Hoofdpagina

Hoofdpagina

Het gangbare
beeld

De verwoeste
nederzetting

De 13e eeuwse
stadsommuring

Muur of wal?

De Kattentoren

De nieuwe poort

Rondelen?

Dwangburcht

Het einde van een
tijdperk

Conclusies

Cijnsregister

Illustraties,
bijschriften en afkortingen
.

 

Stadsuitbreiding en stadsommuring in middeleeuws Roermond

3 De in 1214 verwoeste nederzetting

 

3.1 Archeologische en fysisch-geografische bevindingen

Over de prestedelijke nederzetting die in de 12e eeuw ontstaan en 1214 verwoest is zijn door archeologisch onderzoek verschillende gegevens aan het licht gekomen.

In het blok tussen Roerkade en Luifelstraat is aardewerk gevonden uit de periode 1125-1175. De vindplaats lag echter aan de Luifelstraatkant en niet aan de Roerkadekant, waar de oever van de Roer vanaf begin 13e eeuw is opgehoogd en pas vanaf begin 14e eeuw bewoond is geraakt. Uit de periode 1150-1175 is verder een beker langs de Roer aan Buitenop gevonden. Ook is gesteld dat drie uit breuksteen gemetselde kelders aan de oostkant van de Markt van voor 1200 dateren (zie echter hieronder 4.3). Onder de vloer van de kerk van het St. Hiëronymusklooster in de huidige Jesuïtenstraat is een 12e-eeuwse voorraadkuil (of beter misschien: een niet-gemetselde voorraadkelder) aangetroffen. Naast de voormalige muziekschool in de Swalmerstraat ten slotte werd aardewerk uit onder meer de periode 1125-1190 gevonden.

Uit het tijdvak rond 1200 is een groter aantal vondsten bekend, waaronder aardewerk in het genoemde gebied langs de Luifelstraat, maar ook aardewerk achter het stadhuis en tussen de kathedraal en de Rattentoren, paalsporen van een gebouw dat haaks op de Molenstraat heeft gestaan op het Roersingelterrein, en paalkuilen en aardewerk in het genoemde perceel aan de Swalmerstraat. Op die laatste plek zijn ook verbrande klei, verbrande huttenleem met baksteenpartikels en houtskool aangetroffen, terwijl langs de terugspringende rooilijn aan het begin van de Schuitenberg kuilen met verbrande leem en houtskool en op de hoek Munsterplein/Munsterstraat verbrande leemresten van vakwerkhuizen uit de 12e en 13e eeuw zijn teruggevonden. Deze groep gegevens kan in verband worden gebracht met de verwoesting van de nederzetting in 1214.

Behalve uit archeologische vondsten kunnen we iets afleiden uit het (huidige) reliëf van het terrein. Het laagste gedeelte van de binnenstad (zie figuur ) wordt gevormd door het gebied ten westen van ruwweg de lijn Molenstraat/Neerstraat/Marktstraat/begin Luifelstraat en vandaar schuin door de huizenblokken aan de Koolstraat en de St. Nicolaasstraat heen naar de Roer. Dit hele gebied behoort in feite tot de bedding van de Roer, die in de loop der eeuwen nu eens hier, dan eens daar zijn loop zocht. Mogelijk verwijst de naam Neerstraat naar de Neer, het deel van de Roer bij de onderste watermolen (ter hoogte van de huidige rotonde aan het begin van de Lindanussingel). Dankzij opgravingen weten we van een deel van dit terrein hoe het eruit zag voordat het bebouwd werd en deel ging uitmaken van de nederzetting Roermond. Tussen Roerkade en Luifelstraat is de oeverwal van de Roer in twee fasen opgehoogd. Eerst gebeurde dat tussen 1125 en het begin van de 13e eeuw geleidelijk, door dumping van afval, aan de Luifelstraatkant, die van huis uit toch al iets hoger lag. Daarna in de 13e eeuw binnen korte tijd en doelgericht over het hele terrein; bij die gelegenheid werd er aan de Roerkant veel meer opgehoogd dan aan de Luifelstraatkant. Kennelijk was er toen behoefte om de oever van de Roer tegen overstromingen te beschermen. Op het Roersingelterrein is ook een oost-westprofiel gemaakt. Daaruit bleken ophogingen rond 1200, maar hier ging het om een gelijkmatige verhoging van een terrein dat min of meer vlak was en dat na ophoging ook bleef. Al eerder, rond 1900, was onder de Neerstraat het middeleeuwse wegdek teruggevonden op een diepte van bijna een meter.

Eén van de twee hoogste gedeelten van de binnenstad (zie wederom figuur) ligt rond het begin van de Swalmerstraat. Eeuwen- en misschien wel duizenden jaren lang lag deze heuvel in een bocht van de Roer, die toen doorliep waar nu de N280 ligt, tot voorbij de Kattentoren. Nadat de Maas in 1342 in de Roer was geleid werd dit deel van de Roer een Maasarm, die uiteindelijk helemaal verlandde doordat de hoofdstroom van de Maas meer naar het noorden kwam te liggen.

 

3.2 ‘Des greven hoffstadt’

Er bestaat een register uit 1483 van de Roermondenaren die jaarlijks cijns moesten betalen over hun al dan niet bebouwde hoefstad. Deze cijns was ontstaan toen de graaf van Gelre na 1214 standaard bouwkavels binnen Roermond had uitgegeven tegen het tarief van 3 denieren en 1 hoen per jaar, en moest dus jaarlijks aan de graaf, later hertog van Gelre betaald worden. In 1364 was hertog Eduard van Gelre in een dusdanige geldnood beland dat hij bepaalde bezittingen verpandde aan graaf Johan van Meurs. Dat leverde hem in één klap het bedrag van 30.000 oude schilden op, maar hij raakte daarmee wel een aantal vaste inkomsten kwijt, waaronder de cijnsen van de hoefsteden in Roermond. In dit register worden op de Swalmerstraat vijf percelen aangeduid als: ‘was des greven hoffstadt’ of ‘dat des greven hoffstadt plagh te zijn’. Op grond van 15e-eeuwse akten is een reconstructie van het gebied mogelijk (zie bijlage). Daaruit blijkt dat de vijf percelen een aaneengesloten gebied vormden langs de Pastoorswal, van de Wernerstoren (aan het eind van de huidige Wernerstraat) richting Rattentoren.

Wat moeten we ons hier voorstellen onder ‘des greven hoffstadt’ (de hoefstad van de graaf)? Eén betekenis van het woord ‘hoefstad’ is al eerder naar voren gekomen: ‘bouwkavel binnen de stad’ (in het Latijn ‘area’). Het woord betekent echter ook ‘hof’ (in het Latijn ‘curtis’) in de zin van een feodaal landgoed rond een hoofdgebouw, waarvan de op het goed wonende laten (horigen) onder de jurisdictie van een eigen laatgerecht vielen. Met de opkomst van de geldeconomie en de steden verdwenen deze curtes, maar in sommige gevallen bleef het laatgerecht bestaan. Dat gebeurde ook in Roermond, waar het laatgerecht deel uitmaakte van de bezittingen van de voogdij. In de praktijk betekende dat eigenlijk alleen dat de verkoop en de belening van onroerend goed van de vroegere curtis niet voor het schepengerecht, maar voor het laatgerecht moest plaatsvinden. De laatgoederen lagen vaak verspreid, tussen de ‘normale’ schepengoederen in.

Het gaat in het cijnsregister over ‘de hoefstad van de graaf’. Nu is het niet erg plausibel dat de graaf een area (of vijf areae) aan zichzelf heeft uitgegeven. Het cijnsbedrag is ook niet te herleiden tot het areatarief van 3 denieren en 1 hoen. Daarom moeten we hier bij ‘hoffstat’ mijns inziens aan een curtis denken. En daarmee wordt het spannend. Er zijn in het Roermondse verschillende curtes bekend. Sommige waren groot genoeg om een eigen parochiekerk te hebben, andere niet. Tot de Maasnielse St. Laurentiusparochie behoorden drie curtes: behalve Maasniel ook Asenray en Leeuwen. De curtis Roer behoorde (net als de hoeve Hoembergen) kerkelijk aanvankelijk tot St. Odiliënberg; in 1424 werden Roer en Hoembergen bij Roermond gevoegd. Er bestonden ook een curtis Zwartbroek en een curtis Muggenbroek, die kerkelijk van meet af aan tot de Roermondse St. Christoffelparochie behoorden; het overblijfsel hiervan (namelijk het schependom Zwartbroek) werd in 1372 bij Roermond gevoegd. Maar hoe zat het met oude Roermond zelf? De auteurs die over het ontstaan van Roermond geschreven hebben zijn er (vaak impliciet) van uitgegaan dat er binnen het gebied van de St. Christoffelparochie ook een curtis Roermond geweest moet zijn, maar dat hiervan in de archieven geen sporen bewaard zijn gebleven. Het hoofdgebouw van deze curtis, zo nam men aan, moest haast wel de fysieke voorloper van de voogdij aan Buitenop zijn geweest. Zo kwam men tot de conclusie dat de oude voogdij met het St. Christoffelkerkje de (dat wil zeggen de enige) prestedelijke kern moet zijn geweest waarbij in de 12e eeuw de stedelijke nederzetting tot ontwikkeling kwam.

Het komt mij echter voor dat ‘des greven hoffstadt’ bij de Wernerstoren, vijfmaal vermeld in het cijnsregister uit 1483 maar samen één terrein vormend, wel eens het hoofdgebouw van de curtis Roermond zou kunnen zijn. Blijkens het register had de hertog van Gelre de curtis niet meer zelf in bezit. Veelzeggender nog is de formulering ‘des greven hoffstadt’ in plaats van ‘des hertogen hoffstadt’. Het graafschap Gelre is in 1339 tot hertogdom verheven. De curtis moet dus al in 1339 niet meer dan een herinnering zijn geweest. Het feit dat de voogd, die de curtis lijkt te hebben beheerd, niet in de hoofdgebouwen van de curtis woonachtig was hoeft helemaal niet te verbazen. Integendeel, men vond dat een voogd niet op het door hem beheerde goed diende te wonen, maar daarbuiten.

Er is een gegeven van heel andere aard dat de lokalisering van de curtis Roermond bij de Wernerstoren indirect ondersteunt. Op de oostelijke hoek van de Swalmerstraat met de Wernerstraat, vlak bij de curtis en mogelijk direct grenzend daaraan, lag in de 15e eeuw een huis dat viel onder het laatgerecht van Asselt; uiterlijk in 1588 moet dit gesplitst zijn in twee deelpercelen (zie bijlage). We mogen aannemen dat deze situatie terugging op het feit dat het perceel eerder tot de curtis Asselt behoord had.

Mr. H. Hardenberg heeft de stelling verdedigd dat de Frankische koningshof Asselt, vermeld in oorkonden uit de 9e en 10e eeuw, uiteen is gevallen in een aantal kleinere curtes, waaronder Leeuwen en Roermond. Zijn betoog is helaas op belangrijke punten ondeugdelijk. Zo scheert hij de laatgerechten van Asselt en Roermond ten onrechte over één kam, waarmee hij gelooft ‘voldoende aannemelijk te hebben gemaakt’ dat Roermond is afgescheiden van het koningsgoed Asselt. Daardoor verdwijnt onder meer buiten beeld dat er één Asselts laatgoed binnen Roermond lag, midden tussen goederen vallend onder het schepengerecht Roermond en het laatgerecht van de Roermondse voogdij. Verder lokaliseert hij dit perceel naast de Kartuis; dit als gevolg van het feit dat hij het zonder reden identificeert met een in 1665 vermeld pand dat onder het Roermondse laatgerecht viel. Mede daardoor blijft de ligging van het Asseltse pand vlak bij de curtis van de graaf van Gelre buiten beeld. Niettemin blijft er een belangrijke harde kern van Hardenbergs verhaal over. Het raadselachtige feit dat het Asseltse laatgoed bij, zo niet naast de hoofdgebouwen van de curtis lag vormt een extra ondersteuning voor zijn betoog.

De combinatie van curtis en Asselts laatgoed tussen Swalmerstraat en Pastoorswal is een echo uit vroege tijden, en misschien zelfs uit de tijd rond 1190 toen de graaf van Gelre de curtis Roermond verwierf. Je vraagt je af of er behalve de prestedelijke kern aan Buitenop niet een tweede, misschien zelfs oudere prestedelijke kern aan de Swalmerstraat gezocht moet worden.

Intrigerend in dit verband is de vondst in 1989 van een in oost-westrichting lopende gracht met palissade achter de hal van het stadhuis. Het onderzochte deel besloeg ongeveer 10 tot 15 meter en verdween zowel aan de west- als aan de oostkant onder bebouwing, wat aannemelijk maakt dat de oorspronkelijke gracht langer was. De palissade bevond zich aan de noordkant van de gracht, dus de gracht zal een gebied aan de Swalmerstraatkant omsloten hebben. Hiervoor komt de al genoemde heuvel rond het begin van de Swalmerstraat in aanmerking. Bij dezelfde opgravingscampagne bleek dat het terrein achter het stadhuis, gelegen op de glooiing van deze heuvel, op een grootschalige en doelbewuste manier is opgehoogd. Het terrein van ‘des greven hoffstadt’ en het Asseltse laatgoed lag op de noordoostflank van deze heuvel en kan tot het omsloten gebied behoord hebben, of anders gezegd: er is wat voor te zeggen dat ‘des greven hoffstadt’ de gehele heuvel rond het begin van de Swalmerstraat besloeg.

Een stuk hout van de palissade is onlangs dendrochronologisch onderzocht: de betreffende boom heeft jaarringen tot 1248 en mist de spintringen daarbuiten. Omdat er in totaal 96 jaarringen bewaard zijn moeten vanwege het ontbrekende spinthout bij het jaar 1248 in principe nog 16 jaar (met een foutmarge van plus of min 5 jaar) worden opgeteld; de onderzoekers nemen dit iets ruimer: 20 jaar (met een foutmarge van plus of min 6 jaar). De boom moet dus tussen 1259 en 1274 geveld zijn; zeg ergens rond 1267. Dat is vroeg, maar wel wat laat voor de door mij veronderstelde curtis c.q. prestedelijke kern. Aan de andere kant kan de gracht achter het stadhuis rond 1267 onmogelijk deel van de toenmalige stadsomwalling hebben uitgemaakt (zie hieronder). Ik houd het er daarom op dat het gedateerde hout afkomstig is van een 13e-eeuwse reparatie of verdere versterking van de al oudere gracht. Dit impliceert dan dat de grafelijke curtis, die zoals gezegd van voor 1339 moet dateren, in ieder geval nog bestond in het derde kwart van de 13e eeuw.

 

3.3 Een bijgesteld beeld

De beschreven situatie past nauwelijks in het traditionele beeld van de 12e-eeuwse nederzetting langs de Roer.

In de eerste plaats bevond de oudst bekende bewoning zich niet direct langs de Roer, maar meer richting Luifelstraat. Daarbij ligt het voor de hand dat de nederzetting ontstaan is op het hoogst gelegen gedeelte in de Roerbocht, rond het begin van de Swalmerstraat.

In de tweede plaats is gebleken dat de in 1214 verwoeste nederzetting zich over een veel groter gebied heeft uitgestrekt dan het gebied tussen Roer en Luifelstraat/Markstraat. In ieder geval rondom de Markt, aan de oostkant van de Jesuïtenstraat, aan het eind van de Swalmerstraat, aan de noordkant van de Molenstraat, aan de noordkant van het Munsterplein en aan het begin van de Schuitenberg woonden en werkten al voor 1214 mensen. Welk gebied of welke gebieden (behalve een nederzetting misschien ook een aantal boerenhoeven) in die tijd precies bewoond waren is onbekend.

In de derde plaats is de veronderstelde eerste versterking van de 12e-eeuwse nederzetting - daar waar nu de huizen aan de westzijde van de Grotekerkstraat, Markt en Kleine Bergstraat staan - nogal onwaarschijnlijk als je kijkt naar het reliëf ter plaatse. Hoe moeten we ons zo’n versterking voorstellen halverwege de heuvel rond het begin van de Swalmerstraat? Als je je genoodzaakt ziet je nederzetting tegen vijanden te beschermen leg je geen versterking aan die direct vanaf het hoogste deel van een heuvel bestookt kan worden; dan is het logischer om je verdedigingswal enkele tientallen meters verderop aan te leggen, zodat die heuvel binnen je versterking komt te liggen.

In de vierde plaats zijn op de genoemde heuvel de grafelijke curtis Roermond gelokaliseerd en resten van een versterking aangetroffen. Hierin kan een tweede prestedelijke kern worden gezien, naast die van de voogdij met de parochiekerk aan Buitenop.

Al met al is er aanleiding om te veronderstellen dat de oudste bewoning in Roermond niet (alleen) tegen de oeverwal van de Roer lag, maar (ook) op de genoemde heuvel.