van de stad, die er toe leidde dat na de oorlog hier een Hogere Landbouwschool werd gevestigd, aan de Linda-nussingel. De bijzondere school uit 1953 is rond 2000 gesloopt en de meeste religieuze onder-wijsopleidingen zijn geseculariseerd en door nieuwbouw vervangen. Nog eer die secularise-ring toesloeg was er door de grote bevolkingsexplosie en vanuit de wens van bedrijven en industrieën behoefte aan meer gestructureerd en moderner onderwijs, wat mede leidde tot die behoefte aan  modernere schoolcomplexen, waarvan Schöndeln wel een van de meest pregnante voorbeelden is. Het complex verdient dan ook een bijzondere plek op de wederopbouwlijst.

Andere bijzondere ontwerpen van Zollner zijn de fabriek van Creusen met fuseedakcons-tructie uit 1957; het voormalig Kamer van Koophandel-gebouw aan het Laurentiusplein, met plastiek van Piet Schoenmakers, het rijtje woningen aan de Mgr. van Gilsstraat (1960) en de voormalige Burgemeesterswoning uit 1956 aan de Hambeek 2.

 

4. Jos Klijnen (1887-1973).

Stedenbouwkundige Jos Klijnen was afkomstig uit Maastricht, studeerde in Aken en later te Delft. Hij was actief vanaf de jaren twintig tot ver na de oorlog, als architect maar vooral als stedenbouwkundige. Zijn werkterrein lag afwisselend in de Randstad (R’dam) en in Limburg, waar hij stedenbouwkundige plannen maakte voor Maastricht, Heerlen, Sittard, Geleen, Venlo en Roermond. Een deel van zijn opleiding kreeg hij op het Amsterdamse bureau van Jos Cuypers waarmee hij ook lang in de Maastrichtse schoonheidscommissie zat en voor wie hij een grote bewondering had. Schipper en Van Geest verwoorden zijn belang voor Limburg aldus:  “De stedebouwkundige plannen die Klijnen voor Limburgse steden ontwierp vertonen de kenmerken van het stedebouwkundig metier zoals dat in de jaren twintig en dertig gestalte kreeg. Het nieuwe vak had zich in korte tijd een belangrijke positie verworven… In Klijnens Limburgse  plannen speelt groen een grote rol” 2.

Per september 1945 werd hij aangesteld als stedenbouwkundig supervisor voor de Weder-opbouw in de Provincie Limburg, waarbij hij zich aanvankelijk vooral richtte op Venlo en Roermond. De directeur Gemeentewerken Roermond, Turlings, noemde hem ‘één der beste stedebouw-kundigen van Nederland.3 Hij werd belast met het uitbreidingsplan voor Roermond en Maasniel tezamen. Beide gemeentes werden reeds als een (toekomstige) eenheid gezien. Het plan dat Klijnen in 1948 presenteerde werd in 1951 in grote lijnen zo overgenomen. Ook voor Leeuwen en Maasniel maakte hij bebouwingsplannen (bijvoorbeeld voor het gebied Julianalaan/Eiermarkt/Gebroeklaan/Bredeweg). Belangrijke onderdelen van zijn stedenbouwkundig plan, tevens doeleinden van het plan die nog terug te vinden zijn in de huidige stad waren: de uitbouw van de stad als centrum van spoor- en tramwegen, uitbouw naar de oostzijde richting Maasniel, grote groengebieden langs Maas en Roer, uitbouw villapark Roer, 6000 woningen in ’t Veld en een nieuwe onderdoorgang van het spoor met aan de oostzijde een verkeersplein met een grote west-oost gerichte verbindingsweg (latere Oranjelaan).

 

De TV-toren uit 1957

 

5. J.J.M. Turlings (1916-1981)

De naam Turlings is hierboven al enige malen gevallen. Hij kwam uit een architectenfamilie, zijn grootvader werkte voor Cuypers, en zijn vader J.J. Turlings sr. was een gerenommeerd architect voor de LTM die in de jaren voor de oorlog daarvoor veel ontwerpen maakte.

Turlings jr. werd in 1945 directeur Gemeentewerken van Roermond en heeft vele wederop-bouwpanden ontworpen. Voorbeelden zijn het pand Stassar aan de Markt, het pand Loven aan de Marktstraat, villa’s aan de Laan van Schöndeln en Geuljanslaan en met name de Raadszaal uit 1962 (met ramen van Joep Nicolas), een ontwerp van vader en zoon gezamenlijk; verder veel woningen op Kitskensberg. Zijn kantoor had hij aanvankelijk in het voormalig atelier Windhausen aan de Kapellerlaan, later aan de Bisschop van Hoensbroeckstraat. Het kantoor achter het woonhuis werd door hem gebouwd in een stijl verwant aan de Bossche School van Van der Laan. Hij deelde met zijn vriend Zollner niet alleen de auto maar richtte ook samen met hem de Limburgse Academie voor Bouwkunst op en was zeer actief in de BNA.4 Helaas is onlangs het archief van Turlings dat bij het Vitruvianum lag opgeslagen vernietigd.

 

6. Andere architecten in deze periode.

 

·         Frits Peutz (1896-1974). Deze Heerlense architect  heeft in Roermond na de oorlog twee werken uitgevoerd, de torenopbouw (spits) van de kathedraal uit 1956 en de H. Geestkerk uit 1956/7. Vooral deze laatste is bijzonder wegens zijn vormen en beton-structuur. Ook al wordt de kerk niet rechtstreeks bedreigd  (ze is een gemeentelijk monument) er dreigt wel functieverlies en leegstand voor dit topmonument uit de wederopbouwperiode.

·         Sybold van Ravesteyn (1889-1983). Deze architect heeft bij het station twee objecten gebouwd, ten eerste in 1928 de watertoren, die zijn markante kantoorvleugels verloor in de oorlog5. En uit ca. 1955 6 dateert de spoortunnel. Deze tunnel is een verhaal apart, niet alleen omdat hij door diverse wijzigingen in later jaren deels is aangetast maar ook door zijn bouwgeschiedenis/functie. De grote opgave voor de stad na de oorlog was de ‘oosttrek’. In het westen en noorden was geen ruimte voor grote uitbreidingen, zodat automatisch de blik naar het oosten, met name richting ’t Veld en Maasniel uitging. Dat had consequenties waarvan de spoorwegtunnel en in het verlengde daarvan de Oranjelaan één van de belangrijkste was. Aan die oostelijke as verscheen dan ook de nodige wederopbouwarchitectuur, zoals de Agnesschool, complex 307 en de Kamer van Koophandel. Ook al is de tunnel op onderdelen aangetast door onoordeelkundige verbouwingen uit het verleden, hij is karakteristiek genoeg voor de Wederopbouwperiode en als specimen van het oeuvre van Van Ravesteyn om tot de toplijst te behoren.

·         J.A.M. Kurvers (1915-1984). Van hem is het spraakmakende complex 307 in het Vrijveld, een flatcomplex uit 1958/’59, dat wordt beschreven in “Ruimtelijk” nr. 3 uit 2004. Een bijzonder, meandervormig ontwerp, met de eerste galeriewoningen van de stad, dat bedreigd wordt met sloop.Verder nog 65 woningen Tegelarijveld uit 1963 en pand Roerderweg 29. Kurvers, die vooral bouwde voor woningbouwvereniging ‘Ons Limburg’, heeft ook een groot aandeel gehad in het ontwerp voor de wijk Donderberg, maar die kwam eerst tot stand eind jaren zestig en valt dus buiten dit kader.

·         Joost Klaarenbeek sr. (1877- ?) en Postma (1890-1962) waren belangrijke architecten voor de industriële opbouw. Klaarenbeek ontwierp diverse onderdelen voor de fabriek Dr. Haagen waaronder de bijzondere Blauwhallen die in 2000 werden gesloopt. Postma herbouwde in 1948 het verwoestte turbinegebouw van de ECI-centrale. Maar de belangrijkste, althans zeker het belangrijkste gebouw in deze categorie, is de fabriek van Campina uit 1957 van architect P. Coppen.7

·         Peter J. Coppen (1915-2001) is de stichter van een Roermondse architectenfamilie die in 1933 met zijn bureau startte. Hij heeft zeer veel panden ontworpen in de wederopbouw-periode, met name in (Westelijk) Md. Limburg, maar relatief weinig in Roermond zelf.8 Maar hier ligt wel (een van) zijn meest opzienbarende ontwerp(en), de genoemde St. Christoffel-, later Campinafabriek. In het bestemmingsplan ’t Veld is alles wegbestemd (evenals andere wederopbouw-architectuur aldaar) en daarmee wordt het complex  ernstig bedreigd. Behoud, bijvoorbeeld als kantoorpand, is zeer gewenst.

·         Alph. Boosten (1893-1951), Jules Kayser (1879-1963), HendrikValk (1886-1973), J.H.A. Huysmans, 1913-1974 en Adam Osnowicz (1892-1976) waren de architecten die zich, naast Peutz, Franssen en Bongaerts, vooral bezighielden met de wederop-bouw van religieuze instellingen, zoals in de inleiding al geschetst. Dat daar veel werk voorhanden was ligt voor de hand. Uit de studie die A. van Rijswijck in 1946 publiceerde over de verwoeste kerken in Limburg 9 blijkt dat  afdoende. De oorlog had Zd. Limburg in dat opzicht tamelijk onberoerd gelaten, maar vooral Md. en Nrd. Limburg getroffen. De herbouwkosten van de verwoeste kerken aldaar werden geschat op ruim fl.100.000.000,-. In het dekenaat Roermond was 85% van de kerken beschadigd of verwoest, waaronder 8 kerken in Roermond (inclusief Herten en Swalmen). Alle hier genoemde architecten waren vooral kerken(synagoge)-bouwers, alhoewel Boosten ook de eesttoren van de Mouterij Limburgia in 1947 herbouwde.

 

Tenslotte zijn er dan nog enkele architecten die ofwel vermelding verdienen wegens één er uitspringend ontwerp ofwel wegens hun meer provinciale of landelijke bekendheid. Dat zijn dan F.A.Wijsma (?/1965), en Pierre Weegels (1904-1966), die respectievelijk de Willem de Zwijgerschool in het Vrijveld (1956) en de woning aan de laan van Schöndeln nr. 6 bouwden. En verder een complex van  40 woningen in ‘t  Roermondse Veld, van Andr. Knipschild uit 1946 en het  Raadhuis van Herten, van Margry en Ruyters, uit 1959. De TV-toren uit 1957, die sedert ruim 50 jaar sterk medebepalend is voor het stadssilhouet (architectenbureaus Van Nieuwenhuyzen, Van de Heyden & Moerman voor de betonnen onderbouw en Rohde & Schwartz voor de stalen bovenbouw) is typerend voor de snelle opmars na de oorlog van nieuwe communicatiemiddelen.

Er zijn uiteraard meerdere architecten werkzaam geweest dan de bovengenoemden (voorbeelden zijn Huis in ’t Veld en Rinkens) maar van hen zijn op dit moment of te weinig gegevens voorhanden of te weinig spraakmakende gebouwen bekend. En er zijn ook bijzondere panden voorhanden zonder dat vooralsnog de architect bekend is. Dat geldt o.a. voor Hamstraat 5, waarover in ‘Monumenten in Nederland. Limburg’ uit 2003 het volgende geschreven wordt: “Een charmant voorbeeld van wederopbouwarchitectuur is Hamstraat 5 met onder meer in sgrafitti uitgevoerde tekens van de dierenriem”. 10

Maar ook diverse trafogebouwtjes, zoals die in De Weerd en bij Haagen aan de Molenweg. En dan is er nog het Seinwachtershuis aan de Slachthuisstraat uit de jaren zestig (tot 10 jaar terug nog in gebruik als de laatste plek in Nederland waar een spoorovergang nog ter plekke werd bediend), de voormalige Eiermijn aan de Prins Bernhardstraat (niet de los-en laadper-rons, die dateren uit 1926)  en de zgn. ‘Oostenrijkse’ villa’s aan het Muggenbroek. Het Monu-mentenhuis Limburg heeft een aantal jaren geleden een rapport opgesteld over soortgelijke huizen in Venlo. Een schoolvoorbeeld van planmatige wederopbouwarchitectuur uit 1948.

 

Voor zover de typische karakteristieken van de wederopbouw in Roermond zijn aan te geven, in onderscheidende zin met elders komen de volgende factoren in zicht. Naast het feit dat de architectenkeuze voor een belangrijk deel de karakteristiek van de wederopbouw in Roer-mond bepaalt, zijn dat ook de kunstwerken die na de oorlog veelal bij opbouwprojecten werden verwezenlijkt dankzij een speciaal daarvoor in het leven geroepen regeling (zie voor namen het reeds genoemde ‘Herrijzend Roermond’). Het merendeel van de hier behandelde architecten was uit Roermond/Limburg afkomstig of voornamelijk daar werkzaam. Andere karakteristieke aspecten, die deels al genoemd zijn, hebben te maken met het feit dat Roer-mond een belangrijke onderwijsstad was, waar dus ook het nodige aan scholen was op te bouwen (Agnesschool, Hogere Landbouwschool, B.College, etc.). Ook was de stad een landbouwcentrum wat weer leidde tot de al genoemde HLS, maar ook de bouw van de fabriek van Campina en de uitbreiding van de Eiermijn mede in de hand heeft gewerkt. Verdere karakteristieken liggen in de uitbouw van de stad: de ‘oosttrek’ is al genoemd, maar ook de uitbouw in zuidelijke richting is daarbij van belang.

 

St. Michael Herten, met de pastorie; Valk, 1953

 

Op het eind van deze notitie is het gepast een korte (en niet uitputtende) opsomming van wat reeds is verdwenen aan Wederopbouwarchitectuur op te nemen. Waarbij niet is gezegd dat alles daarvan behoudenswaard was, maar het probleem is dat er eerst gesloopt wordt vooraleer waarden geïnventariseerd worden; áls dat al gebeurt.

 

  1. Zwembad Hattem uit 1950; gesloopt in 1977
  2. Biologische School a/d Lindanussingel; uit 1953; in boerderij-hof-type met carrévorm; gesloopt eind jaren negentig.
  3. Agnesschool van Geenen, a/d Oranjelaan; uit jaren zestig; met ramen van Joep Nicolas; gesloopt in 1996.
  4. Blauwhallen Akcros van architect J. Klaarenbeek; zie rapport TU Delft 2000; begin/midden jaren vijftig, met een zeer bijzondere fuseedakconstructie; gesloopt 2000.
  5. Sporthal Jo Gerris; een van de eerste (zo niet de eerste) van dit soort sporthallen in Nederland uit begin jaren zestig; gesloopt ± 1998.
  6. St. Jozefkerk van architect Huysmans op de Kemp uit 1960, gesloopt in 2005.
  7. OLVAB-kerk van Bongaerts/Kayser uit 1953; gesloopt in 2000.
  8. Kerk/pastorie Het woord te Swalmen, van L.J. Heijdenrijk uit 1964-1966; gesloopt 2008

 

                    

Boerderij Hawinkels van Bongaerts uit 1946       Turbinegebouw ECI-centrale van Postma uit 1948

NS-seinhuis aan het  spoor bij de Slachthuisstraat

 

Gehanteerde literatuur o.a.:

-          ‘De verwoeste kerken van Limburg’, dr. A. van Rijswijck, 1946

-          ‘S. van Ravesteyn’, Erik de Jong e.a., 1977/78

-          ‘Onder dak bij St. Joseph’, 1984, o.r.v, dr. G. Linssen

-          ‘Jos Klijnen’ van Kirsten Schipper, Joosje van Geest, 1999

-          Websites Bonas, Kerken in Limburg, Kerken na 1940

-          Architectuurgids N-en M. Limburg, 2000

-          ‘Monumenten  in Nederland. Limburg’, R. Stenvert, 2003

 

 

N.B.: de gehanteerde foto’s komen voor een groot deel uit oudere collecties zodat vooralsnog niet te achterhalen viel van wie ze zijn.

 



1 Dr A. Jacobs en Drs. A.A. Wiekart – Kerken na 1940. Inventarisatie en waardenstelling kerkelijke bouwkunst na 1940 –Roermond – Stichting Monumentenhuis Limburg, 2003.

2 Kirsten Schipper, Joosje van Geest, ‘Jos Klijnen’, 1999; p. 45

3 id. p. 50

4 Met dank aan Hans Turlings jr. 

5 Een aantal jaren geleden kondigde de gemeente aan een onderzoek te zullen doen naar de mogelijkheid van wederopbouw van deze in de oorlog verloren gegane vleugels. Daar is niets meer van vernomen, en de toenma-lige optie is inmiddels tenietgegaan doordat de toren nu ingesloten is met fietsenstallingen.

6 Er is discussie over de exacte datering. Zo gaat de Bonas-oeuvrelijst uit van 1954, maar in ‘S. van Ravesteyn’ van De Jong e.a. uit 1977/78 is sprake van 1956. Het kan zijn dat de bouw is gestart in 1954 en afgerond in 1956.

7 Waarschijnlijk betrof het een gezamenlijk ontwerp van Coppen met ir. Hémon (of Héman) uit Heerlen, maar over deze architect viel vooralsnog niets te achterhalen

8 Met dank aan Hans Coppen

9 ‘De verwoeste kerken van Limburg’, dr. A. van Rijswijck, 1946

10 ‘Monumenten  in Nederland. Limburg’, 2003, p. 310. Het alhier benoemen van dit object is opmerkelijk om-dat er vrijwel niet verwezen wordt naar wederopbouw, aangezien het boek gaat over vooroorlogse monumenten.